nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 juli 1996
Maandag 15 juli jl. omstreeks 18.00 uur verongelukte op de luchtmachtbasis
Eindhoven een C-130 Hercules vliegtuig van de Belgische luchtmacht. Aan boord
bevonden zich 37 leden van het Fanfarekorps Koninklijke landmacht en een vierkoppige,
Belgische bemanning. Het tragische ongeval kostte aan 28 leden van het fanfarekorps
en de vier bemanningsleden het leven. De negen overige inzittenden raakten
ernstig gewond. Twee van hen zijn op 21 juli jl. in het ziekenhuis overleden.
Inmiddels is het onderzoek naar de toedracht van de vliegramp in volle
gang. Het onderzoek wordt door België en Nederland gezamenlijk uitgevoerd.
Er is een Commissie van Onderzoek ingesteld die bestaat uit dertien Belgische
en tien Nederlandse functionarissen. Aan Nederlandse zijde gaat het om vliegers,
technische officieren, een arts, leden van de bergingsdienst van de Koninklijke
luchtmacht en vertegenwoordigers van de Rijksluchtvaartdienst. Het team staat
onder Belgische leiding. In afwijking van de geldende procedure in het civiele
luchtvaartverkeer, geldt ten aanzien van militaire vliegtuigen tussen de Navo-lidstaten
de afspraak dat het land dat eigenaar is van het verongelukte vliegtuig het
onderzoek leidt.
De binationale Commissie van Onderzoek brengt schriftelijk verslag uit
aan de beide Bevelhebbers der Luchtstrijdkrachten, die vervolgens rapporteren
aan hun beider bewindslieden. Aan Nederlandse zijde wordt, zoals gebruikelijk
bij ernstige ongevallen, tevens de Raad van Advies inzake luchtvaartongevallen
bij Defensie in kennis gesteld. De Raad zal het onderzoek van de Koninklijke
luchtmacht evalueren en zijn bevindingen rechtstreeks aan de minister van
Defensie aanbieden.
Het doel van het onderzoek is de precieze oorzaak van het noodlottige
ongeval vast te stellen. Het onderzoeksrapport zal bovendien aanbevelingen
bevatten voor maatregelen die ertoe moeten leiden dat de veiligheid wordt
vergroot en de kans op herhaling verkleind. De Koninklijke luchtmacht analyseert
voortdurend de resultaten van alle onderzoeken en zoekt daarbij
ook naar een mogelijke samenhang tussen de verschillende ongevallen. Inmiddels
heeft de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten al besloten tot een aanpassing
van de landingsprocedure. Met onmiddellijke ingang moeten alle toestellen
die een vliegveld naderen de verkeersleiding melden hoeveel personen zich
aan boord bevinden. Tot nu toe waren passagierslijsten aanwezig op het vliegveld
van vertrek en in het vliegtuig zelf, maar niet op de bestemming.
Het onderzoek zal enige tijd in beslag nemen. In het belang van het onderzoek,
en om zo veel mogelijk de ongehinderde voortgang van het werk van de onderzoekscommissie
te waarborgen, zullen de Belgische en Nederlandse luchtmachtautoriteiten lopende
het onderzoek terughoudendheid betrachten met het verstrekken van informatie.
De minister van Defensie zal u, zodra mogelijk, inlichten over de toedracht
en de oorzaak van de vliegramp.
Defensie stelt alles in het werk om de nabestaanden, familieleden en relaties
van de slachtoffers naar vermogen bij te staan. De krijgsmachtdelen dragen
zorg voor opvang, begeleiding en nazorg en zullen daarbij de geldende regelingen,
die op zich toereikend zijn, zo ruimhartig mogelijk toepassen. Per geval wordt
één hulpverlener toegewezen die als aanspreekpunt fungeert en
alle hulp en steun coördineert. Mochten betrokkenen de voorkeur geven
aan een burgerpsycholoog of een maatschappelijk werker, dan is daartoe gelegenheid,
op kosten van Defensie. Ook de afwikkeling van de schade wordt per geval en
voortvarend behandeld. Het uitgangspunt is dat Defensie de verantwoordelijkheid
aanvaardt voor het volledig vergoeden van de schade, binnen de grenzen van
de Algemene Militaire Pensioenwet en overige rechtspositieregelingen die van
toepassing zijn.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling