nr. 17
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Het Presidium stelt voor in te stemmen met het bijgaand voorstel van de
vaste commissies voor Defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Justitie en VWS om een nader onderzoek te verrichten naar een onderdeel van
de Herculesramp.
Binnen de genoemde commissies bestaat nog steeds behoefte aan nader onderzoek,
met name naar de gang van zaken direct na het neerstorten van het vliegtuig.
Dit onderzoek zou op zo kort mogelijke termijn moeten worden afgerond, onder
meer om de belasting voor de direct betrokkenen in de tijd gezien zo veel
mogelijk te beperken. Mede op basis van de uitkomsten van laatstgenoemd overleg
hebben de genoemde commissies zich gebogen over een mogelijke onderzoeksvraag.
De commissies hebben de navolgende onderzoeksvraag geformuleerd:
«Een nader onderzoek naar de hulpverlening bij de Herculesramp vanaf
het moment van de crash (18.01 uur) tot het moment dat de eerste inzittenden
het toestel hebben verlaten (18.41 uur) in het licht van de destijds door
de regering getrokken conclusie dat de brandweer eerder had kunnen beginnen
met het redden van de inzittenden.»
Het Presidium stelt voor op advies van het OVB bovenstaande vraag uit
te werken in de volgende deelvragen:
a. Hoe is de brandbestrijding en met name de hulpverlening tussen 18.01
en 18.41 exact verlopen?
b. Hoe hebben de verantwoordelijken hierbij geopereerd en was dit optreden
toereikend?
c. Onderschrijft de Raad de conclusie van de regering dat de brandweer
eerder had kunnen beginnen met het redden van de inzittenden?
Het Presidium stelt voor om het kabinet te verzoeken alle benodigde medewerking
bij het onderzoek te verlenen. Het onderzoek kan worden uitgevoerd door de
Raad voor de Transportveiligheid. Het Onderzoeks- en Verificatiebureau heeft
positief geadviseerd over het voorstel maar stelt wel voor rekening te houden
met de volgende punten:
• Het onderzoek mag zich alleen richten op de vraag van de Kamer,
uitbreiding is niet wenselijk.
• De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming en inhoud van het
onderzoek dient volledig bij de Raad te liggen.
• Maak concrete afspraken over de begeleiding en het moment van oplevering
van het onderzoek.
Het Presidium onderschrijft deze punten.
De Voorzitter
De Griffier
BIJLAGE Voorstel van de vaste commissies voor Defensie,
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en VWS
In juni 2000 heeft een parlementaire werkgroep onder voorzitterschap van
de heer Hillen een rapport gepresenteerd over haar onderzoek naar, kort samengevat,
mogelijke «witte vlekken» die na het door verschillende instanties
reeds verrichte onderzoek naar de Herculesramp nog zouden kunnen bestaan.
Dit rapport is besproken in de bovengenoemde commissies.
Naar aanleiding van genoemd rapport heeft ook een briefwisseling met de
meest betrokken bewindslieden plaatsgevonden. In deze briefwisseling is met
name nader ingegaan op de mogelijkheden voor nader onderzoek, gesteld dat
de genoemde commissies daartoe zouden adviseren en de Kamer dit advies zou
overnemen. Op 19 juni 2001 heeft hierover nog overleg plaatsgevonden tussen
de genoemde commissies en de meest betrokken bewindslieden.
Binnen de genoemde commissies bestaat nog steeds behoefte aan nader onderzoek,
met name naar de gang van zaken direct na het neerstorten van het vliegtuig.
Dit onderzoek zou op zo kort mogelijke termijn moeten worden afgerond, onder
meer om de belasting voor de direct betrokkenen in de tijd gezien zo veel
mogelijk te beperken. Mede op basis van de uitkomsten van laatstgenoemd overleg
hebben de genoemde commissies zich gebogen over een mogelijke onderzoeksvraag.
De commissies hebben de navolgende onderzoeksvraag geformuleerd:
«Een nader onderzoek naar de hulpverlening bij de Herculesramp vanaf
het moment van de crash (18.01 uur) tot het moment dat de eerste inzittenden
het toestel hebben verlaten (18.41 uur) in het licht van de destijds door
de regering getrokken conclusie dat de brandweer eerder had kunnen beginnen
met het redden van de inzittenden.»
Het verzoek van genoemde commissies aan u is dan ook zo veel mogelijk
te bevorderen dat de Kamer nog vóór het zomerreces met deze
onderzoeksvraag instemt.
De commissies hebben voorts uitgesproken dat zij deze vraag graag door
de Raad voor de Transportveiligheid beantwoord zouden willen zien. Zij achten
genoemde Raad daarvoor het meest geëquipeerd. Om die reden doen de genoemde
commissies aan u tevens het verzoek om de onderzoeksvraag ter beantwoording
aan de genoemde Raad voor te leggen.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat krachtens de toepasselijke wet-
en regelgeving de Raad geen formele onderzoeksbevoegdheid heeft, nu het gaat
om een Defensie-vliegtuig en er geen civiel(e) voer- of vaartuig(en) bij het
ongeluk zijn betrokken. Het derde verzoek van genoemde commissies aan u is
dan ook om de Kamer voor te stellen de bewindslieden van de ministeries van
Defensie, van Verkeer en Waterstaat, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur te verzoeken in dit
geval alle benodigde medewerking bij het onderzoek te verlenen.
Het onderzoek zal voor de Kamer geen kosten met zich meebrengen. Wat de
tijdsduur van het onderzoek betreft stellen de commissies voor om hierover
op ambtelijk niveau (staf commissies, OVB, Raad) na ontvangst van
het antwoord van de Raad en van het kabinet nadere afspraken te maken.
Hoogachtend,
De Voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
G. Valk