24 814
Vliegramp Eindhoven

nr. 16
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 oktober 2000

De vaste commissies voor Defensie1, Justitie2, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport4 hebben de navolgende vragen over het rapport van de werkgroep Herculesramp d.d. 22 juni 2000 (24 814, nrs. 13–14).

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Valk

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De griffier voor deze lijst,

Fenijn

1

In hoeverre voldoen de tot nu toe verschenen rapporten over (aspecten van) de Herculesramp naar het oordeel van de werkgroep aan het criterium van onafhankelijkheid? (blz. 9)

De werkgroep heeft over de onafhankelijkheid van de 19 rapporten geen oordeel. Wel oordeelt de werkgroep dat de hoeveelheid rapporten en het gebrek aan integraliteit de waarheidsvinding mogelijk belemmerd hebben (blz. 14). Voorts kan de werkgroep zich in grote lijnen vinden in wat de regering ter zake antwoordt op de pagina's 28 en 29 van het rapport van de werkgroep.

2

Heeft de werkgroep gezocht naar en gebruik gemaakt van onderzoeken die betrekking hebben op ongevallen die (op onderdelen) vergelijkbaar zijn met de Herculesramp, zoals het onderzoek van het Accident Investigation Board naar het ongeval met een vergelijkbare Amerikaanse Hercules in Koeweit? (blz. 11)

Nee, de werkzaamheden van de werkgroep hebben zich volledig gericht op stukken die betrekking hebben op de ramp op het vliegveld Eindhoven.

3

Welke hiaten bestaan in de voorbereiding en uitvoering van de samenwerking tussen militaire en civiele autoriteiten? (blz. 13)

Met voorbereiding en uitvoering wordt hier bedoeld de mate van gezamenlijkheid in planning, oefening, afstemming en verantwoordelijkheidsverdeling voordat de ramp plaatsvond. Deze ontbrak grotendeels.

4

Bestaat het gevaar dat bij toekomstige rampen civiele en militaire autoriteiten opnieuw zullen terugvallen op de oude non-interventiecultuur? Zo ja, hoe zou dat kunnen worden voorkomen? (blz. 13)

Ja, dat gevaar bestaat altijd, en hoewel geconstateerd is dat er over de samenwerking tussen militaire en civiele autoriteiten op planniveau geen onduidelijkheden meer bestaan is de werkgroep van mening dat de kans verder wordt verkleind door een intensievere en meer frequente oefening van civiele en militaire autoriteiten samen.

5

Wie zou het antwoord kunnen geven op de vraag wanneer de 90% knock-down precies bereikt is en welke inspanning nodig was om deze in stand te houden? (blz. 13)

Het precieze tijdstip van de 90% knock-down en welke inspanning nodig was om deze in stand te houden is op grond van de thans bekende gegevens niet nauwkeuriger vast te stellen dan reeds is geschied, ook al omdat deze gegevens berusten op taxaties van betrokkenen en niet op achteraf objectief vast te stellen nog meetbare criteria.

6

De werkgroep stelt in haar bevindingen, conclusies en aanbeveling dat er geen bevredigend antwoord is gevonden op de vraag waarom er niet eerder is begonnen met het redden van de inzittenden. (p. 13) Is de werkgroep het oneens met de conclusie uit de verschillende rapporten waarin er vanuit wordt gegaan dat de OSC (plv. brandweer commandant) uitsluitend uitging van de aanwezigheid van de bemanning die gezien de inten-siteit van de brand wel omgekomen zouden zijn? Zo ja, als zij die conclusie niet deelt waarop is dat dan gebaseerd?

Nee de werkgroep is het niet oneens met deze conclusie, maar blijft het onbegrijpelijk vinden dat op de basis aanwezige kennis omtrent de aanwezigheid van passagiers de plaats van de ramp niet heeft bereikt. Daarnaast is natuurlijk van belang vanaf wanneer het mogelijk was het vliegtuig binnen te gaan, dit element maakt onderdeel uit van het thans nog lopende juridische proces.

7

Zou deze vraag ook niet ten principale centraal staan in het justitieel onderzoek waarvan het optreden van de OSC deel uitmaakt en wellicht de resultaten van dat onderzoek hier mede duidelijkheid over kunnen verschaffen?

Is mogelijk, maar het justitieel onderzoek is thans nog niet afgerond en de werkgroep is niet op de hoogte van diens inhoud.

8

Is de werkgroep het oneens met de conclusie uit de verschillende rapporten met betrekking tot het tijdstip van het bereiken van de 90% knock down? (blz. 13) Zo ja, waarop (bronnen enz.) is deze opvatting van de werkgroep gebaseerd? Zou naar de mening van de werkgroep deze vraag ook niet aan de orde zijn gekomen tijdens het justitieel onderzoek naar het optreden van de OSC (plv. commandant brandweer)? Zo ja, waarom wordt door de werkgroep dan niet aanbevolen om de resultaten van het justitieel onderzoek af te wachten c.q. na afsluiting van het onderzoek de resultaten op te vragen?

De werkgroep heeft in de diverse rapporten verschillende tijdstippen voor de 90% knock-down aangetroffen, verder blijft onduidelijk welke inspanning nodig was om deze in stand te houden.

Het is heel goed mogelijk dat dit onderwerp uitgebreid in het justitieel onderzoek naar voren komt, de werkgroep is echter niet op de hoogte van de inhoud van dit onderzoek. In één van haar conclusies stelt de werkgroep dat zij van oordeel is dat alle andere vertrouwelijke onderliggende stukken openbaar gemaakt zouden moeten worden. De werkgroep is zich echter terdege bewust dat gedurende het justitieel onderzoek openbaarmaking van stukken de rechtsgang kan frustreren. Bij het instellen van de werkgroep is door de commissies ook aangegeven dat de werkgroep rekening zal houden met het nog lopende onderzoek door het Openbaar Ministerie. Het is nu nog niet te voorzien wanneer de rechtsgang zal zijn afgerond.

9

Waarom heeft de werkgroep bij haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen geen aandacht besteed aan de bekwaamheid en handelwijze van het dienstdoende personeel in het rampvliegtuig? (blz. 13)

Op grond van de beschikbare gegevens kan de werkgroep niet anders dan er van uitgaan dat het dienstdoende personeel in het vliegtuig gekwalificeerd was.

10

De werkgroep concludeert dat er tegenstrijdige verklaringen zijn met betrekking tot de rol van de waarnemend directeur GGD Eindhoven en de gemaakte keuzes bij de triage en de inzet van de herkenbaarheid van de aanwezige hulpverleners. Op welke punten twijfelt de werkgroep aan de niet mis te verstane bevindingen uit het rapport van de Inspectie Volksgezondheid, COT en het rapport van de Inspectie Brandweer. Daarin wordt toch geconcludeerd dat de plv. directeur GGD ernstig in zijn taak is te kort geschoten, er fouten zijn gemaakt bij de triage en dat de herkenbaarheid van de hulpverleners ontoereikend was. Is de werkgroep het met de conclusies uit de diverse rapporten niet eens? Wat is de meerwaarde om op dit punt nog nader onderzoek te doen? Wat draagt dit bij aan de eindconclusies van deze vreselijke ramp?

De werkgroep constateert dat er tegenstrijdige verklaringen zijn geweest over de rol van de waarnemend directeur GGD Eindhoven, hierdoor is zij het niet oneens met de hierboven genoemde conclusies. De meerwaarde van verder onderzoek kan zijn dat de beleidsregels en plannen voor het inrichten van een gewonden nest, de behandeling van gewonden en de identificatie van slachtoffers verbeterd kunnen worden.

11

De werkgroep tekent aan dat niet van tevoren vaststaat of uitkomsten van een nader onderzoek de bestaande leemtes ook daadwerkelijk zullen wegnemen. Ook als dat waar is, zijn er, naar de mening van de werkgroep, dan wellicht ook andere redenen denkbaar voor een afrondend onderzoek? De regering zegt in haar antwoord bijvoorbeeld: «Waar het bij de Herculesramp wel aan ontbroken heeft is het opstellen van een integrale rapportage met overkoepelende eindoordelen, conclusies en aanbevelingen ... Er blijft een versnipperd beeld achter»(blz. 28). De werkgroep wees in haar conclusies zelf ook al op het gebrek aan integraliteit. Waarom is dit motief niet meegenomen in de beoordeling van de werkgroep of een nader onderzoek nodig is? (blz. 14 en 28)

Het gebrek aan integraliteit ligt juist aan de basis van de instelling van de werkgroep. De werkgroep constateert dat de regering bij rampen een integraal en onafhankelijk onderzoek als vaststaand beleid heeft geaccepteerd.

De werkgroep is echter de mening toegedaan dat niet vaststaat of, nu achteraf, een afsluitend integraal onderzoek alle nog openstaande vragen kan beantwoorden. Immers, inmiddels is er geruime tijd verstreken en veel gegevens zijn reeds bekend. Er heeft zich hoe dan ook een beeld gezet bij alle betrokkenen. De werkgroep heeft in haar conclusies drie punten geformuleerd waar met name nog witte vlekken bestaan. Deze drie punten zijn de planvorming en voorbereiding door de civiel en militair verantwoordelijken; het bereiken en instandhouden van de 90% knock-down en het late openen van de deuren van buiten uit; en de medische hulpverlening.

12

Op welke punten en in hoeverre wijken de antwoorden van de regering aan de werkgroep af van de bevindingen van de Belgische Rijkswacht en de diverse onderzoeksrapporten? Acht de werkgroep dit een bevredigende situatie?

De antwoorden van de regering wijken nauwelijks af van de antwoorden van de bevindingen van de Belgische Rijkswacht. De werkgroep kan alleen maar stellen dat er een afwijking is ten aanzien van de plaats van de loadmaster in het ramptoestel voor de ramp. De laatste vraag valt buiten de opdracht van de werkgroep.

13

Was de werkgroep tijdens het onderzoek op de hoogte van het verschil van mening tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de deskundige drs. F. Vos over het effect van de door de gebruikte blusmiddelen in combinatie met de verbranding van materialen in het vliegtuig ontstane halongassen? Zo ja, waarom is de werkgroep dan van mening dat de vraag naar de mogelijke effecten van de relevante giftige stoffen voldoende is beantwoord? Zo nee, wat betekent dit voor het laatste aandachtspunt met betrekking tot de rampbestrijding na het eerste uur? (blz. 14)

Ja.

De werkgroep geeft in haar conclusie over giftige stoffen weer dat de effecten van deze stoffen in het algemeen voldoende door de regering zijn beantwoord. Onduidelijk blijft welke giftige stoffen bij de brand en het blussen daarvan zijn vrijgekomen, ten tijde van de ramp en wat de effecten hiervan op de slachtoffers zijn geweest.

14

Op welke punten laat de rol van de staatssecretaris van Defensie op de dag van de ramp vragen open? (blz. 15)

De werkgroep is van mening dat onduidelijk blijft of de aanwezigheid van een zo hoge, maar voor afwerken van het scenario niet relevante autoriteit als een staatssecretaris van Defensie op de rampplek invloed heeft gehad op de werkwijze van de hulpverleners en anderen.

15

Op welke gronden komt de werkgroep tot de constatering dat nauwelijks sprake is van een daadwerkelijke vertaling van de geleerde lessen naar de operationele praktijk van de rampenbestrijding? Geldt deze constatering voor zowel de civiele als de militaire autoriteiten? (blz. 15)

De werkgroep heeft met de door haar gestelde vragen willen achterhalen of de geleerde lessen ook daadwerkelijk operationeel zijn geworden. Daarbij is gebleken dat in de operationele praktijk geleerde lessen nog te weinig worden toegepast. Het betreft hier met name het opstellen van rampenplannen, rampenbestrijdingsplannen en het daadwerkelijk beoefenen daarvan op zowel bestuurlijk als operationeel niveau en alsmede gezamenlijk. Op luchtvaartterreinen is een begin gemaakt met oefeningen, maar de frequentie daarvan is nog onvoldoende.

16

Kan de werkgroep expliciet aangeven waarom andere vertrouwelijke onderliggende stukken niet openbaar gemaakt zijn? Om welke informatie gaat het en wie moet besluiten tot openbaarmaking? Vraag 81 en 82 handelen eveneens over een deel van de hier bedoelde informatie. (pag. 15)

Het gaat hier om de stukken uit het dossier van het justitieel onderzoek. Deze stukken zullen waarschijnlijk pas openbaar worden nadat dit onderzoek door het Openbaar Ministerie wordt gesloten. De minister van Justitie kan besluiten tot openbaarmaking. Na een verzoek van de werkgroep is deze hier na overleg met het College Procureurs-generaal niet op ingegaan, omdat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zich tegen openbaarmaking verzet. (zie brief van de minister van Justitie d.d. 15 maart 2000, blz 107 t/m 109 van het rapport van de werkgroep Herculesramp, 24 814, nrs. 13–14)

17

Welke vragen worden volgens de werkgroep opengelaten ten aanzien van de rol van de staatssecretaris op de dag van de ramp? Vraag 55 en 56 bieden hierover evenmin voldoende helderheid. (pag. 15)

Zie antwoord op vraag 14.

18

Waarom heeft de werkgroep niet doorgevraagd over de rol van de loco-burgemeester en de burgemeester? (pag. 13–15)

Zie vraag 2 en vraag 100 van de lijst van vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 35 e.v. van het rapport van de werkgroep Herculesramp, 24 814, nrs. 13–14)

19

Betekent de opmerking «dat de structuur en de organisatie voldoende zwakke punten hebben bevat om een ramp met dergelijke gevolgen niet uit te sluiten», dat de werkgroep niet uitsluit dat de Herculesramp volledig te wijten is aan een gebrekkige structuur en organisatie? Hoe valt deze opmerking te rijmen met de conclusie van de commissie-Glaser waarin wordt gesproken van «lethargie bij een aantal leidinggevenden»? (blz. 16)

Deze conclusie moet in samenhang gelezen worden met het voorafgaande gedeelte waarin wordt gesteld dat de werkgroep erkent dat functionarissen in een positie kunnen zijn om een noodlottige aaneenschakeling van gebeurtenissen te doorbreken. De werkgroep acht het echter belangrijk ook te wijzen op zwakke punten in de structuur en organisatie die een ramp zoals de Herculesramp niet uitsluiten.

20

Hoe groot is de groep van alle betrokkenen die gehoord zou moeten worden om tot aanvullende waarheidsvinding te kunnen komen? (blz. 16)

De precieze omvang weet de werkgroep niet. Het zou kunnen gaan om het horen van alle betrokken overlevenden, hulpverleners, nabestaanden, getuigen en bestuurlijk verantwoordelijken.

21

Wordt met de conclusie ten aanzien van de witte vlek: planvorming en voorbereiding door de civiel en militair verantwoordelijken, bedoeld de planvorming en voorbereiding met betrekking tot de rampenbestrijding? Zo nee, wat wordt dan wel bedoeld? (p. 16)

Ja, hiermee wordt de planvorming en voorbereiding met betrekking tot de rampenbestrijding door de civiel en militair verantwoordelijken bedoeld.

22

Kan de werkgroep een exacte onderbouwing geven van haar conclusie met betrekking tot de «witte vlek»: planvorming en voorbereiding door de civiel en militair verantwoordelijken? Welke vragen zijn volgens de werkgroep niet afdoende beantwoord? Kan de «witte vlek» worden onderbouwd? (p. 16)

Zie antwoord op vraag 3 en 4.

23

Waarom heeft de werkgroep met betrekking tot de witte vlek over de planvorming en voorbereiding niet overwogen om aanvullende vragen aan de regering te stellen om de witte vlek als nog opgeklaard te krijgen? (p. 16)

De werkgroep had tot opdracht welke vragen en/of leemtes nog bestaan, niet om inhoudelijk daarop antwoorden te vinden. Zou dat laatste het geval zijn geweest dan had de werkgroep op een andere wijze moeten werken en had zij bijvoorbeeld ook op andere punten zelf onderzoek ter hand moeten nemen.

24

Kan de werkgroep nader omschrijven wie worden bedoeld met de civiel en de militair verantwoordelijken, als het gaat om een rampenbestrijdingsplan voor het vliegveld Eindhoven. (p. 16) Sluit de opvatting van de werkgroep ter zake aan op de wetgeving inzake de rampenbestrijding waar de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt?

Bedoeld worden de bestuurlijk verantwoordelijke (burgemeester) en operationeel verantwoordelijke (commandant brandweer) op civiel niveau en militair verantwoordelijken (commandant luchtmachtbasis en brandweercommandant van de basis). De opvatting van de werkgroep volgt de ter zake doende wetgeving. Geconstateerd kan worden dat deze in de voorbereiding op een mogelijke ramp en tijde van de ramp onvoldoende is toegepast. Later zijn deze aanpassingen wel gepleegd.

25

Kan de werkgroep een exacte onderbouwing geven van haar conclusie met betrekking tot de «witte vlek»: het bereiken en instandhouden van de 90% knock down en het laten openen van de deuren van buiten uit? Welke specifieke vragen zijn onvoldoende beantwoord?

Zie antwoord vraag 8.

26

Heeft de werkgroep bij de afweging met betrekking tot haar conclusie over de witte vlek ten aanzien van de 90% knock down enz. ook antwoord 38 van Kamerstuk 24 814 nr. 7 betrokken? Zo ja, waarom is dit antwoord niet toereikend?

Ja.

Dit antwoord werd door de werkgroep niet toereikend geacht, aangezien er in de diverse rapporten verschillende constateringen worden gedaan ten aanzien van dit punt. Daarom heeft de werkgroep de regering nogmaals om opheldering van dit punt gevraagd.

27

Kan de werkgroep een exacte onderbouwing geven van haar conclusie met betrekking tot de witte vlek: de medische hulpverlening? Welke specifieke vragen zijn onvoldoende beantwoord?

De specifieke onbeantwoorde vragen zijn de rol van de waarnemend GGD directeur, de gemaakte keuzes bij de triage, de inzet en herkenbaarheid van alle aanwezige hulpverleners, het aantal levende mensen dat uit het vliegtuig is gehaald en de formele identificatieprocedures.

28

Als de werkgroep concludeert dat niet vaststaat dat bestaande leemtes door aanvullend onderzoek worden ingevuld, duidt de werkgroep dan op de door haar geïnventariseerde «witte vlekken»?

Ja.

29

Kan de werkgroep preciezer aangeven welke vragen haars inziens nooit meer beantwoord zullen kunnen worden? (pag. 16)

Bijvoorbeeld waarom besloten werd tot een doorstart; waarom de bemanning en de loadmaster geen maskers hebben omgedaan toen men de passagiersruimte binnenging; wat de exacte doodsoorzaak was van ieder van de passagiers.

30

De werkgroep constateert dat sommige vragen nooit meer zullen kunnen worden beantwoord. Heeft de werkgroep een inschatting welk deel dat is van de nog openstaande vragen en is nu reeds aan te geven voor welke vragen nader onderzoek in ieder geval geen opheldering meer te verwachten is? (p.16)

Zie antwoord vraag 29.

31

Welke rol heeft de positie van de nabestaanden gespeeld bij de afweging die ten grondslag ligt aan de conclusies en aanbevelingen betreffende de aard en noodzaak van aanvullende waarheidsvinding? (blz. 16)

De werkgroep heeft niet het woord noodzaak gebruikt als het gaat om mogelijk aanvullende waarheidsvinding. De werkgroep heeft slechts aangegeven dat het haars inziens thans nog de enige begaanbare weg lijkt om mogelijk nog tot aanvullende waarheidsvinding te kunnen komen. Ten aanzien van de positie van de nabestaanden heeft de werkgroep overwogen dat daarover geen eenduidige uitspraak valt te doen, omdat de opvattingen ter zake uiteen zullen lopen van vastberadenheid om elk detail te willen kennen tot het verlangen het boek te sluiten of gesloten te houden.

32

Waarom heeft de werkgroep geen aandacht besteed aan de vraag welke instantie het meest geschikt is om eventuele aanvullende waarheidsvinding gestalte te geven? (blz. 16)

De werkgroep acht het niet binnen haar bevoegdheid liggen om deze keuze te maken. De commissies die de werkgroep hebben ingesteld zouden hierover moeten beslissen.

33

Heeft een aanvullend onderzoek door de Raad voor de Transportveiligheid naar de mening van de werkgroep toegevoegde waarde? Zo ja, verdient zo'n onderzoek aanbeveling? (blz. 16)

Dit zou toegevoegde waarde kunnen hebben. Zie in dit verband ook de laatste conclusie van de werkgroep op blz. 16 van het rapport. Zie verder het antwoord op vraag 32.

34

Hoe verhoudt zich de opmerking dat niet van tevoren vaststaat of de uitkomsten van een aanvullend onderzoek de bestaande leemtes daadwerkelijk zullen wegnemen tot het tweede aandachtspunt met betrekking tot het incident (blz. 13) en het eerste aandachtspunt met betrekking tot het onderzoeksproces (blz. 14)? (blz. 16)

In het tweede aandachtspunt met betrekking tot het incident gaat het met name over het horen direct na afloop van de ramp. Dit geldt ook voor het feit dat de hoeveelheid rapporten en het gebrek aan integraliteit de waarheidsvinding in de weg staat, een integraal onderzoek na de ramp had kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. De opmerking dat niet van te voren vaststaat of de uitkomsten van een aanvullend onderzoek de bestaande leemtes daadwerkelijk zullen wegnemen verhoudt zich tot de andere punten door middel van de tijd. Het alsnog houden van een integraal onderzoek en het alsnog verhoren van alle betrokkenen hoeft niet direct te betekenen dat dat alle leemtes zal wegnemen.

35

Meer dan eens wordt opgemerkt dat «Een aantal functionarissen in de positie verkeerde om de noodlottige aaneenschakeling van gebeurtenissen te doorbreken.» Welke functionarissen waren dit en op welke momenten? (pag. 24)

Bijvoorbeeld de verkeersleider, een wacht bij de poort die meegedeeld krijgt dat de militaire kapel in het vliegtuig zit, mensen in de omgeving van de wachtruimte en de brandweerman die beweert mensen in het vliegtuig te hebben gezien.

36

Door de regering wordt op pagina 27 gesteld: «Er bestaan twijfels over de resultaten en de kwaliteit van de uitgevoerde onderzoeken. Mogelijk speelt hierbij een rol dat nog geen definitief oordeel is gegeven over de in het geding zijnde verantwoordelijkheden en de strafrechtelijke schuldvraag. »Over dat tweede punt is nog steeds geen helderheid. Maar hoe zit het met het oordeel over de in het geding zijnde verantwoordelijkheden? (pag. 27)

Dit is een vraag uit het justitieel onderzoek.

37

De regering stelt op pagina 28: «Waar het bij de Herculesramp wel aan heeft ontbroken is het opstellen van een integrale rapportage met overkoepelende eindoordelen, conclusies en aanbevelingen.» Heeft de werkgroep het idee dat door het nu voorliggende rapport daar wel aan is voldaan? Zo nee, acht de werkgroep dit wel nodig? Zo ja, wat is naar het oordeel van de werkgroep dan de gewenste weg om hier alsnog in te voorzien? (pag. 28)

Nee. Het rapport van de werkgroep moet niet gezien worden als een integrale eindrapportage. De werkgroep heeft conform de opdracht slechts de nog openstaande vragen en nog bestaande leemtes geïnventariseerd. De werkgroep gaat er van uit dat de commissies de afweging maken of en zo ja welk aanvullend onderzoek thans nog ingesteld zou moeten worden.

38

Hoe is inmiddels voorzien in de integrale oefenplicht van alle civiele en militaire betrokkenen bij het integrale rampenplan? De lokale autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het al dan niet deelnemen aan cursussen c.q. oefeningen. Dat moge zo zijn, maar hoe wordt er op toegezien dat die verantwoordelijkheid ook wordt genomen door zowel militaire als civiele autoriteiten? (pag. 35)

Zie de antwoorden op de vragen 102 t/m 105 van de lijst van vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp. De werkgroep heeft in haar conclusies gesteld dat deze antwoorden zeer abstract en formeel zijn gesteld en dat onduidelijk blijft of ze ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Het is aan de commissies om de voortgang hiervan aandachtig te volgen en te controleren.

39

De werkgroep heeft verschillende malen gevraagd naar de waarneming dat blussen boven het redden van mensen ging. Uit de antwoorden van de regering daarop (pag. 25) kan worden afgeleid dat de instructies wel zo waren en dat ook de prioriteiten van de brandweer daar op waren gericht (pag. 88). In welke mate heeft dit het verloop bepaald? (pag. 36)

De regering geeft aan dat blussen de eerste prioriteit heeft om er voor te zorgen dat de bemanning en eventuele passagiers het vliegtuig zelf kunnen verlaten door de nooduitgangen, als dit niet lukt moet de brandweer met de redding beginnen. Bij de Herculesramp was de luchthavenbrandweer niet op de hoogte van het feit dat er passagiers in het ramptoestel aanwezig waren en verkeerde in de veronderstelling dat de bemanning de crash niet overleefd kon hebben, aangezien zij niet op eigen beweging uit het ramptoestel kwamen. Deze feiten hebben een beslissende invloed gehad op het verdere verloop van de ramp en de hulpverlening.

40

In antwoord op vraag 41 wordt gesteld dat de civiele brandweer zijn mensen de werkzaamheden liet verrichten waarom door de OSC was gevraagd. Dit was: blussen. Wordt hierdoor toch ook niet bevestigd dat blussen boven redden ging? (pag. 44)

Zie antwoord vraag 39.

41

Waaruit is gebleken dat «gedurende de ramp met de Hercules echter wel sprake was van een terugval op oude verhoudingen»? Kan deze uitspraak van de regering nader worden toegelicht? (pag. 36)

De werkgroep gaat ervan uit dat hiermee bedoeld wordt dat men in de rampbestrijding is teruggevallen op de oude non-interventiecultuur tussen de militaire en civiele hulpverleners.

42

Kan preciezer worden aangegeven hoe vaak en op welke schaal er nu feitelijk werd geoefend? (pag. 36)

Zie antwoorden op de vragen 102 t/m 105 uit de lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz 68–69) en de brief van de Staatssecretaris van 24 augustus jl. over voorbereiding vliegtuigongevallen op luchtvaartterreinen (26 444, nr. 2).

43

Uit het antwoord op vraag 30 blijkt dat bij de reconstructie keuzes zijn gemaakt en dat verklaringen die op grond van andere gegevens als onjuist of onwaarschijnlijk kunnen worden aangemerkt niet voor de uiteindelijke reconstructie van het totaalbeeld zijn gebruikt. Op basis van welke aannames zijn die keuzes gemaakt? (blz. 42)

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

44

Welke ooggetuigen zijn niet gehoord als gevolg van de gebruikte onderzoeksmethoden? (blz. 42)

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

45

Wie heeft op basis van welke argumenten besloten tot het niet inzetten van alle personele capaciteit van de vliegveldbrandweer? (blz. 47)

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

46

Vindt de regering het niet vreemd dat er nog steeds geen acceptabele verklaring te vinden is voor het feit dat de redding niet eerder is begonnen (blz. 47)? Zijn alle getuigen die hier uitsluitsel over kunnen geven al gehoord?

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord. Zie verder het antwoord op vraag 47 van deze lijst.

47

Waarom is niet doorgevraagd op het antwoord op vraag 48, handelend over het niet eerder beginnen met de reddingsactie? (blz. 47)

De werkgroep heeft een lijst met vragen opgesteld en na ontvangst van enkele nieuwe stukken nog een aanvullende lijst met vragen opgesteld. De werkgroep heeft haar conclusies op grond van de antwoorden van de regering opgesteld. In één van haar conclusies constateert de werkgroep dat er geen bevredigend antwoord is gegeven op de vraag waarom men niet eerder is begonnen met het redden van de inzittenden.

48

Op een aantal vragen wordt door de regering verwezen naar het toen nog lopende gerechtelijk vooronderzoek. Het is echter nog maar zeer de vraag of deze procedure daadwerkelijk een vervolg krijgt. Dat betekent dat een aantal vragen onbeantwoord blijft. Hoe stelt de werkgroep zich voor hieromtrent te handelen? (o.a. blz. 55)

De werkgroep is zich tijdens haar werkzaamheden steeds terdege bewust geweest van het feit dat tegelijkertijd het justitieel onderzoek aanhangig was.

49

Waarom neemt de werkgroep genoegen met de beantwoording van de vragen 74 en 75? (blz. 56)

Omdat die beantwoording op zich voldoende is. De werkgroep is van mening dat in toekomstige situaties een onafhankelijk en veel uitgebreider getuigenonderzoek steeds vanzelfsprekend en geboden is. Maar daardoor worden de feiten van toen niet anders. Zie voorts het antwoord op vraag 31.

50

Vraag 90 is niet beantwoord ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de civiele autoriteiten. Kan dit alsnog gebeuren? (blz. 64)

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

51

Waarom neemt de werkgroep genoegen met antwoord op de aanvullende vraag nr. 7 op blz. 77? (blz. 77)

De werkgroep neemt genoegen met dit antwoord aangezien zij van mening is dat dit antwoord feitelijk juist is.

52

Het IBR-rapport maakt geen melding van explosies omdat deze naar de mening van de onderzoekers niet relevant waren voor de brandbestrijding van de redding. Waarom niet? Welke andere informatie werd niet relevant geacht? (blz. 79)

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

53

Waardoor werden de explosies en de zwarte vettige rookwolken veroorzaakt, als ze niet kunnen worden toegewezen aan blikken olie? Zijn die blikken olie ongeschonden teruggevonden? (blz. 79)

Zie de antwoorden op de vragen 33 t/m 35 uit de lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 42)

54

Op dit moment worden nog altijd transportdiensten geleverd door de Belgische luchtmacht. Op welke punten zijn procedures ten aanzien van de uitmonstering van de Herculesvliegtuigen daadwerkelijk aangepast na de ramp bij Eindhoven? Deze vraag heeft betrekking op de gebruikte halonen, (nood)evacuatietrainingen, calamiteitenoefeningen, veiligheidsinstructie, geoefendheid en kwalificatie personeel, aanwezigheid FDR en CVR, hoeveelheid nooduitgangen

Ten aanzien van de gebruikte halonen zie het antwoord op vraag 8 van de aanvullende lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 77 van het rapport).

Ten aanzien van de noodevacuatie trainingen zie de antwoorden op de vragen 79, 89 t/m 92 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz. 207 t/m 209 van het rapport).

Ten aanzien van de veiligheidsinstructie zie de lessen beschreven op blz. 30 en 32 van het rapport en het antwoord op vraag 29 van de lijst van vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 41 van het rapport).

Ten aanzien van de geoefendheid en kwalificatie personeel zie de antwoorden op de vragen 14 t/m 78 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz 197 t/m 206 van het rapport).

Ten aanzien van de aanwezigheid van een FDR en CVR zie de antwoorden op de vragen 61 t/ 63 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz 203 t/m 204 van het rapport).

55

Hoe is in België inmiddels de administratie die «niet toelaat om op actieve wijze lekken van het loxsysteem op te sporen» aangepast? (blz. 187) Uit het rapport Louis blijkt dat het defect aan het loxsysteem en de gedane reparatie oorzaak kan zijn van de zuurstofbrand (blz. 188 en 189). De uitspraken hierover zijn echter niet eenduidig. Kan hierover meer helderheid gegeven worden?

Zie het antwoord op vraag 94 van de antwoorden van het Ministerie van Landsverdediging van België (blz. 210 van het rapport).

56

Wat is in België gedaan om het commandoprobleem, die van een aantal zaken een gewoonte heeft gemaakt, op te lossen? (blz. 180)

Als het al een commando probleem is, is de werkgroep over eventuele acties in België dienaangaande niets bekend.

57

Als er voldoende personeel aanwezig was om na de knock-down met redden te beginnen (blz. 46 en 89), waarom is dit dan niet gebeurd? Toen zichtbaar was dat niemand in de cockpit zat, moet toch ook helder geweest zijn dat de bemanning naar achteren was gelopen, het vliegtuig in?

De werkgroep geeft in haar conclusies aan dat er geen bevredigend antwoord is gevonden op de vraag waarom er niet eerder is begonnen met het redden van de inzittenden.

58

Wat is de draagwijdte van de uitspraak van de Belgische minister van defensie Flahaut: «in dit concrete dossier is de Nederlandse overheid exclusief bevoegd om de aansprakelijkheden vast te leggen»? (blz. 124) Het antwoord op vraag 70 beperkt zich tot het strafrechtelijk onderzoek, waarom en is dit wel juist?

Ja.

De werkgroep is van mening dat de aansprakelijkheid de basis van het justitieel onderzoek is.

59

Kan aangegeven worden wat de stand van zaken is met betrekking tot het nog niet afgesloten onderzoek van de Krijgsauditeur in België? (blz. 132)

Zoals blijkt uit de bijlage bij de antwoorden van de Minister van Justitie, de mondelinge vragen van het parlementslid Reynders, blijkt dat het onderzoek is afgerond en dat de auditeur-generaal bij het Krijgshof het dossier in 1998 heeft geseponeerd.

60

Er is sprake van «andere bevindingen die duiden op een abnormale situatie aan boord». Het wordt niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt. Waarom is op dit punt niet doorgevraagd? (blz. 159)

Zie het antwoord op vraag 34 van de antwoorden van het Ministerie van Landsverdediging van België (blz. 200 van het rapport).

61

Waarom vloog het vliegtuig zo laag boven Eindhoven? Op blz. 168 is deze vraag terug te vinden, maar het antwoord bevat alleen een feitelijke beschrijving van de situatie en geeft geen uitsluitsel over het waarom. Kan dit nader worden uitgezocht? (blz. 168)

Zie de antwoorden op de vragen 9 t/m 13 van de lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 37 en 38 van het rapport)

62

Hoe beoordeelt de werkgroep de samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten bij het onderzoek naar de toedracht van de ramp? Wat voor lessen zijn hieruit te trekken voor eventuele toekomstige calamiteiten waarbij meerdere staten zijn betrokken? (algemeen)

Het beoordelen van de samenwerking behoort niet tot de taak van de werkgroep.

63

Heeft de werkgroep voor haar eindconclusies, behalve de gegeven antwoorden door de regering zoals vermeld in haar rapport, ook de antwoorden naar aanleiding van de diverse rapporten en de hierover gevoerde debatten, betrokken?

Ja.

64

Kan de werkgroep in een exact overzicht in minuten en de daarbij behorende gebeurtenissen aangeven wat de feitelijke gang van zaken is geweest in het eerste uur vanaf het moment van aanvliegen van de Hercules?

Zie hiervoor de rapporten van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding (IBR) Vliegtuigongeval vliegbasis Eindhoven 15 juli 1996, het Rapport van Ongeval van de Koninklijke Luchtmacht van februari 1997 en het rapport van het Crisis Onderzoek Team (COT) van de Rijksuniversiteit Leiden/Erasmus universiteit Rotterdam De Herculesramp 15 juli 1996.

De werkgroep wil hierbij aantekenen dat het niet binnen haar opdracht lag om de exacte feitelijke gang van zaken te onderzoeken. De werkgroep had tot opdracht welke vragen en/of leemtes nog bestaan, niet om inhoudelijk daarop antwoorden te vinden. Zou dat laatste het geval zijn geweest dan had de werkgroep op een andere wijze moeten werken en had zij bijvoorbeeld ook op andere punten zelf onderzoek ter hand moeten nemen.

65

Waarom is in het rapport van de werkgroep Herculesramp geen aandacht besteed aan de gebrekkige kwalificaties en onervarenheid van de piloten (blz. 10 en 11, Elsevier, 8-7-2000)?

De werkgroep heeft geconstateerd dat de piloten gekwalificeerd waren, dit laat onverlet of de piloten daadwerkelijk goed hebben gevlogen of goed konden vliegen. Verder verwijst de werkgroep ten aanzien van de geoefendheid en kwalificatie personeel naar de antwoorden op de vragen 14 t/m 78 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz 197 t/m 206 van het rapport)

66

Waarom zijn de verklaringen van omstanders, die het toestel vreemde bewegingen zagen maken, niet meegenomen in het onderzoek (blz. 11 Elsevier 8-7-2000)?

Zie het antwoord op de vragen 9, 10 en 30 uit de lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 37, 38 en 41 van het rapport).

67

Wat is de mening van de regering over het oordeel van de Raad van Advies inzake Luchtvaartongevallen bij Defensie dat de doorstart «instinctief» en dat een landing een «veiliger keuze» was geweest?

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord. Zie verder het antwoord op vraag 21 van de lijst met vragen en antwoorden van de werkgroep Herculesramp (blz. 40 van het rapport).

68

Bent u bekend met het feit dat de bemanning nooit een evacuatie had geoefend (blz. 11 Elsevier 8-7-2000)?

Ja.

Zie verder de antwoorden op de vragen 78, 79 en 90 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz 206 t/m 209 van het rapport).

69

Waarom zijn de nooduitgangen ook niet van binnenuit gebruikt (Volkskrant, vrijdag 23 juni 2000)?

Zie het antwoord op vraag 83 van de antwoorden van het Ministerie van Landverdediging van België (blz 208 van het rapport).

70

Wat vindt u van de kwalificatie «onafhankelijk» voor het onderzoek door de Belgische luchtmacht terwijl het hoofd vliegveiligheid van de Belgische luchtmacht hierover de leiding had?

De werkgroep prefereert bij rampen één integraal en onafhankelijk onderzoek. Daarvan is bij de ramp in Eindhoven sowieso geen sprake geweest. Zie voorts de beantwoording op vraag 1.

71

Zijn alle getuigen gehoord die uitsluitsel kunnen geven over het feit dat de deuren zo laat zijn geopend?

Gedurende het justitieel onderzoek zou dit gebeurd kunnen zijn, hier is de werkgroep echter niet van op de hoogte.

72

Vindt de regering, gezien de geconstateerde leemtes die ook door de commissie zijn geconstateerd, het niet ook zinnig om aanvullende waarheidsbevinding plaats te laten vinden?

Deze vraag zou door de regering moeten worden beantwoord.

73

Geven recente ontwikkelingen de werkgroep aanleiding haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen aan te vullen of bij te stellen? Zoals het staken van rechtsvervolging tegen twee bij de ramp betrokken functionarissen en/of het commentaar van brandexpert Vos op de antwoorden aangaande het vrijkomen van halonen tijdens de brand en het gevaar daarvan voor inzittenden en hulpverleners (Eindhovens Dagblad 8/7/2000)? (algemeen)

Het staken van rechtsvervolging zou kunnen leiden tot het openbaar maken van nieuwe stukken, deze zouden dan onderzocht moeten worden om te kijken of de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de werkgroep aangevuld of bijgesteld moeten worden. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn gemaakt op de nu ter beschikking zijnde informatie.

Ten aanzien van de Halonen is de werkgroep van mening dat de vragen hieromtrent helder en bevredigend zijn beantwoord door de regering.

74

Heeft de werkgroep in haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen met opzet nauwelijks aandacht besteed aan de aspecten van de Herculesramp die in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de Belgische autoriteiten vallen?

De werkgroep acht het niet binnen haar mandaat passen om de Belgische autoriteiten te onderzoeken. Door middel van het doorgeleiden door de Nederlandse regering van de vragen die de Belgische autoriteiten betreffen zijn er ook antwoorden van de Belgische regering in het rapport opgenomen.

75

Is de werkgroep van mening dat een nader onderzoek naar aspecten van de Herculesramp die primair onder verantwoordelijkheid van de Belgische autoriteiten vallen, zoals de omstreden personeelssterkte op de vliegbasis Melsbroek, zinvol is en aanbeveling verdient?

De werkgroep is van mening dat een dergelijk onderzoek niet vanuit Nederland geïnitieerd zou moeten worden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GL), Stellingwerf (RPF), Hessing (VVD), ondervoorzitter, Hoekema (D66), Essers (VVD), Van Ardenne-van der, Hoeven (CDA), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Timmermans (PvdA), Oplaat (VVD), Niederer (VVD), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Balemans (VVD).

Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GL), Van Middelkoop (GPV), Weisglas (VVD), Ter Veer (D66), De Swart (VVD), Eurlings (CDA), Lambrechts (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Hindriks (PvdA), Dijksma (PvdA), Van Baalen (VVD), E. Meijer (VVD), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Marijnissen (SP), Van Gijzel (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Wilders (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL).

Plv. leden:Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Passtoors (VVD), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks).

XNoot
4

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma, (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA), Atsma (CDA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Orgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA).

Naar boven