24 743
Tabaksontmoedigingsbeleid

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 september 1996

De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en voor Economische Zaken2 hebben op 5 september 1996 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Wijers van Economische Zaken over het tabaksontmoedigingsbeleid. Het overleg vond plaats aan de hand van de brief van beide bewindslieden d.d. 28 mei 1996 (Kamerstuk 24 743, nr. 1).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Lansink (CDA) merkte eerst op dat de gevolgen van roken voor de volksgezondheid onmiskenbaar zijn: aan longkanker overlijden jaarlijks zo'n 30 000 mensen en er zijn nog andere schadelijke effecten van roken. Hoofddoel van het uitgezette beleid is om de toetreding van jongeren tot de groep rokers te voorkomen. Roken is fysiek en psychisch verslavend en het is dan ook het beste om er helemaal niet aan te beginnen. De afgelopen jaren is overigens een toenemend aantal mensen gestopt met het roken van sigaretten. Het tot nu toe gevoerde beleid heeft dus wel althans enigszins gewerkt.

Op het punt van preventie en voorlichting vond hij de brief van 28 mei nogal mager. Een afspraak over een door het tabaksbedrijfsleven te financieren platform preventie jeugdroken juichte hij uiteraard toe, maar hij vond dat ook de overheid middelen voor effectieve preventie beschikbaar zou moeten stellen, bij voorkeur via de Stichting volksgezondheid en roken. Overigens had hij begrepen dat de afspraken met het bedrijfsleven door de voorgenomen accijnsverhoging weer op losse schroeven staan. Verder meende hij dat gestreefd zou moeten worden naar een convenant met de georganiseerde sport, om het roken daar volledig uit te bannen. Dat zal zeker effect op jongeren hebben en een wisselwerking met de sport heeft ook andere meerwaarden. Jonge mensen dienen ervan doordrongen te worden dat roken «stom en niet gaaf» is en dat roken op den duur tot uitsluiting kan leiden. Helaas is er de laatste jaren juist sprake van een toename van het roken door jongeren. Ligt hier wellicht een relatie met het gebruik van softdrugs? In ieder geval kan een aanval op een breed front een ommekeer bewerkstelligen. Worden nu, los van de accijnsverhoging, in 1997 meer middelen voor preventie uitgetrokken? Hoe is het gesprek met de medeoverheden en maatschappelijke organisaties verlopen?

Hij stemde in met de nadere afspraken met het tabaksbedrijfsleven over reclamebeperking, al vroeg hij wel of de situatie op dit punt inmiddels gewijzigd is, gezien de voorstellen tot accijnsverhoging. Het afzien van op jongeren gerichte reclame krijgt terecht extra aandacht in de nadere afspraken. Verder blijft de zelfregulering in stand en mag tabaksreclame het overheidsbeleid inzake ontmoediging en verboden niet doorkruisen.

Rookverboden in openbare en daarmee gelijkgestelde ruimten functioneren nog onvoldoende, al is er sinds de invoering van de Tabakswet al veel ten goede veranderd. Met de aanscherping van de regeling op dit punt ging hij akkoord. Veel belangrijker nog vond hij het hoofddoel van rookverboden: de niet-roker vrijwaren van tabaksrook. Vooral carapatiënten en mensen met een allergie hebben daar recht op. Wat is de stand van zaken bij de diverse beleidsvoornemens, zoals de invoering van bestuurlijke boetes, de uitbreiding van de regeling tot gesubsidieerde inrichtingen voor kunst en cultuur en het overleg met bedrijven die veel publiek ontvangen, zoals postkantoren, banken en spoorwegen?

Hij erkende dat recente cijfers over roken onder jongeren op zichzelf aanleiding zijn om maatregelen te nemen, maar een verbod om tabaksartikelen aan mensen beneden de achttien jaar te verkopen, zag hij als regelgeving die niet te handhaven is en dus haar doel voorbij zal schieten. Zelfs leek hem een averechts effect niet uitgesloten. Regels die gemakkelijk omzeild kunnen worden, werken alleen maar contraproductief. Bovendien verwachtte hij niet dat winkeliers in de praktijk aan jongeren om een legitimatiebewijs zullen vragen. Hij gaf daarom de voorkeur aan andere maatregelen dan een leeftijdsgrens, zoals het beperken van de verkoop tot tabaksspeciaalzaken.

Op blz. 6 had hij de vrij strikt geformuleerde passage aangetroffen dat na de principelooptijd van de huidige reclamecode de weg van zelfregulering ter discussie moet worden gesteld en de regering dan naar eigen inzicht alle wenselijke maatregelen ter ontmoediging van het roken moet kunnen nemen. Betekent deze passage dat na het verstrijken van de looptijd van de huidige code de zelfregulering zal worden verlaten, of is dit alleen een stok achter de deur? Hij vroeg zich af of deze lijn wel recht doet aan de gemaakte afspraken. Hij stemde er graag mee in dat allerlei denkbare maatregelen worden geïnventariseerd, maar over de implementatie daarvan zal dan nog nader gesproken moeten worden.

De paragraaf in de brief van 28 mei over accijnzen en prijzen vond de heer Lansink redelijk genuanceerd en helder geformuleerd. Helaas staat deze paragraaf op gespannen voet met het in de brief van eind augustus jl. genoemde voornemen om de accijns op tabaksproducten te verhogen. In de brief van 28 mei staat immers de stellige uitspraak, dat afstemming op de prijzen en de accijnstarieven in de EU-lidstaten en in het bijzonder op die in de buurlanden «zonder meer noodzakelijk» is, terwijl de brief van eind augustus alleen de mededeling bevat dat de accijns zal worden verhoogd, zonder dat wordt beargumenteerd waarom wordt afgeweken van de brief van 28 mei en zonder dat er iets staat over afstemming met de buurlanden en het overleg met de sigarettenindustrie. Heeft de afstemming met de buurlanden dan al plaatsgevonden? Heeft de in de brief van 28 mei genoemde ambtelijke interdepartementale werkgroep al gerapporteerd? Zo ja, kan dat rapport dan aan de Kamer worden overgelegd, met de standpunten van de drie erbij betrokken ministeries: Economische Zaken, Financiën en VWS? Is er inderdaad verschil van opvatting tussen de ministeries en, zo ja, doet dat verschil zich dan voor bij het Europese kader of bij het instrument van de accijns, zijnde een verbruiksbelasting waarvan de opbrengst naar de algemene middelen gaat? Het leek hem beter om in plaats van accijnsverhoging te werken met een beperkte bestemmingsheffing, waarvan de opbrengst direct bestemd kan worden voor o.a. preventie.

Hij stond kritisch tegenover het voornemen tot accijnsverhoging, niet alleen gezien de al genoemde paragraaf 5 van de brief van 28 mei, maar ook met het oog op de afspraken die met het bedrijfsleven zijn gemaakt. Het bedrijfsleven voelt zich min of meer bedrogen, nu in het overleg tussen de beide bewindslieden en het bedrijfsleven op 9 april jl. een accijnsverhoging niet is aangekondigd en zelfs de indruk is gevestigd dat accijnsverhoging helemaal niet aan de orde zou zijn. De heer Lansink verwees hierbij naar het door het ministerie van VWS gemaakte verslag van dit overleg, waar aan het eind te lezen valt: «De industrie kan instemmen met het totaalpakket aan maatregelen zoals dat door de bewindslieden wordt opgesomd. (...) Een accijnsverhoging is niet aan de orde, gezien het huidige regeringsstandpunt (brief aan Tweede Kamer d.d. 31 mei 1995 en daaropvolgend overleg met Tweede Kamer)». Hij vond dit een bestuurlijk zwaarwegend punt.

Daarnaast noemde hij nog als bezwaren tegen accijnsverhoging de verhouding tussen bruto- en netto-opbrengst, de weglekeffecten, het grensverkeer, het risico van illegaliteit en de werkgelegenheid in de tabaksverwerkende industrie.

Afrondend zei de heer Lansink, de mogelijke ontmoedigende effecten van een prijsmaatregel (welke dan ook) te onderkennen. De omvang van de prijsmaatregel en de elasticiteit moeten echter ook in de beschouwingen worden betrokken. Daarnaast moet onderscheid worden gemaakt tussen accijnzen als verbruiksbelasting en bestemmingsheffingen van beperkte omvang. Vooral de relatie tot het overige beleid en het punt dat de overheid zich niet aan afspraken lijkt te houden, waardoor de medewerking van het betrokken bedrijfsleven nu op het spel staat, brachten hem ertoe om de voorgenomen accijnsverhoging vooralsnog af te wijzen.

De heer Oudkerk (PvdA) wees erop dat voor- en tegenstanders van een tabaksontmoedigingsbeleid nogal eens selectief winkelen in allerlei onderzoek dat over roken is uitgekomen. Dat vertroebelt helaas een heldere discussie. Er is een aantal feiten te noemen: 30 000 doden per jaar als gevolg van longkanker en 100 000 mensen die jaarlijks met roken stoppen, maar ook een steeds stijgende productie en verkoop. Hij had begrepen dat in 1995 voor 3,9 mld. aan sigaretten is verkocht en voor 1,7 mld. aan shag en dat binnen de EU Nederland de belangrijkste exporteur van tabak is. Daarnaast stijgt het aantal rokers weer, vooral onder jongeren. Ondanks of misschien dankzij het ontmoedigingsbeleid tot nu toe zit de tabaksindustrie in Nederland dus op rozen. De industrie heeft zelfs ongeveer een halfjaar met de regering om tafel mogen zitten om te spreken over aanscherping van de reclamecode. Kennelijk is het daardoor ook niet gelukt om zich te houden aan de toezegging in het algemeen overleg op 22 november jl., dat de nieuwe nota vlak na de Kerst zou verschijnen. Is overigens alleen met de industrie gesproken over de aanscherping van de code, of ook met bijvoorbeeld de Stichting volksgezondheid en roken? In ieder geval is er volop gelegenheid geweest voor de industrie om met de overheid overleg te plegen en verder is het uiteraard niet aan de industrie om te bepalen of er al dan niet een accijnsverhoging moet komen.

In dit verband vroeg ook hij hoe het zit met de stelling in de brief van de Stichting sigarettenindustrie van 3 september jl., dat in het afsluitende overleg op 9 april jl. de beide ministers expliciet hebben toegezegd het accijnsinstrument niet te zullen hanteren. Mocht dit inderdaad zijn toegezegd, dan ligt er, zo was zijn indruk, voor de beide ministers een probleem. Mocht dit niet zijn toegezegd, dan vond hij de aankondiging van de industrie om zich niet meer te houden aan de afspraken over een preventieplatform en een limitatieve lijst rieken naar een poging tot chantage.

Hij vond het merkwaardig dat de industrie enerzijds stelt dat door een accijnsverhoging de werkgelegenheid in gevaar komt, omdat dit tot omzetverkleining zal leiden, en anderzijds weer betoogt dat de accijnsverhoging helemaal niet zal werken. In dat laatste geval kunnen er immers ook geen negatieve gevolgen voor de omzet optreden. Hij had trouwens begrepen dat de prijsverhogingen in de afgelopen vier jaar, in totaal circa f 2 per pakje sigaretten, vrijwel geen uitwerking op de werkgelegenheid in deze industrietak hebben gehad. Dit leidde hem ook tot de verwachting dat uitsluitend prijsverhogingen niet of nauwelijks zullen helpen om jongeren van het roken af te brengen. Om dat doel te bereiken, zullen naast prijsverhogingen ook andere maatregelen nodig zijn. Wel ging hij ervan uit dat prijsverhogingen ertoe zullen leiden dat een aantal jongeren niet met roken begint, ook al omdat jongeren meestal over minder geld beschikken dan volwassenen.

Hij beaamde dat de accijnsverhoging van f 0,50 per pakje sigaretten een iets hogere barrière zal betekenen, maar hij verwachtte hier toch niet zoveel van. Om op dit punt echt het nodige te bereiken, leek hem een veel sterkere verhoging nodig, bijvoorbeeld een gulden of een rijksdaalder. Hij had echter begrip voor de argumenten tegen zo'n sterke verhoging en hij respecteerde deze ook. Desondanks wilde hij de optie openhouden om in de toekomst met een verdere verhoging te komen, zo mogelijk in Europees verband, maar zo nodig ook in nationaal kader. Overigens wees hij erop dat de industrie heeft gesteld dat bij accijnsverhoging ook een hogere winstmarge nodig is om de teruglopende omzet te compenseren. Kennelijk verwacht de industrie zelf dus wél effect van een accijnsverhoging.

Voor het argument van de industrie dat accijnsverhoging leidt tot een toeneming van smokkel en illegale handel, was hij wel gevoelig. Hij zag dit als een serieus probleem dat overigens ook nu al bestaat. Welke instrumenten heeft het kabinet om smokkel en illegale handel aan te pakken?

Hij vond het niet zo logisch dat zowel voor sigaretten als voor shag de accijns met f 0,50 zal worden verhoogd, nu een pakje sigaretten circa 25 gram tabak bevat en een pakje shag 50 gram. Het leek hem logischer om de accijns direct te relateren aan het gewicht van de tabak. Dat is ook gedaan bij de vorige accijnsverhoging in het kader van de Tussenbalans. Verder voelde hij er wel voor om de accijnsverhoging te differentiëren naar gelang de schadelijkheid van het product, dus naar gelang de hoeveelheid teer en nicotine. Zijn er mogelijkheden in die zin?

Hij had begrepen dat de harmonisatie van accijns op Europees niveau tot nu toe niet verder is gekomen dan de vaststelling van een minimumniveau. Wordt verwacht dat die harmonisatie in de komende tijd verder zal gaan? Kan Nederland op dat punt tijdens het komende Nederlandse voorzitterschap misschien een actieve rol spelen?

De bestemming van de opbrengst uit de hogere accijns dient in ieder geval voor de burger duidelijk te zijn. Hij pleitte ervoor die opbrengst aan gezondheidsdoelen ten goede te laten komen. Voor de burger zal dat ook een logische besteding zijn. Eigenlijk zou hij hier liever spreken van een doelheffing dan van een accijns.

Tegen de leeftijdsgrens van achttien jaar had hij enige bezwaren. In de eerste plaats lijkt die grens niet te werken waar het gaat om de verkoop van alcoholhoudende drank en in die branche zijn er veel minder verkooppunten. Hij zag het stellen van die grens dan ook vooral als een signaal naar de ouders. In die zin had hij er geen overwegende bezwaren tegen, maar het leek hem dan niet nodig om die grens in wetgeving vast te leggen. Verder zag hij een automatenverbod als een logische aanvulling op de leeftijdsgrens van achttien jaar, maar zo'n verbod wordt helaas niet overwogen door het kabinet. Er wordt alleen gewerkt, aldus de brief van 28 mei, aan een technische voorziening waardoor jongeren de automaten niet meer zouden kunnen gebruiken. Daar verwachtte hij weinig van, want iedere technische voorziening kan omzeild worden. Bovendien zijn chipkaarten niet persoonsgebonden en kunnen ze dus eenvoudig uitgeleend worden.

Daarnaast wees hij erop dat in de Verenigde Staten wel een automatenverbod op komst is, dat kennelijk wordt aanvaard door de Amerikaanse industrie. Waarom zou de Nederlandse industrie een dergelijk verbod dan niet kunnen aanvaarden? Als een algeheel verbod al niet haalbaar is, kan misschien gedacht worden aan een selectief verbod, bijvoorbeeld in de buurt van scholen of andere plekken waar jongeren vaak komen.

De heer Oudkerk bleef, wat de reclame betreft, bij zijn stelling in een vorig algemeen overleg dat een tabaksontmoedigingsbeleid zonder de reclame écht aan te pakken ongeveer hetzelfde is als een anti-AIDS-beleid zonder condooms. In theorie zijn nu goede afspraken gemaakt over reclamebeperking, maar hoe wordt de naleving daarvan in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd? Verder is indertijd, in de brief van 6 november jl., een limitatieve lijst van toegestane reclamevormen toegezegd, maar in plaats daarvan is nu in de brief van 28 mei gezegd dat de industrie zelf met een preventieve toetsing zal komen. Bovendien is die afspraak kennelijk ook alweer op losse schroeven komen te staan in verband met de voorgenomen accijnsverhoging. Hij drong er in ieder geval op aan dat nu spoedig de toegezegde limitatieve lijst wordt opgesteld en daar ook een wettelijke basis aan wordt gegeven.

Dat de industrie lijkt terug te willen komen op de afspraak over een platform preventie jeugdroken, speet hem helemaal niet. Hij had dit altijd gezien als een ongeloofwaardig initiatief. Hoe kan de industrie nu meedoen met een campagne tegen het jeugdroken, als ze niet wil toegeven dat de helft van de jonge rokers uiteindelijk doodgaat aan de gevolgen van roken? Wat zou trouwens het motto van zo'n campagne moeten zijn? Een slogan als «roken doe je pas als je achttien bent» zal juist jongeren van een jaar of zestien zeer aanspreken.

Over beperking van het aantal verkooppunten, vooral op plaatsen waar jongeren vaak komen, wordt in de brief van 28 mei helaas nauwelijks gesproken, terwijl hier toch een goede mogelijkheid lijkt te liggen om jongeren van het roken af te houden. Hij had begrepen dat dit vrij eenvoudig kan worden geregeld in het kader van de wijziging van de Drank- en Horecawet. Verder merkte hij op dat de pakjes met vijf of tien sigaretten vrijwel uitsluitend door jonge beginnende rokers worden gekocht. Hij drong er dan ook op aan dat het kabinet bevordert dat die verpakkingen van de markt worden gehaald. Daarnaast vroeg hij in dit verband aandacht voor het zijns inziens merkwaardige verschijnsel dat drogisterijen direct naast de medicijnen de pakjes sigaretten in de schappen hebben liggen.

In bioscopen is volgens de reclamecode directe reclame voor sigaretten nu verboden, maar er wordt nog wel indirecte reclame gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een fraai filmpje over de Camel Trophy of een reclame voor Mascotte vloei. Ook op andere manieren wordt er nog steeds indirecte reclame gemaakt, bijvoorbeeld door acties waar bij aankoop van een bepaald aantal pakjes sigaretten gratis een CD of een wegwerpcamera wordt verkregen. Hem leek de code als reguleringsinstrument langzamerhand achterhaald en hij pleitte er dan ook voor om bij de komende wijziging van de Tabakswet in ieder geval voorbereidingen te treffen voor een wettelijke regeling van de tabaksreclame. Verder leek hem uitbreiding van de code nodig waar het gaat om de buitenreclame. Buitenreclame is sterk op jongeren gericht en zij kennen door buitenreclame een groot aantal sigarettenmerken. Bovendien bevordert buitenreclame dat jongeren roken stoer en aantrekkelijk vinden.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) meende dat het tabaksontmoedigingsbeleid vooral moet zijn gericht op het voorkomen van gaan roken en het beschermen van de gezondheid en het welbevinden van niet-rokers. Dat betekent preventie en wettelijke maatregelen om te voorkomen dat niet-rokers overlast ondervinden van het ongezonde gedrag van rokers. Aanpassing van de Tabakswet stond zij dan ook voor. Door het gebrek aan sancties is tot nu toe het Tabaksbesluit in veel openbare gebouwen onvoldoende nageleefd en strenger optreden, inclusief sancties, is daarom belangrijk. Ook vond zij het goed dat wordt onderzocht of bedrijven waar veel mensen komen, zoals de spoorwegen, verplicht kunnen worden om een rookverbod in te stellen. Dat zou volgens haar ook moeten gaan gelden voor restaurants. In ieder geval moet worden vastgelegd dat een werknemer recht heeft op een rookvrije plek, hetgeen betekent dat op een gezamenlijke werkplek altijd een rookverbod geldt.

Zij stond sceptisch ten opzichte van een platform preventie jeugdroken als dat wordt opgezet door de tabaksindustrie zelf. Deze industrie heeft immers geen enkel belang bij het terugdringen van het tabaksgebruik en de reclame is er ook op gericht om juist jongeren aan het roken te krijgen, omdat ouderen meestal niet meer met roken beginnen. Zij meende dat de industrie zich zou moeten beperken tot het financieren van de campagne van de Stichting volksgezondheid en roken. Die stichting vond zij een veel geloofwaardiger orgaan om te werken aan preventie van het jeugdroken.

Al eerder had zij zich uitgesproken voor een verbod op tabaksreclame. Bij zo'n verbod zijn inderdaad kanttekeningen te plaatsen: het product is niet verboden en reclame zou dus op zichzelf mogelijk moeten zijn, er blijft nog maar weinig reclame over als voor alle producten die slecht zijn, een reclameverbod gaat gelden en de tabaksindustrie is een belangrijke sponsor van bijvoorbeeld glossy tijdschriften. Toch hield zij vast aan haar voorkeur voor een reclameverbod, want reclame heeft altijd invloed op jongeren en niet-rokers, terwijl juist niet-roken de norm zou moeten zijn en roken abnormaal gevonden zou moeten worden. Nu wordt nog steeds een groot deel van het preventiebeleid weer teniet gedaan door reclame-uitingen. Bovendien is er al in een aantal landen een volledig reclameverbod. Waarom zou dat dan in Nederland niet mogelijk zijn?

Mocht een algeheel reclameverbod niet haalbaar zijn, dan pleitte zij in ieder geval voor een verbod van buitenreclame, een vorm van reclame die vooral veel jongeren bereikt. Zo'n verbod is ook goed te handhaven.

De accijnsverhoging van f 0,50 per pakje vond zij veel te gering om echt zoden aan de dijk te zetten. In een aantal EU-landen is een pakje sigaretten duurder dan in Nederland en de Nederlandse accijns zit op het minimum dat de EU voorschrijft, namelijk 57% van de verkoopprijs.

Zij was het eens met een leeftijdsgrens voor tabaksverkoop, maar ook haar leek die grens moeilijk te handhaven. In de Verenigde Staten, waar zo'n grens al geldt, blijkt toch 70% à 80% van de jongeren eenvoudig aan sigaretten te kunnen komen. Hoe denken de bewindslieden deze grens in de praktijk te handhaven?

Ten slotte merkte zij op dat in de brief van 28 mei geen aandacht is gegeven aan de relatie tussen roken en milieuproblemen. In dat verband wees zij op de recente brief van de Nationale jongerenraad waarin deze raad een aantal voorstellen doet. Zij vroeg hoe de bewindslieden hierover denken.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) stelde voorop dat het, hoewel het gezonder is om geen tabak te gebruiken, bij tabak gaat om een niet-verboden product. De doelstelling van het beleid (het terugbrengen van het aantal rokers, vooral onder jongeren) kon zij geheel onderschrijven, maar bij de vraag hoe dat doel zou moeten worden bereikt, gaat het om een evenwichtige verhouding tussen de rol van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van mensen en de vraag hoe bepaalde maatregelen gehandhaafd zouden kunnen worden. Effectiviteit en handhaafbaarheid zijn volgens de brief belangrijke criteria geweest bij het voorstellen van maatregelen en zij was het daarmee wel eens, maar zou daarnaast ook nog het criterium van de toetsbaarheid willen noemen, dus de vraag of gemeten kan worden of het doel van de diverse maatregelen in de praktijk wordt bereikt.

In verband met de passages in de brief over de hoge maatschappelijke kosten van het roken herinnerde zij aan de uitspraak van de minister van VWS in een overleg op 15 december jl., namelijk dat zowel voor de Verenigde Staten als voor Nederland is uitgerekend dat de kosten van de volksgezondheid aanzienlijk zouden stijgen als iedere roker morgen met roken zou stoppen. Ook het NEI-rapport komt tot die conclusie. Tegen die achtergrond vroeg mevrouw Van Blerck wat nu precies moet worden verstaan onder «hoge maatschappelijke kosten».

Zij was een groot voorstander van de voorgestelde maatregelen op het gebied van preventie en voorlichting, vooral ook de gerichtheid van die maatregelen op jongeren. Op welke manier zal dit alles concreet vorm krijgen? Zij zou graag zien dat het niet bij één gerichte actie blijft, maar dat er een aantal van die acties achter elkaar komen, alle gericht op het tegengaan van roken door jongeren.

Een platform preventie jeugdroken had haar instemming, mits de onafhankelijkheid van dit platform gewaarborgd is. Overigens vroeg zij of dit platform er nog komt, nu de sigarettenindustrie haar medewerking hieraan wil opschorten omdat afspraken geschonden zouden zijn.

Een groot voorstander was zij ook van zelfregulering door middel van de reclamecode. Er is nu, in samenspraak met de industrie, in het kader van een totaalpakket een aanscherping van deze code afgesproken, maar volgens mevrouw Van Blerck had aanscherping niet aan de orde hoeven te komen. Indertijd is immers afgesproken dat de reclamecode loopt tot 18 mei 1999. De opmerkingen over de reclamecode in de brief van 28 mei lijken, zo was haar indruk, een voorbode van de stopzetting van de samenwerking tussen overheid en industrie, in het geval de industrie niet wil voldoen aan het steeds veranderende dictaat van de overheid. Zij vond dat beide partijen zich moeten houden aan letter en geest van de indertijd afgesproken reclamecode en zij zag ook geen reden om die code nu te veranderen. Zo is het aantal klachten bij de Reclamecodecommissie inmiddels sterk teruggelopen en heeft deze commissie in slechts 8 van de 24 gevallen de klacht toegewezen. Verder is 78% van de klachten door één en dezelfde persoon ingediend en dat gegeven nuanceert het aantal klachten toch wel.

Zij wees er vervolgens op dat uit onderzoek van de inspectie gezondheidsbescherming, medio 1995, is gebleken dat het rookverbod in openbare gebouwen vaak niet wordt nageleefd. Zij vroeg of bekend is hoe nu de stand van zaken op dit punt is. Verder leek het haar zinvoller om, in plaats van nieuwe rookverboden aan te kondigen, eerst de bestaande wet- en regelgeving beter te handhaven. Anders gaat het sterk in de richting van symboolwetgeving. In dit verband vond zij het schriftelijk commentaar van de Nederlandse Spoorwegen helder en afdoende: het aantal rookcoupés in treinen is inmiddels teruggedrongen en niemand die dat niet wil, hoeft in de rook van een ander te zitten. De spoorwegen willen daarom niet verder gaan en vinden ook een rookverbod op de perrons en in de stations onhaalbaar en onnodig, omdat mensen daar toch maar een zeer korte periode verblijven. Daarnaast wees zij nog op de oplossingen die luchtvaartmaatschappijen zelf hebben gevonden. Zij vond het trouwens in het algemeen niet wenselijk (nog los van eventuele juridische implicaties) dat de overheid optreedt waar het gaat om rookverboden in sectoren van het bedrijfsleven. In 25% van het bedrijfsleven is er al een rookbeleid ontwikkeld en het valt te verwachten dat dit percentage ook zonder overheidsmaatregelen zal toenemen.

Aanvullend vroeg zij nog naar de betekenis van de passage «Zodra mocht blijken dat deze aanpak niet voldoende effect sorteert, kan de regering een nadere afweging maken» (blz. 7 van de brief van 28 mei). Wat achten de bewindslieden een «voldoende effect» en wat hebben zij voor ogen bij de «nadere afweging»?

Een leeftijdsgrens van achttien jaar leek mevrouw Van Blerck niet te handhaven. Het zal toch niet de bedoeling zijn dat een winkelier steeds om een identiteitsbewijs vraagt? Zij vond het gerechtvaardigd om ernaar te streven dat jongeren onder de achttien jaar niet roken, maar omdat die grens toch niet te handhaven valt, leek het haar niet zinvol om hier tot wetgeving te komen. Bovendien wordt het met die leeftijdsgrens alleen maar aantrekkelijker voor jongeren om toch te proberen sigaretten te krijgen. Zij verwachtte daarom niet dat zo'n grens zal leiden tot vermindering van het tabaksverbruik. Verder wees zij nog op het huidige beleid inzake softdrugs in sommige gemeenten, waar het voorgestelde strakke tabaksbeleid nogal bij afsteekt, vooral omdat tabak een niet-verboden product is.

Zij was tegen de voorgestelde accijnsverhoging. Zij achtte deze niet effectief, zeker niet waar het om jongeren gaat. Het zal alleen de overstap naar het gebruik van shag en de illegale handel bevorderen en het verkeer in de grensstreken doen toenemen. Verder gaat het hier om een generieke maatregel, terwijl de brief van 28 mei is toegespitst op het tegengaan van het roken door jongeren. Daarnaast wees ook zij op het verslag van het overleg op 9 april jl. tussen de beide bewindslieden en de tabaksindustrie, waarin staat dat een accijnsverhoging niet aan de orde is. Zij vond dat de overheid zich een betrouwbare gesprekspartner moet tonen en zich dus moet houden aan gemaakte afspraken. In dit verband vroeg zij ook of de andere maatregelen die onderdeel waren van het afgesproken totaalpakket, nu nog zullen worden uitgevoerd.

Bij de accijnsverhoging spelen, naast aspecten van volksgezondheid, ook economische aspecten een belangrijke rol, in het bijzonder het aspect van de werkgelegenheid. Zij had begrepen dat de uitbreiding van de fabriek van Philip Morris in Bergen op Zoom nu op losse schroeven is komen te staan. Daarnaast had zij in de brief van 28 mei niets aangetroffen over de aspecten van fraude en smokkel, hoewel in een eerder algemeen overleg is toegezegd dat daar nader op zou worden ingegaan. Deze aspecten zijn zeker in het kader van een accijnsverhoging van belang.

Zij ging ervan uit dat de opbrengst van de accijnsverhoging naar de algemene middelen zal vloeien, al stemde zij ermee in dat de opbrengst vervolgens wordt besteed aan een aantal volksgezondheidsdoelen. Zij voelde er absoluut niet voor dat het een doeluitkering wordt, want dan is het einde zoek en kan in feite op alle menselijke activiteiten met enig risico een heffing worden gelegd.

Samenvattend vond zij het uitstekend dat in het kader van het tabaksontmoedigingsbeleid vooral op de doelgroep jongeren wordt gemikt. Voorlichting en preventie mogen nog sterker worden aangezet, want daar zal het uiteindelijk van moeten komen. De passages in de brief over verdere uitbreiding van rookverboden vond zij betuttelend. Zij wilde dit overlaten aan bedrijven en instellingen zelf, ook al omdat dan een beter resultaat mag worden verwacht. Een leeftijdsgrens en andere verboden op het vlak van de tabaksverkoop zag zij als symboolwetgeving. Ten slotte meende zij dat de overheid zich een betrouwbare gesprekspartner moet tonen en zich dus moet houden aan gemaakte afspraken. Zij tilde daar zwaar aan.

De heer Rouvoet (RPF) zag verkoop van tabaksproducten en zo mogelijk het toenemen van die verkoop als het voornaamste belang van de tabaksindustrie. Dat is legitiem, maar het is wel de taak van kabinet en parlement om dat belang af te wegen tegen volksgezondheidsbelangen, vooral die van jongeren. Juist gezien dat belang van de tabaksindustrie stond hij ook wat sceptisch ten opzichte van de zelfregulering, al had hij waardering voor het treffen van maatregelen in overleg met de regering.

De aanscherping van het beleid, met als primair oogmerk het terugdringen van het percentage rokers, vooral onder jongeren, had zijn steun. Daar is indertijd ook door een meerderheid van de Kamer om gevraagd. De met de industrie in het kader van de zelfregulering gemaakte afspraken over aanscherping van de reclamecode steunde hij op zichzelf ook, maar wel tekende hij aan dat zelfregulering de eigen verantwoordelijkheid van de overheid nooit kan wegnemen. In dit verband vroeg hij waarom op blz. 6 van de brief van 28 mei wordt gezegd dat na 1999 het principe van zelfregulering ter discussie moet worden gesteld. Is het kabinet hier dan toch ontevreden over en welke verdere aanscherpingen heeft het hier voor ogen, aanscherpingen die het kabinet kennelijk niet via zelfregulering denkt te kunnen realiseren?

Nu in de brief wordt gesproken over een reclameverbod op bepaalde plaatsen, vroeg hij waarom niet de stap naar een algeheel reclameverbod wordt genomen. Is dat misschien één van de aanscherpingen die het kabinet voor na 1999 in gedachten heeft? Verder was hij het eens met de al gemaakte kritische opmerkingen over verkapte reclame voor sigaretten, waarbij hij ook wees op de recente Philip Morrisadvertentiecampagne. Reclame is dus niet zo onschuldig als het soms lijkt en hij was er ook niet van overtuigd dat reclame alleen de onderlinge concurrentie zou dienen, zoals de industrie steeds stelt. Doel van reclame blijft uiteraard gewoon verhoging van de omzet, al dan niet ten koste van de concurrenten. Reclame bevordert ook de respectabiliteit van het roken, terwijl de uitstraling juist zou moeten zijn dat de norm níét-roken is.

Bij de voorgestelde leeftijdsgrens zal zeker nog nader moeten worden gekeken naar handhaafbaarheid en controle, maar hij vond niet dat alleen op grond van twijfels over de handhaafbaarheid maar afgezien zou moeten worden van overigens noodzakelijk geachte wettelijke maatregelen. Ook voor de verkoop van alcoholhoudende drank geldt een leeftijdsgrens, hoewel die misschien ook problemen met de handhaafbaarheid geeft. Hij vroeg in dit verband aan welke maatregelen wordt gedacht om te voorkomen dat jongeren onder de achttien jaar sigaretten uit een automaat halen.

Van terugdringing van het aantal verkooppunten was hij een warm voorstander. Hij vond dat dit vooral zou moeten gebeuren op die plaatsen waar de verkoop van tabak alleen een bijproduct is, zoals bij benzinestations, opdat de tabaksspeciaalzaken worden ontzien. Terugdringing van het aantal verkooppunten vergemakkelijkt ook het handhaven van de leeftijdsgrens.

De voorgestelde accijnsverhoging steunde hij, al zou voor hem de accijns nog wel wat méér verhoogd mogen worden en ook mogen worden gedifferentieerd naar gelang de hoeveelheid nicotine. Zal er overigens ook een accijnsverhoging voor sigaren komen? Hij had er geen bezwaar tegen wanneer een deel van de opbrengst van de accijnsverhoging wordt bestemd voor preventie en voorlichting over roken. Verder wees hij hierbij nog op het probleem van smokkel en zwarte handel, al vond hij niet dat met het oog op een mogelijke toeneming van de illegale handel een accijnsverhoging maar achterwege gelaten zou moeten worden.

Het streven naar een betere naleving van rookverboden in openbare ruimten en het onderzoek naar rookverboden in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven (zoals spoorwegen, bankfilialen e.d.) steunde hij graag. Hoe wordt dat onderzoek opgezet, wie zal het uitvoeren en wanneer kan een eerste uitslag worden verwacht? Ook gaf hij steun aan het streven om het meeroken op de werkplek in het bedrijfsleven te doen verminderen.

Hij vroeg hoe het staat met de aanduidingseisen op de shagverpakking.

Als argument om af te zien van het instellen van een rookverbod op internationale passagiersvluchten wordt genoemd dat de Tabakswet hiervoor geen grondslag biedt. Dat kan geen bezwaar zijn, want deze wet kan gewijzigd worden. Hij vroeg hoe de bewindslieden hier inhoudelijk tegenover staan.

Ten slotte vond ook hij de betrouwbaarheid van de overheid een belangrijk punt. Met het oog hierop sloot hij zich aan bij de al gestelde vragen over afspraken die op 9 april met het tabaksbedrijfsleven zouden zijn gemaakt. Overigens tast dat de eigen verantwoordelijkheid van het kabinet om een besluit te nemen over een voorgestelde accijnsverhoging, niet aan.

De heer Van Boxtel (D66) vond het positief dat in de brief van 28 mei wordt aangegeven dat na afloop van de tussen overheid en industrie overeengekomen reclamecode de optie van wetgeving weer ter tafel ligt. In het vorige algemeen overleg, op 22 november 1995, is ook in meerderheid gesteld dat de code in ieder geval naar de geest niet werd nageleefd en dus aanscherping nodig was. Die aanscherping ligt nu voor, maar gezien de heftige reactie van de industrie op de aangekondigde accijnsverhoging was het voor hem de vraag hoe die aangescherpte code nu moet worden beoordeeld. De industrie heeft immers voorlopig haar medewerking aan het platform preventie jeugdroken opgeschort en heeft verder laten weten dat, indien nu reeds wordt besloten om na 1999 de weg van zelfregulering te verlaten, niet verlangd kan worden dat de branche een systeem van preventieve toetsing van reclame-uitingen gaat opzetten. Daarbij gaat het dus om twee zaken die essentieel zijn in de aangescherpte code. Overigens merkte hij op dat vandaag niet wordt besloten om na 1999 tot wetgeving te komen; de brief van 28 mei zegt alleen dat dan de optie van wetgeving weer in discussie komt. Verder hebben kabinet en Kamer hierin uiteraard een eigen verantwoordelijkheid. Op dit punt zag hij dus niets nieuws onder de zon. Dat na 1999 de optie van wetgeving weer ter discussie staat, had niet eens in de brief vermeld hoeven te worden, want dit spreekt gewoon vanzelf. Hij begreep daarom niet hoe de industrie kan schrijven dat nu niet verlangd kan worden dat zij een systeem van preventieve toetsing gaat opzetten. Hier zijn afspraken over gemaakt en bij de besprekingen daarover was ook de industrie natuurlijk bekend dat de code in 1999 afloopt. Probeert de industrie dan misschien dit punt aan te grijpen als vluchtroute, om helemaal van de preventieve toetsing af te komen?

In dit verband voelde hij ervoor dat de overheid, als de industrie op dit punt toch geen medewerking wil verlenen, zelf een limitatieve lijst opstelt. Voor het geval de preventieve toetsing wel doorgang vindt, vroeg hij welke instrumenten er dan zijn om te voorkomen dat een door de preventiecommissie afgekeurde reclame-uiting toch door de fabrikant wordt doorgezet. Verder vroeg ook hij in dit kader of in het overleg tussen de beide bewindslieden en de tabaksindustrie op 9 april nu wel of geen afspraken over accijnsverhoging zijn gemaakt.

In het algemeen had hij waardering voor de inhoud van de brief van 28 mei, maar vooral gezien het feit dat meer jongeren zijn gaan roken, zou hij op enkele punten graag een nog wat actiever anti-rookbeleid zien. In de eerste plaats stond hij wat sceptisch ten opzichte van het platform preventie jeugdroken (als dat al doorgaat), omdat de industrie daar ook aan meewerkt en de industrie juist een behoorlijk deel van haar omzet haalt uit het roken door jongeren. Zal dit platform niet tot onduidelijkheid leiden? Hoe wordt de onafhankelijkheid van het platform gegarandeerd en wie zullen erin komen te zitten?

In de tweede plaats wilde hij verder gaan met beperking van tabaksreclame. Zo vond hij dat in bioscopen alle reclame geweerd zou moeten worden. De stelling in de brief van 28 mei dat dit niet mogelijk is voorzover bioscopen ook tabaksproducten verkopen, sprak hem niet zo aan. Dit probleem is trouwens gemakkelijk weg te nemen door te bevorderen dat in bioscopen helemaal geen tabaksproducten meer worden verkocht. Daarnaast wilde hij graag een verdere beperking in de zogenaamde imagoreclame die hij zag als middel om jongeren tot roken te brengen. Hij besefte dat sommige onderzoeken anders lijken uit te wijzen, maar hij werd onlangs in zijn opvatting gesterkt door publicaties in het gezaghebbende blad Science. Hij drong er dan ook op aan dat vooral de buitenreclame verder wordt teruggedrongen en dat deze reclame in ieder geval veel soberder wordt gemaakt, bijvoorbeeld door alleen nog het pakje sigaretten te tonen.

Uitbreiding van rookverboden tot voor publiek toegankelijke ruimten van ook private bedrijven met een publieksfunctie juichte hij toe. Hij hoopte dat hier mogelijkheden voor zijn. Hoe is dit in de Verenigde Staten geregeld en op grond van welke juridische overwegingen?

Op dit moment kan een niet-rokende werknemer het recht op een rookvrije werkplek nog steeds niet afdwingen. In de brief wordt gezegd dat dit verder wordt overgelaten aan de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, maar hij zou graag zien dat wordt onderzocht of hierover een gerichte bepaling in de ARBO-wetgeving kan worden opgenomen.

Hij was blij dat in samenwerking met het ministerie van OCW wordt gestreefd naar rookvrije scholen.

Na ampele overweging was in zijn fractie de conclusie getrokken dat het goed zou zijn om een leeftijdsgrens van achttien jaar in te voeren. Hij vond het al te gemakkelijk om te stellen dat dit maar niet moet worden gedaan omdat die grens toch niet te handhaven is. Het stellen van zo'n grens zag hij als het bevorderen van een cultuuromslag, hetgeen inderdaad een aantal jaren gewenning zal vergen. Uiteraard zal gepoogd worden de grens te ontduiken en er kan ook nog gedacht worden aan verdere maatregelen op dit punt, maar het principe van het stellen van een leeftijdsgrens vond hij juist. Ook op andere punten (bij de verkoop van sterke drank of krasloten en in de richtlijnen van de procureurs-generaal voor de coffeeshops) worden leeftijdsgrenzen gehanteerd.

Nu in de Verenigde Staten verkoop van sigaretten via automaten is verboden en dat verbod ook goed wordt nageleefd, zag hij niet waarom dat in Nederland niet mogelijk zou zijn. Verder vond ook hij dat de verkoop van kleine pakjes sigaretten gestaakt zou moeten worden.

Uit een recent NIPO-onderzoek is een behoorlijk draagvlak onder de bevolking voor accijnsverhoging gebleken. Daarnaast herinnerde hij eraan dat de minister van Economische Zaken vóór het zomerreces, optredend als minister van Financiën ad interim, nog in de Kamer heeft verklaard dat de mogelijkheden van accijnsverhoging bekeken werden. Daar is toen van de tabaksindustrie geen reactie op gekomen. Hij was het eens met een accijnsverhoging, omdat die een drempel opwerpt om aan roken te beginnen. Met het oog op dat laatste lijkt een sterkere verhoging, bijvoorbeeld een gulden, wel gewenst, maar daar kunnen ook weer bezwaren tegen worden aangevoerd, zoals de grenseffecten en het gevaar van illegale handel.

Voor een doelheffing voelde hij niet, omdat zo'n heffing niet past in het systeem van accijnzen. Hij had er echter geen bezwaar tegen als het kabinet zou besluiten om in 1997 een deel van de opbrengst van de hogere accijns naar de volksgezondheidsbegroting te laten vloeien, gezien de nijpende problemen binnen die begroting.

De taskforce sigarettensmokkel van de EU stelt dat in 1995 voor meer dan 1 mld. aan illegale sigaretten op de Nederlandse markt is gekomen. De illegale sigarettenhandel zou zelfs voor de georganiseerde misdaad inmiddels lucratiever zijn dan de heroïnehandel. De heer Van Boxtel vond dan ook dat er meer prioriteit aan de opsporing moet worden gegeven. Helaas had hij hierover niets gelezen in de brief van 28 mei.

Hij vroeg verder of de kruidensigaretten uit België die juist zijn bedoeld om van het roken af te komen, ook getroffen worden door de accijnsverhoging.

Ten slotte drong hij erop aan dat het kabinet in EU-verband, zeker in de komende periode van het Nederlandse voorzitterschap, actief blijft proberen om tot een gemeenschappelijke reclamerichtlijn te komen.

De heer Van der Vlies (SGP) constateerde dat de dalende tendens die aanvankelijk was te bespeuren in een aantal leeftijdsgroepen, inmiddels helaas weer is omgeslagen, vooral waar het om jongeren gaat. De schadelijkheid van het roken kan niet ter discussie staan en de relativerende reclamecampagne van enige tijd geleden was dan ook niet gepast. Het al dan niet gaan of blijven roken is trouwens een keuze met expliciet ethische aspecten.

Voor hem ging het vooral om een consequente naleving en op sommige punten aanscherping van de Tabakswet. Met het oog hierop kon hij instemmen met de centrale doelstelling van het beleid, namelijk reductie van het percentage rokers. Hij wilde daar ook onder verstaan een reductie van de mate van het tabaksverbruik per individu, zeker nu ook op dat punt uit de cijfers een verkeerde ontwikkeling blijkt.

Op zichzelf had hij waardering voor het initiatief van de tabaksbranche tot oprichting van een platform preventie jeugdroken, maar hij wees ook op het spanningsveld dat ontstaat als de branche enerzijds het gebruik van haar producten door jongeren dient te ontmoedigen en anderzijds toch de verkoop van haar producten dient te bevorderen. Hij zag veel in zelfregulering, maar dan moeten er ook meetbare resultaten te zien zijn en daarin was hij tot nu toe teleurgesteld.

Hij stemde graag in met intensivering van de voorlichting en met het specifiek richten van die voorlichting op jongeren. Hij ging er daarbij van uit dat andere leeftijdsgroepen niet uit het oog worden verloren.

Hoewel nu een aanvulling op reeds bestaande afspraken over reclame-uitingen overeen is gekomen, vond hij al met het al het resultaat nogal mager. Hij was voorstander van een volledig reclameverbod in openbare ruimten, dat trouwens eigenlijk ook voor alcoholhoudende dranken zou moeten gelden. Uit de slotzinnen van de paragraaf in de brief over reclame, waarin wordt gezegd dat de weg van zelfregulering na afloop van de huidige reclamecode ter discussie dient te worden gesteld, had hij opgemaakt dat het de bedoeling is dat het kabinet dan zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Betekenen overigens de nu gemaakte nadere afspraken dat er geen limitatieve lijst voor reclame-uitingen komt? Hij zou dat wel betreuren, ook al omdat een dergelijke lijst indertijd is toegezegd.

Op zichzelf stond hij sympathiek tegenover de gedachte om ook rookverboden in te stellen voor min of meer openbare gebouwen in de particuliere sfeer, waarbij terecht in de eerste plaats wordt gedacht aan gesubsidieerde instellingen voor kunst en cultuur. Ook was hij een groot voorstander van rookvrije scholen. Hij vond het eigenlijk niet te accepteren dat die er nog steeds niet zijn. Bij scholen gaat het immers om een opvoedingscentrum waar normen en waarden worden overgedragen. Wel leek het hem niet nodig om in elk schoollokaal een aanduiding tegen het roken op te hangen. Er kan ook volstaan worden met één aanduiding bij de ingang van de school.

Een aantal van de al gemaakte kritische opmerkingen over de leeftijdsgrens van achttien jaar kon hij onderschrijven. De vraag is inderdaad hoe deze grens te handhaven is. Verder komt het tegenwoordig nogal eens voor dat kinderen van vijftien à zestien jaar boodschappen voor het hele gezin doen. Zouden die dan geen rookwaren voor hun ouders meer mogen kopen? Ook had hij twijfels bij de passage in de brief over automatenverkoop. Het leek hem dan beter om de verkoop van sigaretten door middel van automaten maar te verbieden. Als daarnaast ook het aantal verkooppunten wordt teruggebracht, kan dat effectief werken. De drempel dient hoger te worden gelegd, hetgeen bijvoorbeeld kan worden bereikt door verkoop in grote supermarkten niet meer toe te staan.

Hij stond niet onwelwillend ten opzichte van een hogere accijns, maar verwachtte hier anderzijds niet zoveel effect van. Hij ging ervan uit dat alleen voor degenen die overwegen met roken te beginnen, een hogere prijs doorslaggevend zou kunnen zijn.

Ook hij vroeg naar de betekenis van de zin «Een accijnsverhoging is niet aan de orde», genoemd in het verslag tussen de bewindslieden en de industrie op 9 april. Verder was hem aan het slot van dit verslag de zin opgevallen «De industrie krijgt het concept voor agendering in de ministerraad ter inzage en commentaar». Deze zin had hem zeer verwonderd. Het kabinet behoort toch zelfstandig een eigen visie ontwikkelen, zonder dat de stukken voor de ministerraad van te voren in feite geparafeerd zouden moeten worden door belangengroepen?

Hij was het eens met het pleidooi om kleine pakjes sigaretten van de markt te halen en sloot zich verder aan bij de al gestelde vragen over de hoogte van de accijns, de bestemming van de opbrengst en een eventuele differentiatie van de accijns naar gelang de schadelijkheid van het product.

Ten slotte vroeg hij waarom in de brief geen aandacht is besteed aan de relatie tussen tabak, de gevolgen voor het milieu en de derdewereldproblematiek.

De heer Verkerk (AOV) was voorstander van zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis op allerlei gebied, maar maakte daarbij nadrukkelijk een uitzondering voor roken en drugsgebruik. Op die punten achtte hij een intensieve overheidsbemoeienis noodzakelijk.

Van belang achtte hij de vraag waarom iemand eigenlijk rookt. Daarvoor kunnen diverse verklaringen worden aangevoerd: sociaal contact, stress, angst of de wens om zich een houding te geven. Opvallend is dat juist verpleegkundigen en verzorgenden in ziekenhuizen tijdens hun korte rustpauzes veelvuldig roken, hoewel juist zij als geen ander kunnen weten wat de gevolgen van roken zijn. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de zware werkdruk en het leek hem daarom nodig dat wordt bezien of een andere invulling mogelijk is van die rustpauzes. Opvallend is ook dat jongeren steeds meer roken en daar bovendien op steeds jongere leeftijd mee beginnen. Daarom is het van belang om te onderzoeken wat de beweegredenen hiervoor zijn bij jongeren, om daar vervolgens de voorlichting op af te stemmen. Uit onderzoek is al gebleken dat jongeren door goede voorlichting sterk beïnvloed kunnen worden.

Hij stelde vast dat de prijsverhogingen van de afgelopen jaren helaas niet het gewenste effect hebben opgeleverd. De vraag is dan ook of dit effect wél wordt bereikt met de nu voor ogen staande prijsverhoging. Het handhaven van een leeftijdsgrens van achttien jaar leek hem onbegonnen werk. Hoewel het stellen van zo'n grens op zichzelf een stap in de goede richting lijkt, blijven er allerlei alternatieve mogelijkheden voor de industrie om de jeugd toch te bereiken.

De sigarenindustrie heeft er terecht op gewezen dat sigaren voornamelijk worden gerookt door mannen van 40 jaar en ouder en dat jongeren onder de 25 jaar helemaal geen sigaren roken. Verder wijst de sigarenindustrie erop dat in 1995 slechts 1,4% van alle tabaksproducten uit sigaren bestond. Met het oog hierop vroeg de heer Verkerk zich af of het wel terecht is om de accijnsverhoging voor alle soorten van rookgerei dezelfde te laten zijn.

De accijnsverhoging zal vooral degenen treffen die weinig te verteren hebben, waaronder veel ouderen. Verder wordt het doel (minder roken) waarschijnlijk toch niet behaald met prijsverhogingen, zo wijst onderzoek van de vakgroep micro-economie van de Erasmusuniversiteit uit. Deze vakgroep wijst er verder op, ter verklaring van het feit dat het gemiddeld aantal sigaretten per roker is gestegen, dat in de afgelopen jaren het teer- en nicotinegehalte per sigaret aanmerkelijk is teruggebracht en dat de roker dus meer sigaretten moet roken om per dag dezelfde hoeveelheid teer en nicotine binnen te krijgen. Hiervan hebben overigens de industrie en de schatkist het meest geprofiteerd.

Rokers kunnen zich uit egoïsme of uit domheid kennelijk niet voorstellen wat roken vooral voor carapatiënten en andere niet-rokers betekent. De heer Verkerk was daarom verheugd met de stevige maatregelen tegen het roken in openbare ruimten. Hij zou dat ook nog verder willen uitbreiden, o.a. tot taxi's, cafés en de wachtkamers op stations. Als de Nederlandse Spoorwegen het handhaven van een rookverbod op de stations en in de treinen moeilijk vinden, moeten ze maar wat meer spoorwegpolitie aanstellen. Verder wees hij erop dat in treinen met airconditioning de lucht steeds weer teruggebracht wordt in de circulatie, zodat niet-rokers in dergelijke treinen altijd te maken krijgen met een deel van de rook van anderen. Juist met het oog hierop hebben veel luchtvaartmaatschappijen al een volledig rookverbod in hun vliegtuigen ingesteld.

Ten slotte stelde hij nog een aantal concrete vragen:

– Wat is er precies op 9 april met de tabaksindustrie afgesproken?

– Zien de bewindslieden een relatie tussen het beginnen met roken en het beginnen met drugs en hoe valt het huidige gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops te rijmen met de nu tegen het roken voorgestelde maatregelen?

– Hoe denken zij met voorlichting die ingezetenen te bereiken die niet of onvoldoende Nederlands begrijpen?

– Kan de tekst over de gevaren van het roken die op ieder pakje en op iedere reclame-uiting staan, wellicht wat gemoderniseerd en verduidelijkt worden, bijvoorbeeld door de simpele zin: roken is dodelijk? De huidige tekst vond hij nogal oubollig.

– Welke andere rijksinspecties, naast de inspectie gezondheidsbescherming, zullen worden ingeschakeld bij de controle op de naleving van de voorgestelde maatregelen? Op welke manier geschiedt die controle en is daar voldoende geld en menskracht voor beschikbaar?

– Hoe hoog worden de «bestuurlijke boetes» voor beheerders van gebouwen en op welke gronden zullen die boetes worden gegeven?

De heer Marijnissen (SP) was in grote lijnen blij met de brief van 28 mei. Ook hij vond dat speerpunt van het beleid moet zijn dat zo min mogelijk mensen met roken beginnen en dat roken steeds meer als «abnormaal gedrag» wordt gezien. Helaas moet geconstateerd worden dat, nu het aantal jeugdige rokers weer toeneemt, het beleid op dat punt niet zo succesvol is geweest. Hij pleitte er daarom voor dat een algeheel reclameverbod wordt overwogen en zag ook geen enkel argument tegen een dergelijk verbod. Verder drong hij erop aan dat het aantal verkooppunten (op dit moment zo'n 40 000) drastisch wordt teruggebracht, bijvoorbeeld door te bepalen dat rookartikelen voortaan alleen in speciaalzaken te koop zijn. In de derde plaats leek hem een forse verhoging van de budgetten voor voorlichting nodig. Op dit moment wordt door de industrie 129 mln. per jaar aan reclame en sponsoring uitgegeven, terwijl de accijns 3,6 mld. oplevert. Daar steekt een voorlichtingsbudget van 5 mln. wel erg schril bij af.

Daarnaast vroeg hij zich af hoe technisch geregeld zou kunnen worden dat jongeren tot achttien jaar geen sigaretten meer uit een automaat kunnen halen. Hij zag daar eigenlijk geen mogelijkheden voor.

Het alleen verbieden van buitenreclame in de buurt van scholen en dergelijke gebouwen vond hij veel te mager. Hij vroeg zich ook af hoe zoiets bedacht kan worden, want jongeren komen natuurlijk niet alleen op scholen, maar ook op allerlei andere plaatsen. De bedoeling is om jongeren ertoe te brengen dat zij het «cool» vinden om niet te roken en dan is het in ieder geval nodig om buitenreclame helemaal onmogelijk te maken.

Hij was het ermee eens om in openbare gebouwen, waaronder gesubsidieerde instellingen, zeer restrictief op te treden. Verder zou ook hij graag zien dat er een specifieke bepaling over roken op de werkplek in de ARBO-wetgeving komt. Er is nu al een algemeen geformuleerd artikel over gezondheid in deze wet opgenomen, maar het is in de praktijk voor een werknemer niet gemakkelijk om daar een beroep op te doen, al is het maar omdat hij dan al snel als een zeurpiet wordt beschouwd.

Al met al onderschreef hij de in de brief genoemde maatregelen, ook die waar vraagtekens kunnen worden gezet bij de praktische haalbaarheid. Hij deed dat vooral met het oog op de passage op blz. 6 in de brief, waarin staat dat door dit soort maatregelen een sociaal klimaat kan ontstaan waarin niet-roken de norm is en het niet beginnen of stoppen met roken het gevolg kan zijn. Overigens betekende die passage in zijn ogen ook dat op een aantal punten nog veel verder gegaan zou moeten worden.

Hij was geen voorstander van accijnsheffing, omdat in de praktijk accijnzen niet zelden gewoon als melkkoe worden gebruikt. Als het bij rookartikelen echt de bedoeling is om het volksgezondheidsbelang te dienen, zou de accijnsverhoging veel forser moeten zijn, zeker f 3 à f 4, maar voor zoiets is tot nu toe nog door niemand gepleit. Verder had hij er bezwaar tegen dat nogal eens te kennen wordt gegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen een accijnsverhoging (op sigaretten of bijvoorbeeld op dieselolie) mits de extra opbrengst maar aan een bepaald doel wordt besteed. Accijnzen behoren naar de algemene middelen te vloeien en vervolgens is het aan kabinet en Kamer om te beslissen waar de opbrengst structureel of incidenteel aan dient te worden besteed.

Opvallend vond hij het krantenbericht van vanmorgen dat er geen extra accijns op sigaren komt. Is dit bericht inderdaad waar?

Ten slotte wees hij er in dit verband op dat het bij roken om een verslaving gaat en dat uit allerlei cijfers blijkt dat het vooral mensen met lagere inkomens zijn die veel roken. Juist omdat het om een verslaving gaat, hebben mensen er in het algemeen veel voor over om te blijven roken. Uiteindelijk kan dat er, zeker als zou worden besloten tot zeer forse accijnsverhogingen, toe leiden dat vooral de kinderen van gezinnen met lagere inkomens de dupe worden.

Antwoord van de bewindslieden

De minister van Economische Zaken zei dat er vrij intensief met het tabaksbedrijfsleven is gesproken, met als inzet om gezien de cijfers over het roken, vooral door de jeugd, een aanscherping van de reclamecode te bereiken. Bovendien leefden er bij het kabinet zorgen over de naleving van de geest van deze code. Duidelijk moet zijn dat het bij die gesprekken niet ging om onderhandelingen waarvoor tevoren door het kabinet een mandaat was gesteld en waarbij de uitkomst voor het kabinet bindend zou zijn. Er is dan ook steeds in de diverse gesprekken en in het slotgesprek, toen afgesproken was met welke inzet de beide betrokken bewindslieden de discussie met het kabinet zouden aangaan, nadrukkelijk een voorbehoud gemaakt voor die discussie in het kabinet en vervolgens voor het overleg met de Kamer. Dit is bij die gelegenheden ook niet tegengesproken vanwege de industrie. De suggestie van de zijde van de industrie dat er afspraken zouden zijn gemaakt die nu zouden zijn geschonden, vond de bewindsman dan ook niet terecht. Het genoemde voorbehoud geldt immers altijd bij gesprekken over convenanten. Als daar bezwaar tegen bestaat, is er een alternatief, namelijk de weg van wetgeving. Dat heeft bovendien het voordeel dat de verantwoordelijkheden nog helderder komen te liggen. Overigens komt in het geval van de reclamecode de mogelijkheid van wetgeving pas na 18 mei 1999 aan de orde. Bij de afweging die het kabinet dan zal maken, zal het zeker ook de nu opgedane vervelende ervaring laten meewegen.

Verder had de minister van deze ervaring geleerd dat het verstandiger is om voortaan op een andere manier om te gaan met verslagen of afsprakenlijstjes van, nu die stukken door anderen kennelijk worden gezien als formele stukken en bovendien worden gebruikt om formele posities te onderbouwen. Hij zag hier maar twee mogelijkheden: óf er zijn goede onderlinge contacten, waarbij er regelmatig overleg wordt gepleegd en af en toe afsprakenlijstjes worden gemaakt zonder dat dit juridisch bindend is, óf het gaat om formele onderhandelingen, maar dan moeten verslagen ook op een andere manier worden gemaakt en moet bovendien de vraag worden bezien of het niet beter is om het normale wetgevingsproces te volgen.

De passage over het «huidige regeringsstandpunt» is niet zo duidelijk weergegeven in het verslag van het overleg van 9 april. Er wordt hier verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer d.d. 31 mei 1995, waarbij het gaat om een brief van de staatssecretaris van Financiën over de structuur en de hoogte van de accijns. In die brief wordt de conclusie getrokken dat de huidige situatie voorlopig maar even moet worden aangezien en dat dus een afwachtende houding moet worden aangenomen, waarbij de problematiek van de verhouding tussen shag en sigaretten een belangrijke rol speelt. Uit deze brief spreekt dus niet een duidelijke intentie van het kabinet om wel of niet tot accijnsverhoging over te gaan.

Er is terecht gewezen op de passage in de brief van 28 mei over afstemming op de prijzen en de accijnstarieven in de EU-lidstaten en in het bijzonder op die in de omringende landen. De werkgroep die destijds, mede naar aanleiding van de discussie in het kabinet, in het leven is geroepen, hééft ook bezien of accijnsverhoging mogelijk zou zijn en wat dan de omvang van die verhoging zou kunnen zijn, juist gelet op de prijsontwikkelingen in het buitenland. Verder herinnerde de minister in dit verband aan de uitspraak van de heer Esselink in het vorige algemeen overleg, dat de CDA-fractie geen bezwaar heeft tegen een verhoging van de tabaksaccijns, mits de grenseffecten bij open grenzen goed in het oog gehouden worden. Welnu, sigaretten en shag zijn op dit moment in Duitsland duurder dan in Nederland. Ook in België zijn de sigaretten duurder en is alleen de shag f 0,50 goedkoper dan in Nederland. Er is dan ook voldoende ruimte om tot accijnsverhoging bij sigaretten over te gaan. Hij beaamde dat, omdat sigaretten en shag in Nederland nu nog goedkoper zijn dan in België en Duitsland, de Nederlandse detailhandel in de grensstreken vrij veel rookwaren aan buitenlanders verkoopt. Als dat echter een geldig argument tegen accijnsverhoging zou zijn, zouden de accijnsniveaus daarmee definitief zijn vastgelegd.

Op lange termijn zou uitsluitend een accijnsverhoging waarschijnlijk maar een beperkt effect hebben. Het gaat in de brief van 28 mei dan ook om een combinatie van allerlei instrumenten. Verder blijkt uit onderzoek dat er voor sigaretten een prijselasticiteit is van –0,8 en voor shag van –0,6. Voor mensen die echt aan tabak verslaafd zijn (veelal ouderen dus), zal het effect op den duur waarschijnlijk wel weer wegebben, al kan zeker worden geprobeerd om dat te voorkomen door middel van permanente voorlichting en andere maatregelen. Voor jongeren kan er wel een belangrijk structureel effect optreden, al is het maar op grond van het beginsel dat het volume in het algemeen omlaag gaat als de prijs omhoog gaat. Als gevolg van de voorgestelde prijsverhoging wordt voor shag en sigaretten een volumedaling verwacht van 5% à 7%. Daarnaast wordt voor shag nog een weglekeffect naar België verwacht van circa 5%.

Er wordt al langere tijd met de industrie gesproken over de vraag wat de verhouding tussen sigaretten en shag zou moeten zijn, om te voorkomen dat een accijnsverhoging discriminerend werkt. De indruk bestaat dat de accijnsverhoging in 1992/1993, toen de verhouding 2:1 is gehanteerd, ten nadele van shag heeft uitgepakt. Mede hierom is deze keer gekozen voor de verhouding 1:1. Daarmee wordt zo min mogelijk de huidige verhouding tussen sigaretten en shag verstoord.

In de EU gelden geharmoniseerde accijnstarieven. Dit zijn minimumtarieven, dus elke lidstaat is vrij om hogere tarieven vast te stellen. In Nederland ligt het tarief voor shag ruim boven het Europese niveau, voor sigaretten ligt het precies op het 57%-minimumtarief. De Europese Commissie heeft verleden jaar een evaluatie van de minimumtarieven uitgebracht, maar daarin zijn verder geen concrete voorstellen gedaan, omdat zowel binnen de Commissie als tussen de lidstaten in het geheel geen consensus bestaat over de mogelijke consequenties. Dit jaar zal er een nieuwe evaluatie komen. Voor Nederland is het 57%-minimumtarief een aandachtspunt.

De minister vond het idee om accijns naar gelang het nicotinegehalte te heffen, op zichzelf logisch, maar het is op dit moment Europeesrechtelijk en technisch nog niet mogelijk. De Europese accijnsrichtlijnen gaan uit van een percentage van de kleinhandelsprijzen en technisch is het nog niet mogelijk omdat er geen standaard is voor de bepaling van het nicotinegehalte van shag. Er wordt wel gewerkt aan het ontwikkelen van die standaard. Bij ISO is nu een voorstel voor een meetmethode ingediend.

De algemene regel bij accijnzen is dat de opbrengst ervan in de algemene middelen vloeit, terwijl het huidige begrotingsbeleid inhoudt dat er een uitgavenkader is waar in principe geen uitbreiding van bestemmingsheffingen uit voortvloeit. In het geval van de tabaksaccijns is een politieke relatie gelegd tussen de opbrengst van de voorgenomen verhoging, met een netto-opbrengst van circa 200 mln., en de volksgezondheidsbegroting waar een knellend vraagstuk moest worden opgelost. In het algemeen is het kabinet niet zo geporteerd voor bestemmingsheffingen, ook al omdat ze de flexibiliteit weghalen. In het geval van de tabaksaccijns geldt bovendien dat er in het geheel geen extra opbrengst zal komen, als het ontmoedigingsbeleid echt succes heeft. Ook dat pleit derhalve niet voor een bestemmingsheffing.

Bij fraude en smokkel gaat het om twee typen. Het eerste type is de zogenaamde documentenfraude, waarbij het gaat om sigaretten uit landen buiten de EU die worden doorgevoerd via West-europese havens, vooral Rotterdam, met als bestemming Noord-Afrika of Oost-Europa. Het fraudepatroon is dan dat er halverwege de doorvoer wordt afgebogen en valse stempels worden gezet, waarna er geen uitvoer uit de EU meer plaatsvindt en de sigaretten op de zwarte EU-markt komen. De douane is inmiddels gestart met een nieuwe aanpak van dit type fraude. Die bestaat uit een soort ketenbenadering, waarbij de verzender verantwoordelijk is voor het transport tot en met de ontvanger. In de praktijk werkt dit systeem tot nu toe goed.

Het tweede type fraude is de zogenaamde klassieke smokkel. Daarbij gaat het om sigaretten uit Oost-Europa waar veel lagere accijnzen voor sigaretten gelden. Deze komen op de zwarte markt, in eerste instantie in Duitsland, en van daaruit vindt verdere distributie naar andere EU-landen plaats. De omvang van dit type fraude is uiteraard moeilijk te meten, maar de inschatting van de betrokken autoriteiten is dat het hier gaat om een verschijnsel op beperkte schaal. Overigens denkt de detailhandel daar anders over. De douane is bevoegd om hierop in te grijpen en stelt zich op dit punt ook actief op.

Er is bewust niet gekozen voor terugdringing van het aantal verkooppunten, omdat het ontmoedigingsbeleid zich primair op de jeugd richt. Juist daarom wordt nu een leeftijdsgrens voorgesteld, een op zichzelf zeer heldere maatregel. De bewindsman zou er ook beslist niet voor voelen dat de overheid zich tot in detail gaat bezighouden met het assortiment van winkels of andere verkooppunten. Verder gaat het niet om een verboden product en hij zou daarom niet weten wat de grond zou zijn om verkoop van dit product op de ene plaats wel en op de andere plaats niet toe te staan. Bovendien wordt op de verkoop van dit product ook buiten de tabaksspeciaalzaken nog enig geld verdiend en hij zag ook geen argumenten om dit wel aan de speciaalzaken te gunnen en niet aan andere vormen van detailhandel. Daarnaast is er geen enkel onderzoek dat aannemelijk maakt dat er een relatie bestaat tussen een grotere kans op verslaving aan tabak en de verkoop van pakjes sigaretten in de supermarkt.

Het kabinet heeft besloten het advies van de Stichting van de arbeid over roken op de gezamenlijke werkplek te volgen en de verantwoordelijkheid hiervoor dus te laten bij werkgevers en werknemers. Waar rokers en niet-rokers in één ruimte werken, ligt conform de afspraken in de Stichting van de arbeid het primaat bij de niet-roker. In 1997 zal het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoeken of die afspraken ook echt werken. Op basis van dat onderzoek zal worden nagegaan of wellicht een andere koers moet worden ingeslagen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sportverklaarde zich graag bereid om de suggestie over afspraken met de sportwereld over het rookgedrag in de sport nader te bezien in overleg met de staatssecretaris van VWS. In de sport wordt nog opvallend veel gerookt en het gaat hier vaak om mensen die in de ogen van de jeugd helden zijn, zodat hier inderdaad een verkeerd signaal van uitgaat.

In reactie op de vraag over een mogelijke relatie tussen roken en drugsgebruik merkte zij op, dat uit onderzoek is gebleken dat drugsgebruik vaak vooraf wordt gegaan door een periode van roken. Het omgekeerde komt vrijwel niet voor. Rookpreventie betekent dus in feite ook drugspreventie.

Met ingang van 1995 is het campagnebudget van de Stichting volksgezondheid en roken door het ministerie van VWS structureel met 2 mln. verhoogd. Voor 1997 ligt geen verdere verhoging in het voornemen, maar er is daarnaast via het Praeventiefonds nog 3 mln. jaarlijks beschikbaar, zodat het al met al toch om een flink bedrag gaat. Verder kan in voorkomende gevallen incidenteel, op projectbasis, vanwege het ministerie van VWS financiële steun worden verleend. Daarnaast zal het ministerie van OCW zoeken naar mogelijkheden om een financiële bijdrage te leveren aan het project rookvrije scholen.

Het overleg met de gemeenten wordt op dit moment in gang gezet, zodat daar nog weinig over te melden is. Daarnaast is nog niet gestart met gesprekken met maatschappelijke organisaties, omdat het verstandig leek eerst af te wachten hoe de brief van 28 mei door de Kamer zou worden ontvangen.

De inspectie gezondheidsbescherming zal worden belast met het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrens van achttien jaar. Uiteraard zal dat toezicht alleen steekproefsgewijs kunnen geschieden. Zij verwachtte dat het systeem van bestuurlijke boetes, waardoor er direct bij overtreding een boete kan worden opgelegd, beter en sneller zal werken dan het strafrechtelijke regime. Verder is het de bedoeling om aan flagrante overtredingen de nodige publiciteit te geven en ook daar verwachtte zij wel wat van, terwijl het tevens preventief voor anderen zal werken. Voor specifieke terreinen kunnen ook andere rijksinspecties een taak hebben, zoals de onderwijsinspectie voor de scholen.

Zij beaamde dat het niet mogelijk zal zijn om de leeftijdsgrens voor de volle 100% te handhaven, maar van het stellen van zo'n grens gaat wel een belangrijk signaal uit. Bovendien gelden ook voor andere schadelijke of verslavende zaken leeftijdsgrenzen en met het oog hierop zou het merkwaardig zijn, zeker nu het tabaksontmoedigingsbeleid wordt aangescherpt, om juist bij tabak geen leeftijdsgrens te introduceren.

Met de passage op blz. 6 over de situatie die ontstaat na het aflopen van de huidige reclamecode voor tabaksproducten, is bedoeld duidelijk te maken dat het het kabinet dan vrij staat om die maatregelen te nemen die naar het oordeel van het kabinet effectief zullen zijn. Daarmee is tevens bedoeld de industrie te waarschuwen dat, als de reclamebeperking via zelfregulering niet effectief blijkt te zijn, dit beleid heroverwogen zal worden.

Het algemene beleid is inderdaad om een accijnsopbrengst niet direct een bestemming te geven. Zij voelde er ook niet voor om bij de tabaksaccijns een koppeling te leggen met een gezondheidszorgbestemming, omdat er dan het risico is dat mensen die volop blijven doorroken, voor zichzelf het excuus gaan hanteren dat dit zo goed is voor de volksgezondheid.

Het is de bedoeling om ervoor te zorgen dat een sigarettenautomaat alleen kan worden gebruikt door mensen die over een bepaalde kaart beschikken en dat bij de aankoop van die kaart wordt gecontroleerd hoe oud betrokkene is. Inderdaad is zo'n kaart niet persoonsgebonden en misbruik zal dus altijd mogelijk blijven, maar zij ging er wel van uit dat hierdoor het gebruik van automaten sterk kan worden beperkt. Mocht dit systeem toch niet blijken te werken, dan zal alsnog een automatenverbod worden overwogen.

Zij voelde zich aangesproken door de suggestie om kleine pakjes sigaretten af te schaffen en zegde toe na te gaan wat de mogelijkheden op dit punt zijn. Deze kleine pakjes zijn inderdaad vooral onder jongeren populair, gezien de lagere prijs.

In reactie op de aansporing van diverse kanten om zelf een limitatieve lijst voor reclame-uitingen op te stellen, wees zij erop dat het beleid op dit moment gericht is op zelfregulering. Daarover zijn ook afspraken met de industrie gemaakt. Er is overleg met de industrie gevoerd over de mogelijkheid van een positieve limitatieve lijst, maar dat is niet haalbaar gebleken. Indien de industrie nu bovendien afstand zou nemen van de preventieve toetsing, zou dat voor de zelfregulering wel een zeer negatief signaal zijn.

In het kader van de zelfregulering is het aan de industrie zelf om tegen te gaan dat een reclame die bij de preventieve toetsing vooraf wordt afgekeurd, toch door de betrokken fabrikant wordt doorgezet. Mocht dit in de praktijk niet goed werken, dan zal dat zeker een belangrijk punt zijn bij de evaluatie van de reclamecode.

Indirecte reclame voor tabaksproducten, waarbij het vooral om imagoreclame gaat, is moeilijk aan te pakken, omdat het nu eenmaal geen directe reclame is. Dergelijke reclame is ook mogelijk binnen het kader van de afspraken die met de industrie zijn gemaakt over de reclamecode. Verder voelde zij niet voor het verbieden van alle buitenreclame. Juist omdat het ontmoedigingsbeleid specifiek op jongeren is gericht en omdat er nu eenmaal afspraken zijn gemaakt over zelfregulering, wilde zij het maar houden bij de afspraak over buitenreclame in de buurt van scholen en dergelijke gebouwen.

In dit verband wees zij nog op het recent verschenen tweede evaluatierapport van de tabaksindustrie, waarin de gemaakte afspraken over reclame op een correcte manier zijn opgenomen. De industrie is ook bezig met het opzetten van folders en voorlichtingsactiviteiten. Als een en ander ook op een goede wijze wordt uitgevoerd, lijkt het erop dat hiermee toch een behoorlijke reclamebeperking is bereikt, passend in het systeem van zelfregulering en ook rekening houdend met het feit dat tabak geen verboden product is. Overigens zal ook hier in 1999 kritisch naar gekeken worden.

Beperking van het aantal verkooppunten, waar ook in de brief van de Nationale jongerenraad voor wordt gepleit, vond zij een punt waar bij de evaluatie na afloop van de looptijd van de huidige afspraken nader naar gekeken zou moeten worden. Het Amerikaanse Institute of Medicine heeft onlangs een samenvattend rapport uitgebracht over de vraag waardoor jongeren zich laten afhouden van roken, met als conclusie dat het daarbij vooral gaat om de prijs en om de beschikbaarheid. Juist omdat de beschikbaarheid op dit moment in Nederland zeer ruim is, is een leeftijdsgrens van achttien jaar voorgesteld.

Het meten van de effecten van de diverse maatregelen gebeurt zo goed mogelijk door de Stichting volksgezondheid en roken. Er is echter geen sprake van een laboratoriumsituatie, dus het is in de praktijk heel moeilijk om aan te geven wat de afzonderlijke maatregelen voor specifieke effecten hebben gehad.

Onder «maatschappelijke kosten» verstond de minister ook de immateriële maatschappelijke kosten, bijvoorbeeld in de gevallen waarin mensen op een jonge leeftijd ernstig ziek worden en overlijden en een jong gezin achterlaten. Voor de gezondheidszorgkosten geldt inderdaad dat deze aanzienlijk zouden stijgen als iedere roker morgen met roken zou stoppen, maar dit komt geheel anders te liggen op het moment dat longkanker en andere vormen van kanker goed behandelbaar worden. Het draaipunt is hier dat rokers nu nog vaak op jonge leeftijd overlijden aan een ziekte die vrij kort duurt en dan worden inderdaad maar weinig gezondheidszorgkosten gemaakt.

Het beeld dat er nu is over de naleving van rookverboden in openbare gebouwen, is vooral gebaseerd op schriftelijke en telefonische klachten van burgers. Deze geven een niet zo bevredigend beeld van de naleving en dat is nog versterkt door een recent onderzoek van de GGD stadsgewest Breda over de naleving van rookverboden in openbare gebouwen in de gemeente Oosterhout. Daarom is nu ook besloten om alerter op klachten te reageren, door niet alleen de klager te antwoorden, maar ook de beheerder van het openbare gebouw erop te wijzen dat er klachten zijn. Eventueel kan ook hier met bestuurlijke boetes worden gewerkt. In ziekenhuizen en in onderwijsinstellingen worden rookverboden over het algemeen redelijk nageleefd.

Het is de bedoeling met bedrijven met een duidelijke publieksfunctie (postkantoren, spoorwegen e.d.) in gesprek te gaan om hen ertoe te brengen rookverboden in te stellen en na te leven. Omdat het hier vaak om geprivatiseerde bedrijven gaat, heeft de overheid daar geen directe zeggenschap over en wordt dus de weg van het gesprek gekozen.

Het is nu niet mogelijk om aanduidingseisen op pakjes shag te zetten, omdat het nicotine- en teergehalte in zelf gedraaide sigaretten nog niet goed te bepalen valt.

De bewindsvrouwe zegde toe contact op te nemen met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de suggestie om in de ARBO-wetgeving een specifieke bepaling over rookvrije werkplekken op te nemen.

De Belgische kruidensigaretten worden niet getroffen door de accijns. De accijns wordt namelijk alleen geheven op tabak en deze kruidensigaretten bevatten geen tabak.

In EU-verband is er op het punt van een gemeenschappelijke reclamerichtlijn sprake van een patstelling. Zij had daarom in de laatstgehouden EU-gezondheidsraad voorgesteld om te komen tot een resolutie of een aanbeveling die dan bovendien verder zou kunnen reiken dan alleen reclamebeperking. De huidige Ierse voorzitter is voornemens om die lijn verder te verkennen in de komende Gezondheidsraad van 12 november a.s. Wellicht lukt het dan toch nog om in ieder geval een signaal door de EU te laten geven.

Zij vond het een zaak van goede omgangsvormen om van te voren de afspraken over reclamebeperking aan de industrie voor te leggen, met de vraag of ze naar het oordeel van de industrie correct waren verwoord. Overigens ging het ook hier om afspraken onder voorbehoud van de discussie in het kabinet en het overleg met de Kamer.

Zij was het ermee eens dat de nu wettelijk voorgeschreven tekst op pakjes sigaretten nog eens onder de loep genomen zou moeten worden.

Het door de heer Marijnissen gesignaleerde effect voor mensen met lagere inkomens leek haar onvermijdelijk, als bijeffect van een maatregel die primair uit een oogpunt van volksgezondheid wordt getroffen.

Ten slotte zegde zij toe schriftelijk nadere informatie te geven over bestuurlijke boetes.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van Nieuwenhoven

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Meijer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).

Naar boven