24 786
Project Toekomstige Nederlandse Luchtvaart Infrastructuur (TNLI) en verlenging van het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen (SBL)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 februari 1998

Op 19 december heeft uw Kamer de motie van het lid Stellingwerf c.s. (25 600 XI, nr. 32) aangenomen.

Mede namens de Minister van VROM bericht ik als volgt.

Op 2 december heeft u, als deel van het TNLI, de Beleidsvisie kleine luchtvaartinfrastructuur ontvangen. In deze beleidsvisie wordt uiteen gezet dat het rijksbeleid zich primair zal richten op het terugdringen van de geluidhinder van de kleine luchtvaart. Bronbeleid wordt daartoe het meest perspectiefrijk geacht. In de Beleidsvisie wordt daarnaast uitdrukkelijk gesteld dat het kabinet geen voorstander is van volumebeleid ten aanzien van de kleine luchtvaart. Tevens wordt in de Beleidsvisie aangekondigd dat er nader onderzocht zal worden of, en zo ja onder welke voorwaarden, er een herverdeling van taken en bevoegdheden tussen rijk, provincies en gemeenten inzake kleine velden mogelijk is.

Naar onze mening wordt door het huidige en toekomstige beleid aan de overwegingen zoals die in de motie zijn opgenomen, tegemoet gekomen.

Specifiek ten aanzien van de kleine luchtvaart op Rotterdam Airport zijn wij er nog niet van overtuigd dat de geluidshinder van deze sector zodanig is dat deze een verplaatsing naar een andere luchthaven rechtvaardigt. De resultaten van een recent onderzoek van de Commissie 28 sterken ons in deze opvatting.

Indien Rotterdam de kleine luchtvaart toch wil verplaatsen, dienen de initiatiefnemers (Gemeente en exploitant) in eerste instantie zelf voor een oplossing te zorgen, inclusief eventuele uitplaatsing naar andere velden.

Een nieuw veld is in onze visie alleen bespreekbaar indien de initiatiefnemers hebben aangetoond dat aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

– er dient sprake te zijn van een per saldo verbetering van de geluidhindersituatie;

– er dient bestuurlijk draagvlak voor te zijn (met name bij de betrokken provincies en gemeenten);

– er dient een gezond bedrijfseconomisch perspectief te zijn.

Overigens heeft ons nog geen verzoek bereikt om een luchtvaartterrein in de Hoekse Waard en/of op Goeree Overflakkee aan te wijzen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven