24 816
Instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het wetenschaps- en technologiebeleid (Wet Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid 1997)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De instelling van een nieuwe Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid (AWT) maakt onderdeel uit van het kabinetsbeleid inzake algehele herziening van het adviesstelsel. De Tweede Kamer is over de samenhang in dit kabinetsbeleid en de samenstellende onderdelen daarvan geïnformeerd in opeenvolgende voortgangsberichten, namens het kabinet uitgebracht door de coördinerende bewindspersoon van Binnenlandse Zaken.

In het eerste voortgangsbericht aan de Tweede Kamer dd. 16 mei 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 725, nr. 1) is het voornemen aangekondigd de adviestaak van de huidige AWT evenals de instellingswetten van de meeste adviesraden op andere beleidsterreinen per 1 januari 1997 te doen vervallen met het oog op een nieuwe vormgeving van de adviesstructuur. Aan dit voornemen is uitvoering gegeven door de indiening van de inmiddels met algemene stemmen door de Tweede Kamer aanvaarde Herzieningswet adviesstelsel (Kamerstukken II, 1995/96, 24 232, nrs. 1–3).

In de voortgangsrapportage is tevens het voornemen uitgesproken in het raam van de vormgeving van de nieuwe adviesstructuur met ingang van 1 januari 1997 de geïntegreerde advisering over wetenschaps- en technologiebeleid door één adviesorgaan te handhaven. De keuze is gemaakt voor een opdracht van deze adviestaak aan een adviesorgaan met dezelfde benaming als de bestaande AWT en – voor zover nodig – een hervorming van deze raad volgens de uitgangspunten voor de herziening van het adviesstelsel die het kabinet heeft overgenomen uit het Rapport «Raad op Maat» van de parlementaire commissie-De Jong.

Het onderhavige wetsvoorstel geeft aan dit voornemen uitvoering door de instelling van een nieuwe AWT.

Voorts sluit dit wetsvoorstel zo veel mogelijk aan bij het op 20 november 1995 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel Kaderwet adviescolleges (Kamerstukken II, 1995/96, 24 503, nrs. 1–3), die immers reeds een regeling biedt voor de instelling, samenstelling, inrichting en werkwijze van adviescolleges. Deze memorie van toelichting beperkt zich dan ook tot een toelichting op de specifieke overwegingen met betrekking tot de nieuwe AWT. Voor een toelichting op de Kaderwet adviescolleges zij verwezen naar de memorie van toelichting op dat wetsvoorstel.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot instelling van een Raad voor Cultuur heeft de Tweede Kamer in een motie Van Nieuwenhoven/Lambrechts (Kamerstukken II 1995/96, 24 090, nr. 17) gevraagd om de instelling van een tijdelijke adviescommissie voor het informatiebeleid. Deze commissie zal bij koninklijk besluit worden ingesteld. Het is de bedoeling dat zij zal bestaan uit twee leden van elk van de drie vaste adviesraden op dit terrein: de AWT, de Raad voor Cultuur en de Raad van Verkeer en Waterstaat.

Na twee jaar – dus eind 1997 – zal de tijdelijke commissie worden geëvalueerd om te bezien op welke wijze in de toekomst het beste vorm kan worden gegeven aan een samenhangende advisering over het departementoverstijgende informatiebeleid.

2. Achtergrond

De grote samenhang tussen het wetenschapsbeleid en het technologiebeleid heeft er toe geleid dat met ingang van 1 januari 1991 de AWT werd ingesteld onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en van Economische Zaken. Gelijktijdig is de Raad van advies voor het wetenschapsbeleid, die uitsluitend over het wetenschapsbeleid adviseerde, opgeheven.

Met de instelling van de AWT kwam een geïntegreerde adviesfunctie voor het wetenschaps- en technologiebeleid tot stand, waarmee de samenhang tussen de verschillende stadia in het kennis- en innovatietraject werd vergroot. De verwevenheid tussen wetenschaps- en technologiebeleid vergt een goede onderlinge afstemming. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en technologie doen zich veelal buiten de centrale overheid het eerst voor in de praktijk van de onderzoekwereld en maatschappelijke sectoren. Bij het vormen en uitwerken van een wetenschaps- en technologiebeleid is derhalve de visie van personen die de wetenschappelijke en technische vernieuwing in de praktijk dragen, belangrijk.

De ontwikkelingen van wetenschap en technologie in het buitenland vormen de belangrijkste informatiebron voor de inspanningen terzake in Nederland. Tevens vergen schaal en tempo van technologische ontwikkelingen steeds vaker een internationale aanpak.

In de derde voortgangsrapportage inzake de herziening van het adviesstelsel (Kamerstukken II, 1994/95, 23 725, nr. 6) deelt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer mede dat in het kabinet is vastgelegd dat strategische adviescolleges op een zo breed mogelijk terrein de basis van het nieuwe adviesstelsel zullen zijn.

In dat verband deelt de staatssecretaris mee dat de AWT wordt aangemerkt als een dergelijk adviescollege.

3. De evaluatie van de huidige AWT

Zoals in de voortgangsrapportage wetenschapsbeleid (Kamerstukken II, 1994/95, 24 409, nrs. 1–2) is medegedeeld, heeft een externe commissie onder voorzitterschap van oud-staatssecretaris Cohen het functioneren van de huidige AWT geëvalueerd. Het rapport van deze evaluatiecommissie is bij brief van 6 juni 1995, kenmerk OWB/NIC 9501.4355, toegezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Het navolgende is aan de genoemde voortgangsrapportage ontleend.

De evaluatiecommissie onderscheidt – kort samengevat – twee functies die de AWT zou moeten vervullen. Enerzijds adviseert de AWT de minister of ministers alsmede het parlement desgevraagd en verschaft daarmede een politiek onmisbaar draagvlak, anderzijds draagt de AWT uit eigen beweging bij aan de meningsvorming op vitale punten van het wetenschaps- en technologiebeleid.

De evaluatiecommissie is er zich terdege van bewust, dat van de AWT onmogelijk kan worden gevraagd, dat hij een allesomvattende inhoudelijke visie heeft over de hele breedte van het hen toebedeelde terrein. Zij adviseert tot selectie van een beperkt aantal, maar dan wel vitale, terreinen en de ontwikkeling van een visie daarover, die helpt het beleid voor langere termijn vorm te geven.

De regering onderschrijft deze visie van de evaluatiecommissie. Zij is van mening, dat de AWT zich op deze wijze een gezaghebbende positie kan verwerven. Dat kan de effectiviteit van zijn adviezen op het beleid van de overheid en wetenschapsorganisaties versterken, zeker wanneer dit gepaard gaat met de door de evaluatiecommissie eveneens bepleite aandacht voor het uitdragen en verspreiden van het gedachtengoed van de AWT.

De regering neemt voorts een aantal suggesties en aanbevelingen van de evaluatiecommissie over, te weten:

– de AWT moet zich bij de samenstelling van de adviezen nog meer dan tot nu toe laten bijstaan door topexperts uit binnen- en buitenland;

– de AWT moet niet worden belast met advisering over door anderen reeds aan de overheid uitgebrachte adviezen;

– de voor de AWT verantwoordelijke ministers stellen jaarlijks adviesprogramma's vast, waarbij zij zullen zorgen voor voldoende flexibiliteit.

Uit het voorgaande trekken wij de conclusie dat van de behoefte aan een gezaghebbend en onafhankelijk adviesorgaan op het brede terrein van wetenschap en technologie voldoende blijkt. Dat is dan ook de reden om bij dit wetsvoorstel de instelling van een dergelijk adviesorgaan voor te stellen, onder handhaving van de naam van de voormalige raad (AWT) en met maximale gebruikmaking van de algemene regels die in het wetsvoorstel voor de Kaderwet adviescolleges worden voorgesteld.

Tot slot delen wij mede dat de onderlinge verhouding tussen organisaties die enigszins verwante werkzaamheden verrichten (AWT, OverlegCommissie Verkenningen, sectorraden en de Commissie van Overleg Sectorraden, Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op doelmatigheid zal worden getoetst, waarbij ook de mogelijkheden tot reductie zullen worden bezien.

4. De taak van de AWT

De taak van de huidige AWT bestaat onder meer uit het adviseren van de regering op de terreinen van het wetenschaps- en technologiebeleid. De kern van deze adviestaak richt zich op het kennis- en innovatietraject en de ontwikkelingen daarvan. De volgende elementen zijn daarin te onderscheiden:

– kennisgeneratie

(onderzoek van funderend en/of strategisch karakter, alsmede het op toepassing gerichte onderzoek)

– kennisoverdracht

(verspreiding van onderzoeksresultaten uit gegenereerde kennis en eveneens terugkoppeling van signalen uit kennistoepassing)

– kennistoepassing

(toepassing van gegenereerde kennis bij het ontwerpen, construeren, onderhouden en vernieuwen van processen, produkten en diensten).

De advisering kan ook betrekking hebben op aangelegenheden die invloed hebben op, dan wel het gevolg zijn van wetenschapsbeoefening en technologische ontwikkeling. In die gevallen heeft de adviserende taak van de raad vooral een gidsfunctie, zoals de evaluatiecommissie heeft betoogd.

De nauwe samenhang tussen wetenschap en technologie is – zoals hiervoor gemeld – in 1990 de reden geweest voor de instelling van de AWT als geïntegreerd adviescollege op deze terreinen. Ook de nieuwe AWT zal zich met de geïntegreerde advisering op deze terreinen bezig houden.

De AWT zal samenwerken met de nieuw in te stellen Raad voor het landelijk gebied waar het betreft de technologische innovatie in de agrarische sector.

De instandhouding en financiering van de AWT blijven berusten bij de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Economische Zaken gezamenlijk.

5. Samenstelling en werkwijze van de AWT

De overwegingen uit de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel AWT (Kamerstukken II 1988/89, 21 096 nr. 3) zijn nog steeds geldig. De brede taakstelling van deze raad heeft consequenties voor de keuze van zijn leden. In zijn samenstelling moeten de verschillende stadia van het kennis- en innovatietraject worden weerspiegeld.

Enerzijds dienen de onderzoeksector, het intermediaire circuit en de afnemers van producten op het terrein van wetenschap en technologie vertegenwoordigd te zijn. Anderzijds moeten ook de verschillende kennisgebieden (geesteswetenschappen, natuurwetenschappen, technische wetenschappen) vertegenwoordigd zijn. Een aantal van negen tot twaalf leden is voldoende voor een dergelijke vertegenwoordiging en ook voor een evenwichtige spreiding van de werklast.

Leden van de AWT zullen moeten beschikken over een brede ervaring die het hen mogelijk maakt juist de ingewikkelde wisselwerking tussen wetenschap en technologie en maatschappij te doorzien. Daarbij gaat het in beginsel om personen die actief zijn in de dagelijkse praktijk. Van groot belang is dat de AWT onafhankelijk, kritisch en constructief moet kunnen opereren. Geïnstitutionaliseerde belangenbehartiging (vanuit «de» universiteiten of «het» bedrijfsleven) is niet aan de orde.

Over de keuze van leden dient overeenstemming te bestaan tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Economische Zaken. Eerstgenoemde is als penvoerend minister belast met het voordragen van kandidaat-leden aan de Koningin.

De AWT kan zelf zijn werkwijze regelen bij reglement. Ter ondersteuning heeft hij de beschikking over een bureau. De secretaris van de AWT is hoofd van het bureau. Omdat zowel de taakstelling als het aantal leden van de AWT geen wijzigingen ondergaan, ligt het voor de hand het huidige bureau te continueren.

Uiteraard kan de AWT in gevallen waarin dat nodig is, ad hoc-commissies instellen. Het sterker betrekken van externe expertise wordt ook door de evaluatiecommissie AWT aanbevolen. De vorm waarin dat het best kan plaatsvinden, wordt echter aan de AWT overgelaten.

6. Wettelijk kader van de nieuwe AWT

Zoals in de memorie van toelichting op de voorgenomen Kaderwet adviescolleges wordt opgemerkt, dienen vanuit een oogpunt van efficiënte wetgeving (vrijwel) gelijkluidende wettelijke regels te worden samengevoegd tot een uniforme wettelijke regeling. De voorgestelde regeling – aldus de toelichting – biedt daarmede een besparing van de wetgevende arbeid die gemoeid is met de instelling van nieuwe adviescolleges, doordat tal van regels die al voor alle adviescolleges behoren te gelden, reeds in een algemene regeling zullen zijn vastgelegd. Bij de instelling van de nieuwe adviescolleges kan aldus in beginsel worden volstaan met een regeling over de naam van het college, de omvang van de adviestaak en het aantal leden.

Dit geldt ook voor het onderhavige wetsvoorstel. Het beperkt zich tot een viertal artikelen:

– de instelling en omvang van de raad is geregeld in artikel 1;

– de taakomschrijving van de raad is neergelegd in artikel 2;

– de inwerkingtreding is geregeld in artikel 3;

– de citeertitel treft men aan in artikel 4.

De intrekking van de bestaande instellingswet voor de AWT (Wet van 2 november 1990, Stb. 589) geschiedt in een wetsvoorstel dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken zal worden bevorderd, en dat beoogt alle gevolgen van de Herzieningswet adviesstelsel te regelen.

7. Financiële gevolgen

De voor de financiering van de AWT benodigde middelen worden verschaft door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Economische Zaken, ieder voor de helft.

De omvang van de financiële middelen is momenteel begroot op f 2,4 miljoen per jaar, hetgeen overeenkomt met de huidige omvang van de personele en materiële lasten van de AWT.

Wijziging dan wel tussentijdse aanvulling van het adviesprogramma kunnen in voorkomend geval aanleiding geven tot wijziging van de begroting of tot toewijzing van additionele middelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven