24 794
Wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

28 juni 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het uit hoofde van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) noodzakelijk is om in de Zaaizaad- en Plantgoedwet en de Wet op de economische delicten inbreuken op communautaire kwekersrechten strafbaar te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In artikel 96, eerste en tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, zoals deze komt te luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 31 maart 1995 ingediende voorstel van wet tot goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb. 1992, 52), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Uitvoeringswet UPOV 1991) (kamerstukken II 1994/95, 24 129, nr. 2) tot wet wordt verheven, wordt na de woorden «vierde lid,» telkens toegevoegd: artikel 13, tweede lid, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, derde lid, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227).

ARTIKEL II

Aan artikel 1, onder 3, van de Wet op de economische delicten, zoals deze komt te luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 31 maart 1995 ingediende voorstel van wet tot goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb. 1992, 52), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Uitvoeringswet UPOV 1991) (kamerstukken II 1994/95, 24 129, nr. 2), tot wet wordt verheven, wordt na de alinea beginnende met de woorden de Zaaizaad- en Plantgoedwet, toegevoegd: de verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227), de artikelen 13, tweede lid, 17, eerste en tweede lid en 18, derde lid.

ARTIKEL III

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst indien de artikelen II, III en IV van het bij koninklijke boodschap van 31 maart 1995 ingediende voorstel van wet tot goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb. 1992, 52), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Uitvoeringswet UPOV 1991) (kamerstukken II 1994/95, 24 129, nr. 2), dan in werking zijn getreden.

2. Indien de artikelen II, III en IV van het bij koninklijke boodschap van 31 maart 1995 ingediende voorstel van wet tot goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb. 1992, 52), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Uitvoeringswet UPOV 1991) (kamerstukken II 1994/95, 24 129, nr. 2), op de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst nog niet in werking zijn getreden, treedt zij tegelijkertijd met vorengenoemde artikelen in werking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven