24 818
Bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda en van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide en andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 mei 1996 en het nader rapport d.d. 26 juni 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 februari 1996, no. 96.001116, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda en van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide en andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 februari 1996, nr. 96.001116 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen onder toezending in afschrift aan de Minister van Buitenlandse Zaken.

Dit advies, gedateerd 22 mei 1996, nr. W03.96.0103, bied ik U hierbij aan.

De Raad heeft twee bemerkingen. Ik volg in mijn Nader Rapport de door de Raad gehanteerde nummering.

1. Zoals in de memorie van toelichting wordt vermeld, zijn ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Statuut van het Rwanda Tribunaal de leden van de beroepskamer van het Joegoslavië Tribunaal tevens aangewezen als leden van de beroepskamer van het Rwanda Tribunaal. De Raad van State vraagt zich af of de zittingen van deze beroepskamer te 's-Gravenhage zullen plaatsvinden. In dat geval zullen de desbetreffende appellanten door Nederland moeten worden gevoerd teneinde die zittingen desgewenst te kunnen bijwonen en zal in een regeling van die doorvoer moeten worden voorzien, hetzij in het wetsvoorstel, hetzij in een afzonderlijk wetsvoorstel.

De Raad adviseert het voorstel aan te vullen dan wel in de memorie van toelichting aandacht aan dit punt te besteden.

1. De Raad acht het noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de formeel-wettelijke grondslag van het transit-verkeer ten behoeve van zittingen van de beroepskamer van het Rwanda-Tribunaal. Ik heb, gelijk de Raad suggereert, op dit punt de memorie van toelichting nader aangevuld.

2. De Raad acht het wenselijk dat het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel rechtstreeks uit dat wetsvoorstel kenbaar is. De Raad adviseert daarom de verwijzing naar artikel 18 van de Wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië, te schrappen en in het onderhavige wetsvoorstel alsnog een inwerkingtredingsbepaling op te nemen.

2. De Raad acht het wenselijk dat in een apart wetsartikel wordt voorzien in een inwerkingtredingsbepaling. Ik volg 's Raads wens gaarne op.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven