A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 mei
1996 en het nader rapport d.d. 26 juni 1996, aangeboden aan de Koningin door
de minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de minister van Buitenlandse
Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 29 februari 1996, no. 96.001116, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel
van wet met memorie van toelichting, houdende bepalingen verband houdende
met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van
personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het
internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda en
van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide en andere van dergelijke
schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen 1 januari 1994
en 31 december 1994.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 februari
1996, nr. 96.001116 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen
onder toezending in afschrift aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
Dit advies, gedateerd 22 mei 1996, nr. W03.96.0103, bied ik U hierbij
aan.
De Raad heeft twee bemerkingen. Ik volg in mijn Nader Rapport de door
de Raad gehanteerde nummering.
1. Zoals in de memorie van toelichting wordt vermeld, zijn ingevolge artikel
12, tweede lid, van het Statuut van het Rwanda Tribunaal de leden van de beroepskamer
van het Joegoslavië Tribunaal tevens aangewezen als leden van de beroepskamer
van het Rwanda Tribunaal. De Raad van State vraagt zich af of de zittingen
van deze beroepskamer te 's-Gravenhage zullen plaatsvinden. In dat geval zullen
de desbetreffende appellanten door Nederland moeten worden gevoerd teneinde
die zittingen desgewenst te kunnen bijwonen en zal in een regeling van die
doorvoer moeten worden voorzien, hetzij in het wetsvoorstel, hetzij in een
afzonderlijk wetsvoorstel.
De Raad adviseert het voorstel aan te vullen dan wel in de memorie van
toelichting aandacht aan dit punt te besteden.
1. De Raad acht het noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de formeel-wettelijke
grondslag van het transit-verkeer ten behoeve van zittingen van de beroepskamer
van het Rwanda-Tribunaal. Ik heb, gelijk de Raad suggereert, op dit punt de
memorie van toelichting nader aangevuld.
2. De Raad acht het wenselijk dat het tijdstip van inwerkingtreding van
het wetsvoorstel rechtstreeks uit dat wetsvoorstel kenbaar is. De Raad adviseert
daarom de verwijzing naar artikel 18 van de Wet van 21 april 1994, houdende
bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal
voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van
het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige
Joegoslavië, te schrappen en in het onderhavige wetsvoorstel alsnog een
inwerkingtredingsbepaling op te nemen.
2. De Raad acht het wenselijk dat in een apart wetsartikel wordt voorzien
in een inwerkingtredingsbepaling. Ik volg 's Raads wens gaarne op.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De waarnemend Vice-President van de Raad van State,
P. J. Boukema
Ik moge U mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken verzoeken het
hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager