Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24808 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24808 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving.
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de ontwikkeling van nieuwe diensten wenselijk is de wetgeving op het gebied van de distributie-infrastructuren (draadomroepinrichtingen, aardse zenders en satellieten) aan te passen aan nieuwe technische en economische omstandigheden, een aantal niet langer zinvolle beperkingen voor commerciële omroep en abonneeprogramma's te schrappen en de publieke omroep de mogelijkheid te geven nieuwe diensten aan te bieden, en dat daartoe de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 moeten worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:
Boven artikel 1 wordt het volgende opschrift ingevoegd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel h, wordt vervangen door:
h. abonneeprogramma: een programma dat door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen gelijktijdig wordt uitgezonden naar twee of meer ontvangers, onderscheidenlijk aangeslotenen op een draadomroepinrichting, die elk een tot ontvangst van het programma strekkende overeenkomst hebben gesloten met de verzorger van het programma;
2. In het eerste lid, onderdeel p, vervalt «of een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid».
3. Onder lettering van de onderdelen ee tot en met oo tot ff tot en met pp, wordt in het eerste lid een nieuw onderdeel ee ingevoegd:
ee. zenderbeheerder: degene die met machtiging of krachtens vrijstelling een zender aanlegt, aanwezig heeft of gebruikt, de naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, daaronder begrepen, dan wel de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, indien deze de zender aanlegt, aanwezig heeft of gebruikt;
4. In het eerste lid wordt in onderdeel hh (nieuw) «een of meer draadomroepinrichtingen in Nederland» vervangen door: een of meer zenders of draadomroepinrichtingen.
5. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» vóór de tekst.
Na artikel 1 worden de volgende artikelen en een nieuwe paragraaf ingevoegd:
1. Onder beheerder van een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, wordt mede verstaan degene die krachtens een overeenkomst met de beheerder de exploitatie van een draadomroepinrichting verzorgt.
2. Onder zenderbeheerder als bedoeld in artikel 1, onderdeel ee, wordt mede verstaan degene die krachtens een overeenkomst met de beheerder de exploitatie van een zender verzorgt.
Onder reclameboodschappen en andere reclame-uitingen als bedoeld in artikel 1, onderdelen r en s, wordt niet verstaan het oproepen tot steun aan, of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, godsdienstig, levensbeschouwelijk, politiek of liefdadig karakter, voor zover deze niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald produkt of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is.
1. Onder de bevoegdheid van Nederland, bedoeld in artikel 1, onderdelen hh en ii, vallen in ieder geval:
a. natuurlijke en rechtspersonen die een televisieprogramma verzorgen en krachtens de Europese richtlijn onder de bevoegdheid van Nederland vallen;
b. natuurlijke en rechtspersonen die een televisieprogramma verzorgen dat in Nederland door middel van een of meer zenders, satellieten daaronder niet begrepen, wordt uitgezonden, voor zover het dat programma betreft.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op natuurlijke en rechtspersonen die een radioprogramma verzorgen.
1. Deze wet is niet van toepassing op het gebruik van zenders, frequenties en draadomroepinrichtingen voor andere diensten dan het naar het algemene publiek of naar een beperkt publiek uitzenden van programma's, toetsbeelden of informatie met betrekking tot de door middel van een zender of draadomroepinrichting aangeboden programma's en diensten.
2. Onder andere diensten als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verstaan:
a. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins op directe oproep van een ontvanger, onderscheidenlijk aangeslotene, op een door deze bepaald tijdstip;
b. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins naar een besloten groep ontvangers, onderscheidenlijk aangeslotenen;
c. het verzenden van informatie in de vorm van beeld, geluid of anderszins van en naar slechts één ontvanger, onderscheidenlijk aangeslotene.
Hoofdstuk III wordt vernummerd tot hoofdstuk II.
In artikel 10, derde lid, onderdeel c, vervalt «een verzorger van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,».
Hoofdstuk IV wordt vernummerd tot hoofdstuk III en het opschrift wordt vervangen door:
HOOFDSTUK III. DE BINNENLANDSE OMROEP DOOR INSTELLINGEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR TOEWIJZING VAN ZENDTIJD
Aan artikel 39d wordt een nieuw derde lid toegevoegd:
3. In afwijking van het tweede lid, is het toegestaan dat de Stichting Etherreclame, met inachtneming van artikel 39b, een deel van de zendtijd voor het teletekstprogramma voor landelijke omroep gebruikt.
In artikel 39e, vierde lid, wordt in de tweede volzin «57, derde lid,» vervangen door: 57a, vijfde lid,.
In artikel 42, tweede lid, wordt in de vijfde volzin «In afwijking van artikel 167a kan het Commissariaat» vervangen door: Het Commissariaat kan.
In artikel 52b, tweede lid, wordt in de laatste volzin «artikel 1, eerste lid, onderdeel r» vervangen door: artikel 1, onderdeel r.
Artikel 54, vierde lid, onderdeel d, wordt vervangen door:
d. het teletekstprogramma voor landelijke omroep.
In artikel 55a, eerste lid, vervalt «of van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,'.
Artikel 57 wordt vervangen door:
1. De instellingen die zendtijd hebben verkregen, hebben tot taak het programma te verzorgen waarvoor zij zendtijd hebben verkregen.
2. Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, genoemd in het eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten.
3. Het verrichten van een nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan, voor zover daarin bij of krachtens deze wet wordt voorzien.
4. Met het verrichten van een nevenactiviteit wordt gelijkgesteld het hebben van een direct of indirect belang in een rechtspersoon die een dergelijke activiteit verricht.
1. Het is instellingen die zendtijd hebben verkregen, toegestaan de auteursrechten op hun programma's te exploiteren, voor zover deze exploitatie betreft het ter beschikking stellen aan derden van programma's of programma-onderdelen of vastleggingen daarvan, onverminderd artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel f.
2. Het is omroepverenigingen die zendtijd hebben verkregen, toegestaan activiteiten te verrichten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed en democratisch functioneren van de vereniging.
3. Het is omroepverenigingen die zendtijd hebben verkregen, alsmede instellingen die zendtijd hebben verkregen voor regionale of lokale omroep, toegestaan één of meer programmabladen uit te geven, daaronder begrepen de uitgifte ten behoeve van losse verkoop.
4. Het is toegestaan dat een programmablad, naast programma-opgaven en gegevens over het functioneren van de desbetreffende omroepinstelling en haar activiteiten, ook andere informatie bevat, voor zover dit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare informatie in programmabladen of andere tijdschriften.
5. Het is educatieve omroepinstellingen toegestaan materiaal ter ondersteuning van hun programma-onderdelen te produceren en te verspreiden. Het Commissariaat voor de Media kan ter zake regels stellen.
1. Het verrichten van andere nevenactiviteiten dan de nevenactiviteiten, genoemd in artikel 57a, is instellingen die zendtijd hebben verkregen, toegestaan, indien:
a. het verrichten van de nevenactiviteit geen nadelige invloed heeft of kan hebben op de uitvoering van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid;
b. de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid; en
c. het verrichten van de nevenactiviteit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare goederen of diensten.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan het verrichten van nevenactiviteiten als bedoeld in het eerste lid nadere eisen worden gesteld.
1. De instellingen die zendtijd hebben verkregen, verrichten geen nevenactiviteiten die bestaan uit of rechtstreeks verband houden met het verzorgen of uitzenden van een programma, of die bestaan uit het verrichten van andere diensten als bedoeld in artikel 5, voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur niet uitdrukkelijk wordt toegestaan.
2. Indien het verrichten van nevenactiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt toegestaan, worden in de desbetreffende algemene maatregel van bestuur de eisen, bedoeld in artikel 57b, eerste lid, nader uitgewerkt ten aanzien van de verschillende categorieën nevenactiviteiten.
1. Alle inkomsten van een instelling die zendtijd heeft verkregen, waaronder de inkomsten uit nevenactiviteiten en vermogen, worden aangewend voor de verzorging van het programma waarvoor zij zendtijd heeft verkregen.
2. In afwijking van het eerste lid, kunnen inkomsten uit programmabladen van omroepverenigingen tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag worden besteed aan de nevenactiviteiten, bedoeld in artikel 57a, tweede lid.
De artikelen 57, tweede, derde en vierde lid, 57b, 57c en 57d zijn niet van toepassing op overheidsinstellingen, kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen en groeperingen.
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «en van buitenlandse omroepinstellingen, alsmede in beknopte vorm aan dag- en nieuwsbladen» vervangen door: , alsmede van anderen die daartoe een overeenkomst met de Stichting hebben gesloten.
2. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.
Artikel 61 vervalt.
Artikel 62 vervalt.
De artikelen 65 tot en met 68, alsmede de opschriften boven artikel 65, worden vervangen door:
TITEL 5. UITZENDING DOOR MIDDEL VAN DRAADOMROEP INRICH- TINGEN
Het Commissariaat voor de Media kan in bijzondere omstandigheden en voor bijzondere doeleinden tijdelijk aan een instelling die zendtijd heeft verkregen, toestemming verlenen een omroepprogramma uit te doen zenden door middel van een draadomroepinrichting. Het Commissariaat kan aan de toestemming voorschriften verbinden. Indien de beheerder van de draadomroepinrichting en de desbetreffende instelling geen overeenstemming bereiken over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.
1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een instelling die voor toewijzing van zendtijd voor lokale omroep in aanmerking komt, op verzoek van die instelling, in plaats van of naast het toewijzen van zendtijd toestemming verlenen een lokaal omroepprogramma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van een draadomroepinrichting ter plaatse.
2. Het bepaalde ten aanzien van toewijzing van zendtijd voor lokale omroep is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het Commissariaat niet de dagen en uren aanwijst waarop het programma zal worden uitgezonden. Indien tussen de beheerder van de draadomroepinrichting en de instelling geen overeenstemming wordt bereikt over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.
1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een instelling die voor toewijzing van zendtijd voor regionale omroep in aanmerking komt, op verzoek van die instelling, in plaats van of naast het toewijzen van zendtijd toestemming verlenen een regionaal omroepprogramma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van de draadomroepinrichtingen in de desbetreffende provincie.
2. Het bepaalde ten aanzien van toewijzing van zendtijd voor regionale omroep is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het Commissariaat niet de dagen en uren aanwijst waarop het programma zal worden uitgezonden. Indien tussen de beheerder van de draadomroepinrichting en de instelling geen overeenstemming wordt bereikt over de dagen en uren waarop het programma zal worden uitgezonden, kan het Commissariaat ter zake bindende aanwijzingen geven.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de dagen en uren waarop een programma als bedoeld in het eerste lid kan worden uitgezonden. Deze regels hebben uitsluitend betrekking op televisieprogramma's.
1. Het Commissariaat voor de Media kan aan een lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, op verzoek van die instelling, toestemming verlenen naast het programma, bedoeld in artikel 51f, een ander programma te verzorgen dat wordt uitgezonden door middel van een draadomroepinrichting ter plaatse.
2. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend, indien:
a. het programma wordt uitgezonden op een ander kanaal van de draadomroepinrichting dan het kanaal waarop het programma, bedoeld in artikel 51f, wordt uitgezonden;
b. het programma wordt geproduceerd door een lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, of door een andere instelling zonder winstoogmerk;
c. het programma, naast de onderdelen, bedoeld in artikel 43a, voor ten minste vijfenzeventig procent bestaat uit onderdelen van culturele aard en voor het overige deel, doch voor ten minste tien procent, bestaat uit onderdelen van culturele aard, die in het bijzonder betrekking hebben op de desbetreffende gemeente; en
d. de aanvraag vergezeld gaat van een advies van de Raad voor cultuur, waaruit blijkt dat het programma naar het oordeel van de Raad voor cultuur van bijzonder belang is voor de verscheidenheid van het aanbod van kwalitatief hoogstaande programma-onderdelen van culturele aard in Nederland.
3. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor de duur van vijf jaar. De toestemming vervalt, indien de lokale omroepinstelling niet meer over zendtijd beschikt.
De artikelen 70 en 70a, alsmede de opschriften boven artikel 70a, vervallen.
De opschriften boven artikel 71a worden vervangen door:
HOOFDSTUK IV. COMMERCIËLE OMROEP EN ABONNEEPROGRAMMA'S
AFDELING 1. COMMERCIËLE OMROEP
§ 1. Toestemmingen voor commerciële omroep
Artikel 71a, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het is een commerciële omroepinstelling slechts toegestaan een omroepprogramma te verzorgen dat bedoeld is te worden uitgezonden door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen, indien zij daarvoor toestemming van het Commissariaat voor de Media heeft verkregen. Deze toestemming laat onverlet hetgeen bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is bepaald ten aanzien van het gebruik van zenders.
Artikel 71b, onderdeel a, vervalt, onder lettering van de onderdelen b tot en met f tot a tot en met e.
In artikel 71d, eerste lid, wordt «artikel 71b, onderdelen d en e,» vervangen door: artikel 71b, onderdelen c, d en e,.
Het opschrift boven artikel 71f wordt vervangen door:
§ 2. Overige rechten en verplichtingen van commerciële omroep- instellingen
In artikel 71h wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door: huishoudens.
In artikel 71k, tweede lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door: huishoudens.
Het opschrift boven artikel 72 wordt vervangen door:
AFDELING 2. ABONNEEPROGRAMMA'S
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het is een natuurlijke of rechtspersoon slechts toegestaan een abonneeprogramma te verzorgen dat bedoeld is te worden uitgezonden door middel van een of meer zenders of draadomroepinrichtingen, indien hij daarvoor toestemming van het Commissariaat voor de Media heeft verkregen. Deze toestemming laat onverlet hetgeen bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is bepaald ten aanzien van het gebruik van zenders.
2. In het zesde lid vervalt onderdeel a, onder lettering van de onderdelen b en c tot a en b.
In artikel 73, zesde lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door «huishoudens» en wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel h» vervangen door «artikel 1, onderdeel h».
In artikel 73a, tweede lid, wordt «aangeslotenen op draadomroepinrichtingen» vervangen door «huishoudens» en wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel h» vervangen door «artikel 1, onderdeel h».
De artikelen 74 tot en met 75b, alsmede het opschrift boven artikel 74, vervallen.
Hoofdstuk VI wordt vernummerd tot hoofdstuk V.
Na hoofdstuk V wordt een nieuw hoofdstuk VI ingevoegd:
HOOFDSTUK VI. HET GEBRUIK VAN ZENDERS, FREQUENTIES EN DRAADOMROEPINRICHTINGEN
1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, is het een zenderbeheerder toegestaan:
a. programma's van derden uit te zenden, indien de persoon of instelling die verantwoordelijk is voor vorm en inhoud van het programma, krachtens deze wet of krachtens de op die persoon of instelling van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving gerechtigd is een voor uitzending bestemd programma te verzorgen;
b. programma's uit te zenden die door de zenderbeheerder zelf worden verzorgd, indien de zenderbeheerder een instelling is die zendtijd heeft verkregen, of krachtens artikel 71a, eerste lid, of 72, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma te verzorgen;
c. programma's uit te zenden die bestaan uit een onverkorte en rechtstreekse weergave van het verhandelde in een openbare vergadering van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, van Provinciale Staten of van een gemeenteraad;
d. toetsbeelden en informatie met betrekking tot de door middel van de zender aangeboden programma's en diensten uit te zenden.
2. Het uitzenden van een programma door middel van een zender wordt steeds als een oorspronkelijke uitzending aangemerkt.
De naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, is belast met het uitzenden van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen, alsmede met het uitzenden van de programma's van de Wereldomroep, voor zover deze instellingen daarom verzoeken.
1. Het is de naamloze vennootschap Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij N.V., genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, toegestaan ten behoeve van derden programma's voor een bijzonder doel uit te zenden die een beperkt bereik hebben of van beperkte duur zijn.
2. Het Commissariaat voor de Media kan voorts aan andere natuurlijke of rechtspersonen toestemming verlenen door middel van een zender een programma voor een bijzonder doel uit te zenden dat een beperkt bereik heeft of van beperkte duur is.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de begrippen bijzonder doel, beperkt bereik en beperkte duur, bedoeld in het eerste en het tweede lid, nader omschreven worden.
4. Het Commissariaat kan aan het verlenen van toestemming als bedoeld in het tweede lid voorschriften verbinden.
§ 2. Het gebruik van frequenties
1. Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dragen er gezamenlijk zorg voor dat:
a. voor ieder programmanet als bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid, ten minste één frequentie of samenstel van frequenties met een landelijk bereik beschikbaar is;
b. in iedere provincie ten minste één frequentie of samenstel van frequenties met een provinciaal bereik beschikbaar is ten behoeve van de uitzending van het radioprogramma van de instelling die ten behoeve van de desbetreffende provincie zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen; en
c. voor iedere instelling die zendtijd voor lokale omroep heeft verkregen, ten behoeve van de uitzending van haar radioprogramma ten minste één frequentie of samenstel van frequenties beschikbaar is met een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied van het programma, voor zover dit technisch mogelijk is en niet in de weg staat aan een doelmatig gebruik van frequenties.
2. Indien in een provincie aan twee of meer regionale omroepinstellingen zendtijd is toegewezen, is het eerste lid, aanhef en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onderscheidene verzorgingsgebieden.
Onze Minister kan, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een beperkt aantal frequenties of samenstellen van frequenties aanwijzen die slechts mogen worden gebruikt voor het uitzenden van bij die aanwijzing vast te stellen categorieën programma's.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan het aantal frequenties of samenstellen van frequenties dat mag worden gebruikt voor de uitzending van programma's van eenzelfde instelling, worden beperkt. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën frequenties en samenstellen van frequenties.
2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald in welke gevallen een aantal met elkaar verbonden instellingen als één instelling wordt aangemerkt.
De artikelen 82e en 82f zijn niet van toepassing op:
a. de frequenties en samenstellen van frequenties die worden gebruikt voor de uitzending van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen, of van de programma's van de Wereldomroep;
b. frequenties die worden gebruikt ten behoeve van uitzending door middel van een satelliet.
§ 3. Het gebruik van draadomroepinrichtingen
Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, is het een beheerder van een draadomroepinrichting toegestaan:
a. programma's van derden uit te zenden, indien de persoon of instelling die verantwoordelijk is voor vorm en inhoud van het programma, krachtens deze wet of krachtens de op die persoon of instelling van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving gerechtigd is een voor uitzending bestemd programma te verzorgen;
b. programma's uit te zenden die door de beheerder zelf worden verzorgd, indien de beheerder krachtens artikel 71a, eerste lid, of 72, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma te verzorgen;
c. programma's uit te zenden die bestaan uit een onverkorte en rechtstreekse weergave van het verhandelde in een openbare vergadering van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, van Provinciale Staten of van een gemeenteraad;
d. toetsbeelden en informatie met betrekking tot de door middel van de draadomroepinrichting aangeboden programma's en diensten uit te zenden.
De programma's die de beheerder van een draadomroepinrichting krachtens artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen ten minste uitzendt, zijn:
a. de programma's van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep;
b. de programma's van de instelling die zendtijd heeft verkregen voor regionale omroep, bestemd voor de provincie waarbinnen de draadomroepinrichting zich bevindt;
c. de programma's van de instelling die zendtijd heeft verkregen voor lokale omroep, bestemd voor de gemeente waarbinnen de draadomroepinrichting zich bevindt;
d. de televisieprogramma's van de Nederlandstalige landelijke Belgische openbare omroepdienst;
e. zes andere televisieprogramma's van openbare omroepdiensten uit drie of meer lidstaten van de Europese Unie of andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waaronder in ieder geval een Duitstalig, een Franstalig en een Engelstalig programma;
f. twee radioprogramma's van de Nederlandstalige landelijke Belgische openbare omroepdienst;
g. zes andere radioprogramma's van openbare omroepdiensten uit drie of meer lidstaten van de Europese Unie of andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waaronder in ieder geval een Duitstalig, een Franstalig en een Engelstalig programma.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beheerder van een draadomroepinrichting aan de aangeslotenen op de draadomroepinrichting ten hoogste een bij deze algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief in rekening brengt voor de ontvangst van een door de beheerder met inachtneming van artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen vast te stellen aantal programma's. Dit tarief kan voor verschillende categorieën draadomroepinrichtingen verschillend worden vastgesteld.
2. Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld, is het de beheerder van een draadomroepinrichting toegestaan aan aangeslotenen die uitdrukkelijk hebben verzocht om of ingestemd met de ontvangst van andere programma's dan de programma's waarop het krachtens het eerste lid vastgestelde tarief betrekking heeft, een hoger tarief in rekening te brengen, onverminderd artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.
3. Onze Minister stelt een krachtens het eerste lid vastgesteld tarief jaarlijks bij aan de hand van de ontwikkeling van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor een kalenderjaar vastgestelde prijsindex voor de gezinsconsumptie. Deze bijstelling treedt in werking op 1 januari van een kalenderjaar.
In artikel 86, tweede lid, wordt «Onverminderd de artikelen 70a en 167a, vierde lid, kan het Bedrijf» vervangen door: Het Bedrijf kan.
In artikel 111, vijfde lid, wordt in de tweede volzin «artikel 75a» vervangen door: artikel 67.
Artikel 134, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het Commissariaat voor de Media is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken III tot en met VI, VIII, afdeling 1, en XI, met uitzondering van de artikelen 21, 31 tot en met 38, 41, 41b, 41c en 82i.
Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de beheerder van een zender of een draadomroepinrichting» vervangen door «een zenderbeheerder of de beheerder van een draadomroepinrichting» en wordt na «artikel 56a,» ingevoegd «artikel 57, derde lid, artikel 57b, artikel 57c, artikel 57d,».
2. In het tweede lid wordt «138e, eerste lid,» vervangen door: 138.
In artikel 138 wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en van verzorgers van een abonneeprogramma,.
In artikel 138a, eerste lid, wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en van verzorgers van een abonneeprogramma,.
In artikel 138b, eerste lid, wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en bij verzorgers van een abonneeprogramma,.
In artikel 138c wordt «iedere verzorger van een abonneeprogramma en iedere verzorger van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en iedere verzorger van een abonneeprogramma.
In artikel 138d wordt «verzorgers van een abonneeprogramma en verzorgers van een programma als bedoeld in artikel 167, eerste lid,» vervangen door: en verzorgers van een abonneeprogramma.
In artikel 138e vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
De artikelen 167 tot en met 167b vervallen.
In artikel 175 wordt in de eerste volzin na «52, tweede lid,» ingevoegd: 57b, tweede lid, 57c, eerste lid,.
De Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
jj. veiling: niet-executoriale verkoping van het recht om een of meer frequenties te gebruiken, waarbij aan een ieder die voldoet aan door Onze Minister vast te stellen eisen, gelegenheid wordt gegeven te bieden, af te mijnen of in te schrijven;
kk. commerciële omroepinstelling: een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van de Mediawet, alsmede een natuurlijke of rechtspersoon die een omroepprogramma verzorgt, daartoe gerechtigd krachtens de op die persoon van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving.
In artikel 11, vierde lid, wordt «13» vervangen door: 12a.
Artikel 13 wordt aangeduid als artikel 12a.
Na artikel 12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien de houder van een concessie krachtens de concessie de aanleg, instandhouding en exploitatie verzorgt van een draadomroepinrichting, zijn de artikelen 22e en 22f van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 15 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor zover de regels betrekking hebben op de totstandkoming van besluiten tot verlening van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten behoeve van het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling, wordt daarin aangegeven op welke wijze de veiling zal plaatsvinden, onverminderd de artikelen 82e en 82f van de Mediawet. Per categorie van gevallen kunnen deze regels verschillend worden vastgesteld.
Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, stelt eenmaal in de twee jaar vast van welke voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling bestemde frequenties het gebruiksrecht via een veiling zal worden verkocht.
2. Een via een veiling te verwerven gebruiksrecht geldt voor een door Onze Minister, voorafgaand aan die veiling te bepalen termijn van ten hoogste vijf jaar. Het gebruiksrecht gaat in op de dag van verlening van de machtiging, bedoeld in artikel 17.
In artikel 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het zevende lid, onderdeel d, wordt «geen toestemming is verleend krachtens de Mediawet» vervangen door: , voor zover toestemming is vereist krachtens de Mediawet, deze toestemming niet is verleend.
2. Na het zevende lid wordt, onder aanduiding van het achtste, negende, tiende en elfde lid als negende, tiende, elfde en twaalfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
8. Een machtiging wordt voorts geweigerd, indien deze is gevraagd voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling en de aanvrager niet het recht heeft de voor het verspreiden van die programma's noodzakelijke frequentie of frequenties te gebruiken.
Na artikel 22d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, zendt onverkort en gelijktijdig met de oorspronkelijke uitzending naar alle aangeslotenen op de draadomroepinrichting ten minste de programma's uit, genoemd in artikel 82i van de Mediawet.
1. Onze Minister kan aan de houders van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degenen die met toestemming van een houder de machtiging exploiteren, geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 22e, indien het gaat om draadomroepinrichtingen die van zeer geringe omvang zijn of uitsluitend worden gebruikt voor één bijzonder doel.
2. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, desgevraagd ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in artikel 22e, voor zover het betreft de programma's, genoemd in artikel 82i, onderdeel c, van de Mediawet, mits ten minste één radioprogramma van een instelling die zendtijd heeft verkregen voor lokale omroep, wordt uitgezonden.
3. Onze Minister kan aan de houder van een machtiging voor een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 21 of degene die met toestemming van de houder de machtiging exploiteert, desgevraagd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in artikel 22e, voor zover het betreft de programma's, genoemd in artikel 82i, onderdelen d tot en met g, van de Mediawet, indien het voldoen aan deze verplichtingen onevenredig hoge kosten voor de beheerder zou meebrengen.
In artikel 50, vierde lid, onderdeel a, wordt na «21, eerste lid,» ingevoegd: 22e,.
Artikel 2 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
De NOZEMA behoeft voor de aanleg en exploitatie van de zendinrichtingen, bedoeld in artikel 1, sub a, geen machtiging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen.
1. De toestemmingen die zijn verleend krachtens artikel 167, eerste lid, van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend krachtens artikel 72, eerste lid, van de Mediawet.
2. De toestemmingen die zijn verleend krachtens artikel 167, tweede lid, van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend krachtens artikel 71a, eerste lid, van de Mediawet.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, maakt binnen drie weken na inwerkingtreding van deze wet in de Staatscourant voor de eerste keer bekend van welke frequenties, bestemd voor het verspreiden van programma's van een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van de Mediawet, alsmede van een natuurlijke of rechtspersoon die een omroepprogramma verzorgt, daartoe gerechtigd krachtens de op die persoon van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving, het gebruiksrecht via een veiling zal worden verkocht.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24808-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.