24 748
Wijziging van de artikelen 1 en 3 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 23 juli 1996

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen met betrekking tot bovengenoemd wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering tijdig zal hebben geantwoord, acht de commissie de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn het eens met het feit dat bij dreigende epidemieën aan de minister de mogelijkheid wordt geboden tot het geven van een aanwijzing. In het nota overleg eind 1994 heeft de minister haar visie gegeven op haar eigen rol bij preventie. Verschillende sprekers en ook de minister hebben daarbij de wens aangegeven voor een duidelijke rol voor de overheid. De voorliggende wijziging komt daaraan in enige mate tegemoet. Graag zien de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid op korte termijn een overzicht van de stand van zaken van het actieprogramma preventiebeleid.

Wat is concreet tot stand gekomen, wat zijn de prioriteiten voor de komende jaren en in hoeverre staat het beleid daarvoor al op de rails? Kan daarbij tevens een overzicht gegeven worden van de financiering? In het genoemde nota-overleg worden vervolg-nota's aangekondigd, wanneer kan de Kamer die tegemoet zien, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Hoe staat het met de coördinatie van de uitvoering van standaardisatie van preventie door de Nederlandse School of Public Health? Dezelfde vraag geldt voor wat betreft het onderzoek dat het Staatstoezicht zou uitvoeren naar de kwaliteit en onderlinge vergelijkbaarheid van preventiebeleid door de verschillende GGD'en? Wanneer worden de resultaten van dat onderzoek dat in 1995 zou worden afgerond, verwacht? Is er inzicht in de besteding van het geld dat in het Gemeentefonds is gestort ten behoeve van innovatie? Kan een overzicht gegeven worden van de stand van zaken ten aanzien van het facetbeleid inzake preventie?

De leden van de VVD-fractie onderkennen de noodzaak van een landelijke afstemming bij crisismanagement tijdens een (dreigende) epidemie zoals in het onderhavig wetsvoorstel bedoeld en hebben dit in het verleden ook ondersteund. De leden van de VVD-fractie hebben tijdens het overleg met de minister van Volksgezondheid op 17 oktober 1994 (TK 22 894 nr. 7) wel de noodzaak van politieke aanspreekbaarheid tijdens crisissituaties voor het voetlicht gebracht. Onderhavig wetsvoorstel maakt de aanspreekbaarheid in crisissituaties duidelijk. De gemeenten dragen verantwoordelijkheid op basis van de wet collectieve preventie volksgezondheid.

De leden van de VVD-fractie verwachten van de gemeenten dat zij die verantwoordelijkheid voor de collectieve preventie inclusief de bestrijding van infectieziekten ook daadwerkelijk nemen.

De aanwijzingsbevoegdheid van de minister van Volksgezondheid in onderhavig wetsvoorstel zien deze leden daarbij als een sluitstuk op een zorgvuldig crisismanagement tijdens een (dreigende) epidemie van infectieziekten. De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat van de aanwijzingsbevoegdheid geen gebruik gemaakt zal hoeven te worden, aangezien dit zal betekenen dat geen zekerheid verkregen kan worden dat de gemeenten hun verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk zullen nemen.

De leden van de VVD-fractie verwachten dan ook dat de minister slechts in een uitzonderlijk geval gebruik zal maken van de in het voorliggende wetsvoorstel geregelde bevoegdheid.

Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat bij het inlichten van de Tweede Kamer over het geven van de aanwijzing door de minister aan een gemeenteraad, de Kamer inzicht wordt geboden in de afweging van de minister met betrekking tot de criteria relevantie, proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van dit individuele geval?

De leden van de VVD-fractie vragen of de aanwijzing tevens zal kunnen leiden tot een financiële claim van de betrokken gemeente(n) vanwege de aanwijzing, los van de reeds toegekende middelen vanwege de wet collectieve preventie volksgezondheid?

De leden van de fractie van D66 stemmen in met het wetsvoorstel, dat er toe strekt een aanwijzingsbevoegdheid aan de minister te geven, waardoor de minister kan ingrijpen in de aan de gemeente toegekende beleidsvrijheid. Het wetsvoorstel houdt in dat de minister terzake van de bestrijding van een epidemie van infectieziekten een aanwijzing kan geven aan de gemeenteraad, indien deze niet of niet naar behoren maatregelen treft ter bestrijding van de epidemie.

De leden van de fractie van D66 hebben daarbij overwogen dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer eerder heeft aangegeven dat het wenselijk is duidelijkheid te scheppen over de politieke aanspreekbaarheid in crisissituaties. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Vervolgens hebben deze leden overwogen dat het bestaande Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) wel kan coördineren en afstemmen, maar geen bevoegdheden heeft tot ingrijpen. Deze leden stellen vast dat een aanwijzingsbevoegdheid op rijksniveau derhalve hier op zijn plaats is.

De leden van de fractie van D66 constateren dat in het onderhavige geval met de aanwijzingsbevoegdheid van de minister wordt afgeweken van de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten om in te grijpen bij taakverwaarlozing door de gemeenteraad. Zij kunnen zich vinden in de argumenten van de regering voor afwijking van de artikelen 123 en 124 van de Gemeentewet. Zij constateren dat de minister zich in crisissituaties zal richten tot de gemeenteraad en niet tot het college van burgemeester en wethouders. Overigens vragen zij zich af of de mogelijke rol van gedeputeerde staten in crisissituaties met dit wetsvoorstel is uitgeschakeld.

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat dit wetsvoorstel is ingediend om meer duidelijkheid te scheppen over de politieke aanspreekbaarheid in crisissituaties. Deze leden vragen wat zij zich moeten voorstellen bij de zinsnede waarin een epidemie als regionaal wordt omschreven, maar die gelet op de verspreidingssnelheid zo ernstig zal zijn, dat er potentieel sprake is van bovenregionale aanpak. Welke voorbeelden kunnen hiervan worden genoemd? Welke rol hebben de provincies en regionale besturen op het gebied van de collectieve preventie in het algemeen en bij het geven van de aanwijzing in het bijzonder? In hoeverre worden zij bij het bestuurlijk afstemmingsoverleg betrokken?

Wat wordt bedoeld met het «verkregen van onvoldoende zekerheid» dat gemeenten mee zullen werken aan het professionele advies dat hen is verstrekt?

De leden van de fractie van de RPF vragen tevens naar een nadere onderbouwing van het afwijken van de regeling voor taakverwaarlozing, zoals is neergelegd in de artikelen 123 en 124 van de Gemeentewet.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier voor dit verslag,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (PvdA), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

Naar boven