24 748
Wijziging van de artikelen 1 en 3 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 december 1995 en het nader rapport d.d. 14 mei 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 november 1995, no. 95.007729, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de artikelen 1 en 3 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 november 1995, nr. 95.007729, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State, zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 december 1995, no. W13.95.0574, bied ik U hierbij aan.

1. In het voorgestelde artikel 3, tweede lid, wordt aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid toegekend ter zake van de bestrijding van een epidemie van infectieziekten een aanwijzing te geven aan de gemeenteraad, indien deze niet of niet naar behoren maatregelen treft ter bestrijding van de epidemie, terwijl ernstig gevaar voor de volksgezondheid dreigt en een landelijke verspreiding van de desbetreffende infectieziekte te verwachten is. Daarmee wordt afgeweken van de regeling voor taakverwaarlozing welke is neergelegd in de artikelen 123 en 124 van de Gemeentewet. Artikel 115 van de Gemeentewet eist dat een wet waarbij medewerking van het gemeentebestuur wordt gevorderd of in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van het gemeentebestuur, niet afwijkt van het bepaalde in de Gemeentewet dan wanneer dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Een dergelijk wetsvoorstel, zo stelt het tweede lid, bevat de gronden voor de afwijking in de memorie van toelichting.

In het onderhavige geval wordt met de aanwijzingsbevoegdheid van de minister afgeweken van de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten om in te grijpen bij taakverwaarlozing door de gemeenteraad. De Raad van State adviseert, gelet op het vorenstaande, in de memorie van toelichting de gronden voor afwijking van de gebruikelijke regeling voor taakverwaarlozing door de gemeenteraad uitdrukkelijk te vermelden.

1. In artikel 3, tweede lid, van het wetsvoorstel wordt aan Onze Minister de bevoegdheid toegekend om in nader omschreven omstandigheden een aanwijzing te geven aan de gemeenteraad, indien deze niet of niet naar behoren maatregelen treft ter bestrijding van een epidemie van infectieziekten. Met deze aanwijzingsbevoegdheid van Onze Minister wordt afgeweken van de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten om in te grijpen bij taakverwaarlozing door de gemeenteraad. De Raad wijst er terecht op dat in dergelijke gevallen de memorie van toelichting de gronden voor deze afwijking moet bevatten. De memorie van toelichting is op dit punt aangepast.

2. Het opnemen van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister vloeit, evenals de versterkte landelijke coördinatie, voort uit de wens van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de rol van de minister te vergroten op het terrein van de epidemiebestrijding (Kamerstukken II 1994/95, 22 894, nrs. 7 en 8). De aanwijzingsbevoegdheid wordt in het voorgestelde artikel 3, tweede lid, evenwel beperkt tot het geval dat een landelijke verspreiding van de desbetreffende infectieziekte is te verwachten. Blijkens de memorie van toelichting is landelijke coördinatie echter noodzakelijk in geval van:

1. een bovenregionale verspreiding;

2. een zo ernstige regionale verspreiding dat kan worden gesproken van bovenregionale problematiek en

3. een tekort aan regionale expertise.

De toelichting spoort daarmee niet met de tekst van het voorgestelde artikel 3, tweede lid. Immers de onder 2 en 3 bedoelde gevallen betreffen niet het geval dat een landelijke verspreiding van de desbetreffende infectieziekte is te verwachten.

Het college adviseert dan ook bij de beperking van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister in artikel 3, tweede lid, aan te sluiten bij de in de toelichting genoemde gevallen.

2. De Raad constateert een discrepantie tussen de situaties waarbij sprake kan zijn van landelijke coördinatie en de situaties waarbij gebruik gemaakt kan worden van de aanwijzingsbevoegdheid. Om aan deze discrepantie een eind te maken is overeenkomstig het advies van de Raad, bij de formulering van artikel 3, tweede lid, aansluiting gezocht bij de in de memorie van toelichting genoemde gevallen.

3. Blijkens de memorie van toelichting is de aanwijzing van de minister een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat alle in die wet gegeven mogelijkheden van bezwaar en beroep gelden. Vervolgens wordt gesteld dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van de minister, hij in spoedeisende gevallen afdoende maatregelen kan treffen door middel van een voorlopige voorziening op basis van titel 8.3 Awb. Deze stelling kan de Raad niet onderschrijven. Een ingesteld bezwaar of beroep heeft immers blijkens artikel 6:16 Awb geen schorsende werking, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het onderhavige geval is dat niet gebeurd. De maatregelen van de aanwijzing kunnen derhalve direct ten uitvoer worden gelegd, zonder dat een voorlopige voorziening benodigd is. Het college adviseert de toelichting op dit punt aan te passen.

3. De tekst in de memorie van toelichting inzake de schorsende werking van een ingesteld bezwaar en beroep is overeenkomstig het advies van de Raad van State aangepast.

4. Een aanwijzingsbevoegdheid als de hier aan de minister toegekende kan naar het oordeel van de Raad ingrijpende implicaties hebben voor de bevoegdheden van het gemeentebestuur op het terrein van de collectieve preventie. Een vergelijkbare zware bevoegdheid heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van artikel 8.27 van de Wet milieubeheer, namelijk het geven van concrete aanwijzingen ter zake van het nemen van een besluit ten aanzien van (een aanvraag om) een vergunning. Deze is evenwel gekoppeld aan de procedurele waarborg dat over het voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg gepleegd wordt met het betrokken bevoegd gezag, alsmede dat het voornemen tot het geven van een aanwijzing aan de Staten-Generaal wordt medegedeeld. Het college geeft, gelet op het ingrijpende karakter van de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van de minister, in overweging een dergelijke procedurele waarborg op te nemen in het wetsvoorstel.

4. Het spreekt voor zich dat over een voorgenomen aanwijzing overleg wordt gepleegd met het betrokken gemeentebestuur. De suggestie van de Raad om dit expliciet in het wetsvoorstel vast te leggen heb ik overgenomen.

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De door de Raad voorgestelde redactionele kanttekeningen zijn overgenomen met uitzondering van het voorstel om « met inbegrip van de infectieziektebestrijding» te vervangen door: met inbegrip van de bestrijding van epidemieën van infectieziekten.

Krachtens de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) zijn gemeenten verantwoordelijk voor de bestrijding van sexueel overdraagbare aandoeningen met inbegrip van Aids en tuberculose. Deze verantwoordelijkheid gaat verder dan de bestrijding van epidemieën van infectieziekten.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 5 december 1995, no. W13.95.0574, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de toelichting de aanduiding «GGD» de eerste maal voluit schrijven.

– In de paragraaf «Verantwoordelijkheid van gemeenten» van de toelichting «met inbegrip van de infectieziektebestrijding» vervangen door: met inbegrip van de bestrijding van epidemieën van infectieziekten.

– In de paragraaf «Coördinatie en afstemming» van de memorie van toelichting «onvoldoende duidelijkheid» vervangen door: onvoldoende zekerheid.

– In de artikelgewijze toelichting «onderdeel A» vervangen door: onderdeel B.

Naar boven