24 778
Wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid)

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetemeer, 11 december 1996

Bij de begrotingsbehandeling heb ik toegezegd de SCP-publicatie «Rapportage minderheden» op het punt van lokale onderwijsachterstandenbestrijding van commentaar te voorzien in het kader van de nota naar aanleiding van het verslag bij het bovenvermelde wetsvoorstel. In de desbetreffende nota, die op 18 november jl. aan de Tweede Kamer is gezonden, is dat ook gebeurd onder punt 2.1 waar ingegaan wordt op de suggestie van het SCP voor een voornamelijk door het rijk geregisseerde aanpak. In de meest recente publicatie van het SCP «Rapportage minderheden 1996» is deze suggestie opnieuw opgenomen. Op uw verzoek geef ik u nu nog eens afzonderlijk mijn standpunt ter zake. Ik ga er daarbij van uit dat uw verzoek betrekking heeft op de rapportage 1996 en niet op de in uw brief genoemde van 1995. Mijn reactie op deze laatste is u toegezonden bij brief van 28 november 1995 (Kamerstukken II, 1995–1996, 23 447, nr. 6).

In de publicatie «Rapportage minderheden 1996» is weergegeven hoe opleidingsniveau en onderwijsresultaten van minderheden zich in de eerste helft van de jaren negentig hebben ontwikkeld. Daarnaast zijn recente beleidsvoornemens met betrekking tot minderheden in het onderwijs aan een beschouwing onderworpen. Op het punt van lokale onderwijsachterstandenbestrijding is gesteld dat de keuze van het kabinet voor de gemeente als verantwoordelijke instantie gelukkiger geacht kan worden dan het in het leven roepen van een speciaal bestuurlijk lichaam, zoals de commissie Van Kemenade indertijd heeft voorgesteld. Maar toch wordt ook de vraag gesteld of daarmee een meer effectieve aanpak verwacht kan worden. Want, zo redeneert het SCP, de achtergronden en oorzaken van de onderwijsachterstand van leerlingen uit minderheden zijn niet plaatsgebonden en hetzelfde geldt voor de effectiviteit van achterstandbestrijding (Rapportage Minderheden 1996, pag. 209–210, 273–274).

De twijfel die in de stellingname van het SCP tot uiting komt, deel ik geenszins. Naar mijn oordeel reikt hij daarvoor zelf de overwegingen aan. Het gegeven dat scholen zich op lokaal niveau committeren aan een gezamenlijk afgesproken aanpak voor bestrijding van onderwijsachterstanden, acht ik een doorslaggevend element om verbetering van onderwijsresultaten te bereiken. Het SCP ondersteunt dit door het aan te merken als een voordeel van het wetsvoorstel. Bovendien verwacht hij dat de gemeentelijke plannen voor bestrijding van onderwijsachterstanden elementen zullen bevatten van de werkwijzen en aanpak die het SCP zelf als effectief heeft aangeduid. Ze zullen volgens hem ook overeenkomen met de kernelementen van de aanpak van scholen die nu al een hoge mate van effectiviteit aan de dag leggen. Dat alles pleit eerder vòòr het wetsvoorstel dan dat het voedsel geeft aan twijfel.

Alleen in een minder gunstig scenario verwacht het SCP dat de gemeentelijke plannen een optelsom worden van wat scholen nu al doen, onafhankelijk van de effectiviteit. De kans daarop acht ik echter niet groot. Door de gezamenlijke aanpak op lokaal niveau zullen scholen eerder gestimuleerd worden gebruik te maken van effectieve programma's dan door sturing vanuit de rijksoverheid. Niet alleen wat betreft samenwerking met plaatselijke maatschappelijke instellingen, maar ook wat betreft betere werkwijzen in de klas. Er is geen sprake van dat de deskundigheid daarvoor wordt uitgesmeerd over meer dan zeshonderd gemeenten. Integendeel, die deskundigheid wordt juist op lokaal niveau ontwikkeld en kan door de gezamenlijke planvorming direct benut worden door alle op lokaal niveau betrokken scholen en instellingen.

Wat op landelijk niveau bruikbaar wordt geacht, zijn heel vaak plaatselijk ontwikkelde aanpakken die hun effectiviteit hebben bewezen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de door het SCP genoemde programma's van de steden Baltimore en Rotterdam. Overigens betekent dit niet dat daar waar landelijk ontwikkelen van programma's kan bijdragen aan bestrijding van onderwijsachterstand, de rijksoverheid zich terughoudend zou opstellen. De vrees van het SCP dat door het wetsvoorstel de rijksoverheid geen ontwikkelingstaak op zich zal nemen, is ongegrond zoals onder meer blijkt uit de thans met mijn steun in ontwikkeling zijnde programma's voor voorschoolse vorming en het op mijn initiatief tot stand gekomen Expertisecentrum dat zal bijdragen aan de verbetering van de opbrengsten op het gebied van het onderwijs in de Nederlandse taal.

Naast decentralisatie die het mogelijk maakt om meer dan voorheen recht te doen aan een gezamenlijke aanpak van de lokale problematiek, blijft het rijk sturing geven aan ontwikkelingen op het landelijk niveau voor bestrijding van onderwijsachterstanden. Daarbij gaat het niet alleen om het Landelijk Beleidskader, maar ook om de ontwikkeling van programma's en instrumenten, om voorlichting en ondersteuning.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven