nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 20 januari 1997
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de reacties van de leden van
de fracties van de PvdA, de VVD, D66 en RPF op het voorstel tot wijziging
van de Wet collectieve preventie volksgezondheid. Het verheugt mij te kunnen
constateren dat het wetsvoorstel met instemming is ontvangen.
De leden van de RPF-fractie vroegen een nadere uitleg over de zinsnede
waarin een epidemie als regionaal wordt omschreven, maar die gelet op de verspreidingssnelheid
zo ernstig zal zijn, dat er potentieel sprake is van een bovenregionale aanpak.
Hiermee wordt gedoeld op een epidemie die zich (op het moment van eerste
signalering) weliswaar qua verspreiding beperkt tot die ene regio, maar waar
het gevaar van een bovenregionale verspreiding dusdanig significant aanwezig
is, dat rekening moet worden gehouden met een bovenregionale verspreiding
van die infectieziekte. Dit betekent dat ook binnen andere regio's voldoende
preventieve maatregelen getroffen moeten worden voor het geval de epidemie
zich verder uitbreidt.
De leden van de VVD-fractie informeerden of de Tweede Kamer bij het inlichten
over het geven van een aanwijzing aan de gemeenteraad inzicht wordt geboden
in de afweging met betrekking tot de criteria relevantie, proportionaliteit
en subsidiariteit ten aanzien van die aanwijzing. Uiteraard zal bij de kennisgeving
aan de Tweede Kamer inzicht worden geboden in de redenen die hebben geleid
tot de aanwijzing. Overigens is de aanwijzing een beschikking en zal zij dus
op zichzelf al op een deugdelijke motivering moeten berusten.
De leden van de VVD-fractie informeerden of de aanwijzing zal kunnen leiden
tot een financiële claim van de betrokken gemeente(n). Door VVD, D66
en RPF is terecht onderstreept dat de aanwijzing bedoeld is om duidelijkheid
te scheppen over verantwoordelijkheden. De minister zal een gemeente een aanwijzing
kunnen geven in een crisissituatie, als een epidemie van een infectieziekte
dreigt en snelheid van handelen geboden is. Het geven van een aanwijzing betekent,
en de leden van de VVD-fractie signaleerden dit terecht, dat de betrokken
gemeente in crisissituaties haar verantwoordelijkheid niet of onvoldoende
neemt. De aanwijzing betekent dat de beleidsvrijheid die een gemeente
heeft bij de vormgeving van het gemeentelijke preventiebeleid wordt ingeperkt.
Dit betekent ook dat als een gemeente de aanwijzing niet opvolgt er op dat
moment geconstateerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing. Bij
geconstateerde taakverwaarlozing door de gemeente is er geen reden om op andere
wijze om te gaan met een eventuele financiële claim van de betrokken
gemeente dan bij de regeling die geldt bij taakverwaarlozing. In de Gemeentewet
is in artikel 124 aangegeven op welke wijze bij taakverwaarlozing de bekostiging
van de noodzakelijke maatregelen plaatsvindt, namelijk voor rekening van de
gemeente. Bovendien is de bestrijding van een epidemie in beginsel een taak
van de gemeenteraad en moet deze dus de maatregelen bekostigen. Het spreekt
overigens voor zich dat in het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) bezien
wordt of de uit te voeren taken wel in verhouding staan tot de beschikbare
financiële middelen. Dit staat evenwel los van het al dan niet geven
van een aanwijzing.
De leden van de D66-fractie vroegen zich af of met het onderhavige wetsvoorstel
de mogelijke rol van gedeputeerde staten in crisissituaties is uitgeschakeld.
Ook de leden van de RPF-fractie stelden vragen in deze richting.
Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen wijziging in de rol van gedeputeerde
staten in crisissituaties.
Bij de aanwijzing zelf is geen specifieke taak aan gedeputeerde staten
opgedragen: de minister richt de aanwijzing aan de gemeenteraad. Het onderhavige
wetsvoorstel maakt het mogelijk dat wordt afgeweken van de bevoegdheden ex
artikel 123 en 124 van de Gemeentewet. De reden om af te wijken van de bepalingen
van de Gemeentewet is ingegeven door de noodzaak om in crisissituaties met
grote snelheid op te kunnen treden. Daarnaast hebben gedeputeerde staten een
rol in de taakverwaarlozingsregeling van de Gemeentewet. In de zeer bijzondere
omstandigheid dat door de gemeenteraad geen gehoor wordt gegeven aan de verstrekte
aanwijzing zullen op basis van artikel 124 van de Gemeentewet gedeputeerde
staten een zeer nadrukkelijke rol moeten vervullen.
Naar aanleiding van de vraag van de RPF-fractie over de bestuurlijke betrokkenheid
van gemeenten en provincies bij het BAO wordt opgemerkt dat de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten en de Landelijke Vereniging van GGD'en hiervan deel
uitmaken (zie ook pag. 2 van de Memorie van Toelichting). Uit dit overleg
zal moeten blijken of zekerheid kan worden verkregen dat het inhoudelijke
beleid ook daadwerkelijk wordt of kan worden uitgevoerd. Het spreekt voor
zich dat hier een belangrijke rol voor de VNG en LVGGD is weggelegd. Zij zullen –
zonodig in direct contact met de betrokken gemeenten en /of GGD'en –
moeten aangeven of het professioneel vastgestelde beleid ook daadwerkelijk
zal worden uitgevoerd. Mede afhankelijk van de terugkoppeling van de aldus
verkregen informatie kan de Hoofdinspecteur zonodig constateren dat onvoldoende
zekerheid bestaat dat gemeenten mee zullen werken aan de uitvoering van het
vastgestelde beleid. In dat geval zal hij dit de minister meedelen.
Naar aanleiding van de bespreking van het wetsvoorstel vroegen de leden
van de PvdA-fractie naar een overzicht van de stand van zaken van het actieprogramma
preventiebeleid. Zulk een overzicht zal ik de Kamer binnenkort separaat doen
toekomen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers