24 748
Wijziging van de artikelen 1 en 3 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 januari 1997

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reacties van de leden van de fracties van de PvdA, de VVD, D66 en RPF op het voorstel tot wijziging van de Wet collectieve preventie volksgezondheid. Het verheugt mij te kunnen constateren dat het wetsvoorstel met instemming is ontvangen.

De leden van de RPF-fractie vroegen een nadere uitleg over de zinsnede waarin een epidemie als regionaal wordt omschreven, maar die gelet op de verspreidingssnelheid zo ernstig zal zijn, dat er potentieel sprake is van een bovenregionale aanpak.

Hiermee wordt gedoeld op een epidemie die zich (op het moment van eerste signalering) weliswaar qua verspreiding beperkt tot die ene regio, maar waar het gevaar van een bovenregionale verspreiding dusdanig significant aanwezig is, dat rekening moet worden gehouden met een bovenregionale verspreiding van die infectieziekte. Dit betekent dat ook binnen andere regio's voldoende preventieve maatregelen getroffen moeten worden voor het geval de epidemie zich verder uitbreidt.

De leden van de VVD-fractie informeerden of de Tweede Kamer bij het inlichten over het geven van een aanwijzing aan de gemeenteraad inzicht wordt geboden in de afweging met betrekking tot de criteria relevantie, proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van die aanwijzing. Uiteraard zal bij de kennisgeving aan de Tweede Kamer inzicht worden geboden in de redenen die hebben geleid tot de aanwijzing. Overigens is de aanwijzing een beschikking en zal zij dus op zichzelf al op een deugdelijke motivering moeten berusten.

De leden van de VVD-fractie informeerden of de aanwijzing zal kunnen leiden tot een financiële claim van de betrokken gemeente(n). Door VVD, D66 en RPF is terecht onderstreept dat de aanwijzing bedoeld is om duidelijkheid te scheppen over verantwoordelijkheden. De minister zal een gemeente een aanwijzing kunnen geven in een crisissituatie, als een epidemie van een infectieziekte dreigt en snelheid van handelen geboden is. Het geven van een aanwijzing betekent, en de leden van de VVD-fractie signaleerden dit terecht, dat de betrokken gemeente in crisissituaties haar verantwoordelijkheid niet of onvoldoende neemt. De aanwijzing betekent dat de beleidsvrijheid die een gemeente heeft bij de vormgeving van het gemeentelijke preventiebeleid wordt ingeperkt. Dit betekent ook dat als een gemeente de aanwijzing niet opvolgt er op dat moment geconstateerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing. Bij geconstateerde taakverwaarlozing door de gemeente is er geen reden om op andere wijze om te gaan met een eventuele financiële claim van de betrokken gemeente dan bij de regeling die geldt bij taakverwaarlozing. In de Gemeentewet is in artikel 124 aangegeven op welke wijze bij taakverwaarlozing de bekostiging van de noodzakelijke maatregelen plaatsvindt, namelijk voor rekening van de gemeente. Bovendien is de bestrijding van een epidemie in beginsel een taak van de gemeenteraad en moet deze dus de maatregelen bekostigen. Het spreekt overigens voor zich dat in het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) bezien wordt of de uit te voeren taken wel in verhouding staan tot de beschikbare financiële middelen. Dit staat evenwel los van het al dan niet geven van een aanwijzing.

De leden van de D66-fractie vroegen zich af of met het onderhavige wetsvoorstel de mogelijke rol van gedeputeerde staten in crisissituaties is uitgeschakeld. Ook de leden van de RPF-fractie stelden vragen in deze richting.

Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen wijziging in de rol van gedeputeerde staten in crisissituaties.

Bij de aanwijzing zelf is geen specifieke taak aan gedeputeerde staten opgedragen: de minister richt de aanwijzing aan de gemeenteraad. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk dat wordt afgeweken van de bevoegdheden ex artikel 123 en 124 van de Gemeentewet. De reden om af te wijken van de bepalingen van de Gemeentewet is ingegeven door de noodzaak om in crisissituaties met grote snelheid op te kunnen treden. Daarnaast hebben gedeputeerde staten een rol in de taakverwaarlozingsregeling van de Gemeentewet. In de zeer bijzondere omstandigheid dat door de gemeenteraad geen gehoor wordt gegeven aan de verstrekte aanwijzing zullen op basis van artikel 124 van de Gemeentewet gedeputeerde staten een zeer nadrukkelijke rol moeten vervullen.

Naar aanleiding van de vraag van de RPF-fractie over de bestuurlijke betrokkenheid van gemeenten en provincies bij het BAO wordt opgemerkt dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Landelijke Vereniging van GGD'en hiervan deel uitmaken (zie ook pag. 2 van de Memorie van Toelichting). Uit dit overleg zal moeten blijken of zekerheid kan worden verkregen dat het inhoudelijke beleid ook daadwerkelijk wordt of kan worden uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat hier een belangrijke rol voor de VNG en LVGGD is weggelegd. Zij zullen – zonodig in direct contact met de betrokken gemeenten en /of GGD'en – moeten aangeven of het professioneel vastgestelde beleid ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Mede afhankelijk van de terugkoppeling van de aldus verkregen informatie kan de Hoofdinspecteur zonodig constateren dat onvoldoende zekerheid bestaat dat gemeenten mee zullen werken aan de uitvoering van het vastgestelde beleid. In dat geval zal hij dit de minister meedelen.

Naar aanleiding van de bespreking van het wetsvoorstel vroegen de leden van de PvdA-fractie naar een overzicht van de stand van zaken van het actieprogramma preventiebeleid. Zulk een overzicht zal ik de Kamer binnenkort separaat doen toekomen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven