24 814
Vliegramp Eindhoven

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 1999

Zaterdag jl. besteedde de actualiteitenrubriek NOVA aandacht aan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de vliegramp met een HERCULES-vliegtuig te Eindhoven op 15 juli 1996. In de NOVA-uitzending werd onder meer gesuggereerd dat het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee onzorgvuldig is geweest en dat bewijsmateriaal verdwenen is. NOVA baseerde zich hierbij op een rapport van een advocaat-generaal bij het gerechtshof te Arnhem, bestemd voor de betrokken procureur-generaal. Daarnaast werden in de NOVA-uitzending vraagtekens geplaatst bij een concept-versie van een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg waarin een passage zou zijn opgenomen over de mogelijkheid dat passagiers verdronken zijn door het vele bluswater – er zou te hard gespoten zijn – terwijl deze passage in het eindrapport geheel verdwenen is.

Ik ben van oordeel dat in de media een onjuist beeld is ontstaan over de gang van zaken rond het onderzoek van de Marechaussee. Om die reden acht ik het van belang u met deze brief hierover nader te informeren.

Naar aanleiding van het ongeval met het Belgische Herculestoestel op de vliegbasis Eindhoven op 15 juli 1996 zijn meerdere onderzoekscommissies ingesteld. Daaronder waren een Belgisch-Nederlandse luchtmachtcommissie, die onderzoek deed naar de (technische) oorzaak van het ongeval, en een commissie van binnenlandse zaken en een commissie van de gemeente Eindhoven, die onderzoek deden naar de alarmering en de hulpverlening. Ook werd onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan door de Koninklijke marechaussee (Kmar). Het eerste deel van dit onderzoek, dat aanvankelijk een oriënterend karakter had, stond onder leiding van het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch en was gericht op de vraag of er vóór, tijdens en/of na de crash mogelijk sprake is geweest van enig strafrechtelijk verwijtbaar handelen en/of nalaten. Dergelijke, op eventuele strafbare feiten gerichte, onderzoeken zijn bij dit soort ongevallen gebruikelijk.

Indien er – zoals bij de onderhavige ramp – op voorhand geen aanwijzingen bestaan dat er sprake is geweest van strafrechtelijk laakbaar gedrag, ligt in de prioritering van de verschillende onderzoeken het accent op het technisch onderzoek naar de oorzaak van de ramp. Daarbij past niet dat door politie (in dit geval de Kmar) en justitie strafvorderlijk beslag wordt gelegd op voor al die onderzoekscommissies relevant onderzoeksmateriaal. Daarbij past wel dat door de leiders van de verschillende onderzoeksteams afspraken worden gemaakt teneinde te voorkomen dat de commissies elkaar onnodig voor de voeten lopen. Dat is in het geval van de Herculesramp dan ook gebeurd.

Geheel in deze lijn en in overeenstemming met de afspraken met de officier van justitie te 's-Hertogenbosch heeft de Kmar zich in de aanvang van het onderzoek bezig gehouden met het verlenen van bijstand aan het rampenidentificatieteam en het horen van medewerkers van de vliegbasis Eindhoven, hulpverleners en slachtoffers. Ook heeft de Kmar de geluidsbanden waarop de gesprekken tussen de verschillende bij de ramp betrokken functionarissen zijn vastgelegd, uitgeluisterd. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat een deel van de opnameapparatuur ten tijde van de crash niet heeft gefunctioneerd: op spoor 28 waren geen gesprekken vastgelegd. Uit technisch onderzoek is gebleken dat van deze band geen gesprekken zijn gewist.

Na de ramp is alleen gekozen voor een sectie op de bemanningsleden omdat enkel langs die weg zou kunnen worden achterhaald of een lichamelijke oorzaak voor het crashen van het toestel zou zijn aan te wijzen. Het is overigens niet gebruikelijk dat ten aanzien van slachtoffers van ongevallen en rampen gerechtelijke sectie wordt bevolen. Dat neemt niet weg dat achteraf bezien sectie op de overleden passagiers wel meer duidelijkheid had kunnen opleveren over de doodsoorzaken.

Na afronding van het eerste deel van het onderzoek, dat aanvankelijk niet gericht was op de vraag of er al dan niet strafrechtelijke vervolging moest worden ingesteld, heeft het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch deze zaak overgedragen aan het Openbaar Ministerie te Arnhem. Op basis van de resultaten van dit onderzoek was namelijk duidelijk geworden dat uitsluitend militairen als verdachte zouden kunnen worden aangemerkt en dat verdergaand strafrechtelijk onderzoek was geboden. Als bekend is het Openbaar Ministerie Arnhem belast met het doen van strafrechtelijke onderzoeken naar militairen.

Dit nadere onderzoek was aanvankelijk gericht op de ten tijde van de crash geldende voorschriften. Na afronding daarvan was de hoofdofficier van justitie te Arnhem voornemens geen strafvervolging in te stellen. Aangezien de procureur-generaal te Arnhem daarvan niet overtuigd was, verzocht deze eerder aangeduide advocaat-generaal om een second opinion.

Deze advocaat-generaal concludeerde in zijn rapportage aan de procureur-generaal te Arnhem onder meer dat het in opdracht van het Openbaar Ministerie tot dat moment door de Kmar verrichte onderzoek niet volledig was geweest en dat aanvullend onderzoek was geboden alvorens te beslissen over de al dan niet vervolging van mogelijke verdachten. Hij heeft met zijn voor interne beraadslaging bestemde adviesrapportage nadrukkelijk niet de bedoeling gehad het onderzoek van de Kmar te diskwalificeren. Daartoe was ook geen aanleiding gelet op de strekking van dat onderzoek. Hij heeft enkel aan zijn procureur-generaal geadviseerd nader onderzoek te laten verrichten. Het College heeft dat advies overgenomen en opdracht gegeven tot het instellen van gerechtelijke vooronderzoeken.

Die gerechtelijke vooronderzoeken hebben uitvoerig plaats gevonden. Hieruit is niet gebleken dat na de crash dienstvoorschriften zouden zijn gemanipuleerd. Overigens is het Openbaar Ministerie van oordeel dat deze dienstvoorschriften geen toegevoegde waarde hebben voor het strafrechtelijk verwijt.

Deze gerechtelijke vooronderzoeken hebben nader bewijsmateriaal opgeleverd, op grond waarvan het Openbaar Ministerie heeft besloten de basisbrandweercommandant en de verkeersleider te vervolgen.

Vanzelfsprekend heeft het Openbaar Ministerie, na de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem in de klachtprocedure over het niet vervolgen van de commandant van de vliegbasis Eindhoven, zich afgevraagd of de vervolging tegen de basisbrandweercommandant en de luchtverkeersleider moest worden doorgezet. Voor die vraag was te meer aanleiding gelet op de motivering van de beschikking van het gerechtshof. Het Openbaar Ministerie beantwoordt die vraag positief. Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie staat de beslissing van het gerechtshof in de beklagzaak van de Stichting Herculesramp tegen de basiscommandant strafvervolging niet in de weg.

De in de NOVA-uitzending naar voren gebrachte informatie uit het concept-rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over het te hard blussen, waardoor passagiers mogelijk zouden zijn verdronken, was bij het Openbaar Ministerie niet eerder bekend. Naar aanleiding hiervan zal het Openbaar Ministerie de rechtbank te Arnhem verzoeken de stukken opnieuw in handen te stellen van de rechter-commissaris, opdat hiernaar nader onderzoek kan worden verricht. Die gelegenheid kan tevens worden benut voor het horen van nieuwe, door de verdediging van de verdachten aangekondigde, deskundigen en voor nader, alsnog noodzakelijk gebleken onderzoek over het verloop van met name de hulpverlening.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven