24 743
Tabaksontmoedigingsbeleid

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 oktober 1996

De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en voor Economische Zaken2 hebben op 26 september 1996 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Wijers van Economische Zaken over het tabaksontmoedigingsbeleid (Kamerstuk 24 743, nr. 1). Het overleg vormde de tweede termijn van het overleg d.d. 5 september 1996 over hetzelfde onderwerp.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Discussie in tweede termijn

De heer Lansink (CDA) vroeg of al meer te zeggen valt over de preventieve toetsing van reclames en een eventuele Europese richtlijn of resolutie.

In eerste termijn zijn van vele kanten twijfels geuit over de handhaafbaarheid van een leeftijdsgrens van achttien jaar, terwijl ook is gewezen op het risico dat zo'n grens juist averechts werkt. Hij verzocht de bewindslieden dan ook die leeftijdsgrens in heroverweging te nemen.

In het algemeen steunde hij de diverse maatregelen in het kader van het ontmoedigingsbeleid, maar medewerking van het bedrijfsleven is daarbij wel geboden. Een platform preventie jeugdroken hoeft dan ook zeker niet ongeloofwaardig te zijn.

Door dreigementen van het bedrijfsleven dat het zijn medewerking aan bepaalde afspraken zal opzeggen, was hij helemaal niet aangesproken. Er moet ook geen premie worden gezet op dergelijke dreigementen. Wel vond hij dat gemaakte afspraken moeten worden nagekomen en het bedrijfsleven stelt nu dat er over de accijnsverhoging wel degelijk een afspraak is gemaakt. Hem was uit de beantwoording in eerste termijn niet duidelijk geworden wat precies moet worden verstaan onder de passage in het verslag van het overleg op 9 april dat een accijnsverhoging «niet aan de orde is». Was dat alleen een procedurele opmerking, of toch veel méér? Hij had van een aantal mensen die bij dat overleg aanwezig waren, begrepen dat het inderdaad veel méér was dan alleen een procedurele opmerking. Hem was ook opgevallen dat de minister van VWS op 5 september enige keren de term «afspraken» gebruikte, terwijl de minister van Economische Zaken dat niet deed. Hij vroeg daar opheldering over.

Los hiervan zijn er nog andere vragen over de voorgenomen accijnsverhoging: werkt die wel voldoende, treft die niet bij uitstek bepaalde groepen, zoals ouderen en mensen met lagere inkomens, hoe is de relatie met de prijzen in omringende landen en zal de verhoging niet een negatieve invloed hebben op de werkgelegenheid? Verder hoort de opbrengst van een accijns niet gekoppeld te worden aan een bepaalde besteding, maar op dit moment is al duidelijk dat een groot deel van de opbrengst naar de VWS-begroting zal vloeien. Dan leek het hem beter om te kiezen voor een bestemmingsheffing van beperkte omvang.

Hij had met het oog op dit alles grote moeite met de accijnsverhoging en vond daarom dat deze in heroverweging genomen zou moeten worden. Dat zou een «gat» in de begroting geven, maar de Kamer is, nu het kabinet zijn afspraken niet goed nakomt, niet gehouden om in de dekking daarvan te voorzien. Bovendien zijn andere wegen denkbaar.

De heer Oudkerk (PvdA) had geen moeite met de accijnsverhoging, zeker niet nu de minister van Economische Zaken in eerste termijn duidelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van geschonden afspraken, omdat het niet ging om onderhandelingen, maar om overleg. Bovendien is het aan kabinet en parlement om het beleid inzake accijnzen te bepalen. Het bedrijfsleven heeft laten weten dat het, als de accijnsverhoging doorgaat, niet meer wil meewerken aan de preventieve toetsing. Wellicht is dat inmiddels alweer achterhaald, maar hieruit blijkt wel dat het bedrijfsleven een «nukkige» gesprekspartner is en daar wilde hij niet afhankelijk van zijn. Wat zal het kabinet nu doen als het bedrijfsleven inderdaad niet wil meewerken?

Los hiervan bleef hij moeite houden met hetgeen is afgesproken over preventieve toetsing. Daarmee kan reclame langs allerlei sluipwegen niet worden tegengegaan. Hij voelde dan ook veel meer voor een positieve lijst, zoals die verleden jaar was toegezegd vanwege het kabinet. Deze zou dan eerst in de reclamecode moeten worden opgenomen en te zijner tijd ook in de Tabakswet, omdat de overheid dan greep op het geheel heeft. In dit verband herinnerde hij met instemming aan de uitspraak van de minister van Economische Zaken in het overleg op 5 september dat, als echt heldere afspraken gewenst worden, het het beste is om voor wetgeving te kiezen. Bovendien wees hij erop dat de industrie de preventieve toetsing presenteert als een voorloper op voortzetting van de code na 1999, terwijl hij vond dat de overheid na 1999 de handen volledig vrij heeft.

Als het de bedoeling is om serieus werk te maken met het ontmoedigen van roken door de jeugd, leek het hem in ieder geval nodig om iets te doen aan de buitenreclame. Hij drong er dan ook op aan dat nu al voorbereidingen worden getroffen om de buitenreclame te beperken en uiteindelijk te verbieden, als de huidige code in 1999 afloopt. Wellicht blijken die voorbereidingen dan voor niets te zijn geweest, maar dat is dan des te beter. Hoe denken de bewindslieden in dit verband over de zwart/witoptie voor buitenreclame die in sommige Amerikaanse staten is ingevoerd?

Hij was van mening dat een leeftijdsgrens, al had hij waardering voor de intentie, niet wettelijk moet worden vastgelegd. Dat zou in zijn ogen oncontroleerbare symboolwetgeving zijn die niet ontmoedigend, maar misschien juist zelfs averechts zal werken. Ook in het niet langer toegankelijk maken van automaten voor jongeren zag hij weinig. Hij voelde dan veel meer voor een sterke beperking van het aantal automaten, vooral in horecagelegenheden waar veel jongeren komen. Hij gaf het kabinet in overweging om een voorstel in die zin op te nemen in de komende wijziging van de Drank- en horecawet.

Hij drong er tenslotte op aan dat vanaf 1 januari a.s., als Nederland het voorzitterschap van de EU gaat vervullen, met kracht wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke reclamerichtlijn.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) was het er niet mee eens dat de buitenreclame alleen wordt beperkt in de buurt van scholen en «dergelijke gebouwen», waarbij zij ervan uitging dat met het laatste jongerencentra worden bedoeld. Jongeren blijven immers niet alleen dichtbij scholen en jongerencentra, maar gaan de hele stad door en zien dus toch overal reclame. Daarom pleitte zij voor een volledig verbod van buitenreclame. Het motto moet zijn, vooral voor jongeren: roken is niet normaal.

Zij vroeg of al contact is opgenomen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het in de Arbo-wetgeving opnemen van een specifieke bepaling over rookvrije werkplekken.

Zij pleitte voor het terugdringen van het aantal verkooppunten, vooral in supermarkten, drogisterijen en sportgebouwen. Alcohol is ook niet overal verkrijgbaar en dat is ook een niet-verboden product.

Zij vroeg alsnog een reactie op de recente brief van de Nationale jongerenraad over de relatie tussen roken en milieuproblemen.

De accijnsverhoging steunde zij, al vond zij de voorgestelde verhoging veel te gering.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) bleef bij haar opmerkingen in eerste termijn over reclame-uitingen. Verder had zij begrepen dat een preventieve toetsing alleen kan op basis van een algemene maatregel van bestuur. Als dat het geval is, zou de Kamer dit punt te zijner tijd nogmaals onder ogen krijgen.

Zij hoorde graag of het bedrijfsleven inderdaad geen medewerking aan een aantal afgesproken maatregelen wil geven als de accijnsverhoging doorgaat. Op zichzelf had zij geen behoefte aan de preventieve toetsing, omdat zij de afgesproken reclamecode voor de komende jaren voldoende achtte, maar zij wilde zich daar ook niet tegen verzetten als het bedrijfsleven zich erachter schaart.

Dat afspraken altijd afhankelijk zijn van de instemming van kabinet en Kamer, onderschreef zij uiteraard in algemene zin. In dit geval ging het echter om afspraken over een totaalpakket met de sigarettenindustrie en op één zeer belangrijk punt is het kabinet daarvan afgeweken. In zo'n geval is het toch normaal en fatsoenlijk om nogmaals met de industrie het gesprek aan te gaan?

Zij stelde vervolgens vast dat de accijnsverhoging een generieke maatregel is die niet specifiek is gericht op jongeren, terwijl de brief van 28 mei daar wel op toegespitst is. Zij verwachtte ook dat deze accijnsverhoging het roken onder jongeren niet zal terugdringen, want ondanks de accijnsverhogingen van de afgelopen jaren is het roken onder jongeren alleen maar toegenomen. Verder wees zij hierbij op het aspect van de werkgelegenheid. In dit verband vroeg zij ook een nadere uiteenzetting over het risico van fraude. Uit de beantwoording in eerste termijn had zij de indruk gekregen dat fraude bij accijnsverhoging eigenlijk geen rol zou spelen.

Al met al was zij dan ook voornemens om een motie tegen de voorgenomen accijnsverhoging in te dienen. Wat de dekking van het dan ontstane «gat» betreft, wees zij erop dat, als het door het kabinet voorgestane beleid succesvol is, de accijnsverhoging geen meeropbrengst zal geven. Ook was zij geen voorstander van het leggen van een directe relatie tussen de opbrengst van de accijnsverhoging en één bepaald beleidsterrein waar de opbrengst aan ten goede zou moeten komen. Zij stond weliswaar zeer sympathiek tegenover meer geld voor thuiszorg en nieuwe medicijnen, maar zij wilde zich houden aan de regel dat de opbrengst van een accijnsverhoging naar de algemene middelen moet vloeien. Verder zal bij de behandeling van het belastingplan in de dekking van dit «gat» moeten worden voorzien.

Een verbod om aan jongeren onder de achttien jaar tabaksproducten te verkopen, leek haar niet te handhaven en zag zij dan ook alleen als signaalwetgeving. In ieder geval was zij tegen een wettelijke regeling van zo'n leeftijdsgrens.

De maatregelen op het punt van voorlichting en preventie steunde zij van harte. Het is inderdaad de beste methode om mensen op hun eigen verantwoordelijkheid aan te spreken. Verder vond zij dat er veel meer aandacht moet worden gegeven aan een betere handhaving van al bestaande rookverboden. Veel van de overige maatregelen die in de brief van 28 mei zijn genoemd, zag zij als te betuttelend.

De heer Rouvoet (RPF) vond de richting van de brief van 28 mei (namelijk aanscherping) de juiste, maar op een aantal punten ging de aanscherping hem niet ver genoeg, in de eerste plaats op het punt van reclame voor tabaksproducten, in het bijzonder buitenreclame. Hij vond dat reclame veel meer gebonden zou moeten worden aan de verkooppunten. Ook verkapte reclame, o.a. in bioscopen, zou verder moeten worden tegengegaan. Hij zou het liefst willen komen tot een geheel verbod op tabaksreclame, al had hij er anderzijds wel begrip voor dat er afspraken zijn gemaakt over zelfregulering.

Hij steunde de voorgestelde accijnsverhoging, ook al omdat deze onderdeel is van een totaal beleidspakket van onder meer reclame, preventie en voorlichting. In dat verband kan een financiële prikkel niet gemist worden. Overigens had hij nog niet gehoord of ook voor sigaren tot accijnsverhoging wordt overgegaan.

Hij herinnerde tenslotte aan zijn opmerking in eerste termijn dat de grondslag die nu in de Tabakswet ontbreekt voor het instellen van een rookverbod op internationale passagiersvluchten, uiteraard alsnog in deze wet kan worden opgenomen. Als dat eenmaal is gedaan, kan ook worden toegetreden tot de multilaterale overeenkomst inzake rookverboden op dergelijke vluchten, waartoe een aantal landen met klem heeft opgeroepen.

De heer Van Boxtel (D66) vroeg eerst of de sigarettenindustrie nog steeds op het standpunt staat dat niet kan worden meegewerkt aan een aantal maatregelen als de accijnsverhoging doorgaat.

Vervolgens drong hij opnieuw aan op het beperken van de aantallen automaten. Wat zijn op dit punt de concrete mogelijkheden? Is verder al iets te zeggen over het uit de handel nemen van kleine pakjes sigaretten? Hij kon leven met de leeftijdsgrens van achttien jaar. Ook hij had twijfels over de handhaafbaarheid daarvan, maar het is wel een belangrijk signaal en kan leiden tot een cultuuromslag.

Hierna vroeg hij het kabinet om te bezien of het mogelijk is om binnen de bestaande afspraken bepaalde reclame-uitingen toch aan nadere regelgeving te onderwerpen, in samenspraak met de industrie. Hij dacht daarbij vooral aan alle vormen van imagoreclame.

In eerste termijn had hij laten blijken geen moeite te hebben met de accijnsverhoging, maar hij had daarbij wel een relatie gelegd met een intensivering van het opsporingsbeleid om de illegale handel in sigaretten terug te dringen. Hij wees in dit verband nog eens op de uiteenzetting van de minister van Economische Zaken over de situatie in Duitsland en België, waaruit is gebleken dat er ook in de relatie tot die landen voldoende ruimte is om tot accijnsverhoging te komen.

De heer Verkerk (AOV) vroeg wanneer nadere berichten kunnen worden verwacht over het ontwikkelen van een meetmethode voor het bepalen van het nicotine- en teergehalte van shag. Verder vroeg hij wanneer het standpunt over een eventuele nieuwe wettelijk voorgeschreven tekst op sigarettenpakjes aan de Kamer bekend zal worden gemaakt en wanneer de toegezegde brief over bestuurlijke boeten zal binnenkomen.

Het was hem uit de beantwoording niet duidelijk geworden of er al dan niet juridische mogelijkheden zijn om een rookverbod voor te schrijven voor bedrijven met een publieksfunctie, zoals postkantoren, treinen en taxi's. Is voorts in andere landen al ervaring opgedaan met handhaving van een leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten?

Er zijn al vele onderzoeken verricht, maar desondanks zijn er op allerlei punten nog onduidelijkheden. Hij zou daarom graag zien dat een onderzoek wordt ingesteld naar de beweegredenen bij jongeren om te gaan roken en naar de maatregelen die genomen zouden kunnen worden om het gaan roken door jongeren te voorkomen. De grote gevaren van het roken voor de volksgezondheid rechtvaardigen, zo vond hij, een uitputtend onderzoek.

Omdat ook volgens de ministers de accijnsverhoging maar weinig effect zal hebben, moet het ontmoedigingsbeleid vooral op andere zaken zijn gericht, zoals goede voorlichting en terugdringing van reclame. Daarbij herinnerde de heer Verkerk aan de nog onbeantwoorde vraag over voorlichting aan ingezetenen die niet of onvoldoende Nederlands begrijpen. Onder mensen die afkomstig zijn uit Oost-Europese of Afrikaanse landen, zijn er veel rokers, zodat deze groep zeker met voorlichting moet worden bereikt.

Hij meende dat de zelfregulering bij de industrie te wensen overlaat. Een wettelijke regeling leek hem dan ook de enige mogelijkheid om het roken aan banden te leggen. De campagnes van de industrie zijn nog steeds, via handige marketing, vooral gericht op jongeren, maar de «avontuurlijke wereld» van de grote tabaksmerken is in feite een zeer ongezonde.

Hij vond het van groot belang dat in eerste termijn door de minister van VWS is opgemerkt dat rookpreventie óók drugspreventie inhoudt. Het AOV staat een drugsvrije samenleving voor en als een tabaksontmoedigingsbeleid, inclusief een hogere accijns, daartoe een bijdrage kan leveren, zal het AOV dat zeker steunen.

De heer Meijer (groep-Nijpels) zag roken als een ongezonde bezigheid en was dan ook voorstander van een ontmoedigingsbeleid. Hij wilde daarbij het accent leggen op een zeer intensieve voorlichting. Om de voorlichting zo effectief mogelijk te maken, zal deze dan wel, al naar gelang de gelegenheid en de plaats, gedifferentieerd moeten worden. Daarnaast leek beperking van of een verbod op tabaksreclame hem doeltreffend. Beperking van verkooppunten achtte hij moeilijk uitvoerbaar.

Accijnsverhoging komt mede ten laste van ouderen die graag nog op z'n tijd een sigaret roken. Hij kon er daarom niet achter staan.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport merkte op dat na het vorige algemeen overleg van de tabaksindustrie een brief is ontvangen, waarin is gezegd dat de industrie nu beter begrijpt hoe het is gegaan met de beslissing over accijnsverhoging en nu wel wil doorgaan met de preventieve toetsing. Daarbij is aangetekend dat de industrie ervan uitgaat dat na het aflopen van de huidige periode van zelfregulering in principe de mogelijkheid openstaat om voort te gaan met zelfregulering. De minister kon daar bevestigend op reageren, want het is de bedoeling om het huidige traject van zelfregulering straks kritisch, maar ook eerlijk en open te evalueren.

In de komende Gezondheidsraad van 12 november a.s. ligt een ontwerpresolutie over tabaksontmoedigingsbeleid voor, welke is opgesteld door het Ierse voorzitterschap. In deze resolutie worden de lidstaten uitgenodigd om een aantal maatregelen te nemen, waaronder het opschroeven van de accijns naar «een optimum», opdat een opwaartse convergentie ontstaat in accijnzen en prijzen. Daarnaast gaat het in de resolutie om een verkoopverbod onder de zestien jaar en het beperken van automaten tot die plaatsen waar iemand erop toe kan zien dat jongeren geen gebruik van die automaten kunnen maken. De minister had de permanente vertegenwoordiger in principe een positieve instructie meegegeven voor het ambtelijk vooroverleg over deze ontwerpresolutie, maar afgewacht moet worden wat er uiteindelijk op 12 november uit de bus komt. Het Ierse voorzitterschap is met deze ontwerpresolutie gekomen omdat de discussie over een EU-reclamerichtlijn steeds maar vastloopt. Sommige lidstaten zijn hiertegen in verband met de belangen van de eigen tabaksindustrie, terwijl andere lidstaten er niet voor voelen op grond van overwegingen van subsidiariteit.

Zij was voornemens om in het komende halfjaar, tijdens het Nederlandse voorzitterschap, te overwegen of tot een dubbelspoorbenadering kan worden gekomen, waarbij alle lidstaten wel iets moeten doen aan reclamebeperking, maar het aan de lidstaten zelf is om uit te maken hoe ver zij daarin willen gaan: een reclameverbod of Europees afgesproken beperkende maatregelen.

Een verkoopverbod onder de achttien jaar ziet het kabinet als een belangrijk signaal. Zo'n grens is er bijvoorbeeld ook bij gedistilleerd of krasloten en bij casino's. Het is de bedoeling dat de inspectie toeziet op de naleving van dit verbod, hetgeen uiteraard alleen maar steekproefsgewijs kan gebeuren. De bewindsvrouwe ging ervan uit dat mensen die sigaretten verkopen, zich in het algemeen toch wel zullen houden aan dit verkoopverbod, maar ook zij verwachtte geen 100% naleving ervan.

Als zou worden gekozen voor een positieve lijst, wordt daarmee de weg van de zelfregulering verlaten, terwijl nu juist in het overleg met de industrie de afspraak is gemaakt om voor de komende tijd die weg van de zelfregulering aan te houden. Bovendien heeft de industrie inmiddels toegezegd om de preventieve toetsing weer op te pakken. Het is daarom niet de bedoeling om op dit moment te gaan werken aan een positieve lijst, al zag zij zelf wel grote voordelen aan zo'n lijst.

Zij zegde toe te zullen nagaan of voorbereidingen zouden moeten worden getroffen voor het geheel verbieden van de buitenreclame. Over de zwart/witoptie voor buitenreclame zijn in het kader van de zelfregulering geen afspraken met de industrie gemaakt. Zij wilde dat punt nog wel eens aan de industrie voorleggen, maar zij ging ervan uit dat de industrie reclame in kleur attractiever vindt.

Beperking van het aantal sigarettenautomaten wil het kabinet pas overwegen als blijkt dat deze niet zodanig kunnen worden aangepast dat jongeren onder de achttien jaar ze niet meer kunnen gebruiken.

De kleine pakjes sigaretten kunnen verboden worden door gebruikmaking van de Tabakswet, maar zij wilde eerst nog enig onderzoek doen naar de vraag hoe hier in andere landen mee omgegaan wordt. Het leek haar uit een oogpunt van het ontmoedigen van het roken door jongeren wel aantrekkelijk om deze kleine pakjes te verbieden. Zij zegde toe de Kamer voor eind 1996 te berichten hoe zij op dit punt wilde handelen.

Er is sinds 5 september nog geen overleg gevoerd met de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een bepaling in de Arbo-wetgeving inzake het roken op de werkplek, maar het is wel de bedoeling om dat binnenkort te doen. Verder zal er binnenkort ook een reactie komen op de brief van de Nationale jongerenraad.

Bij de preventieve toetsing van reclame-uitingen gaat het om toetsing door de branche zelf, in het kader van de afgesproken zelfregulering. Een algemene maatregel van bestuur is hierbij dus niet aan de orde.

De minister was het geheel eens met de stelling dat handhaving van de bestaande rookverboden meer aandacht moet hebben. Zij had op 5 september al toegezegd te bevorderen dat daar ook meer aandacht voor komt.

In de Tabakswet zal een grondslag worden opgenomen voor een algemene maatregel van bestuur inzake het roken op internationale passagiersvluchten. Zij was verder voornemens dit punt in de EU-raad aan de orde te stellen.

Op zichzelf voelde zij er ook voor om de wettelijk voorgeschreven tekst op pakjes sigaretten en op reclames te moderniseren. Zij stelde zich voor daar binnenkort nadere informatie aan de Kamer over te geven. Zij kon op dit moment nog geen informatie geven over eventuele mogelijkheden om ook in bedrijven met een publieksfunctie rookverboden voor te schrijven. Dit punt is nog in onderzoek.

Zij overwoog om de Gezondheidsraad advies te vragen over het rapport van het Amerikaanse Institute of Medicine, waarin alle literatuur en onderzoeksuitkomsten tot nu toe zijn samengevat.

De minister van Economische Zaken had in eerste termijn al aangegeven dat in het verslag van het overleg met de tabaksindustrie op 9 april jl. is verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 31 mei 1995 over de structuur en de hoogte van de tabaksaccijns. In die brief werd gezegd dat de effecten van de accijnsverhoging 1992/1993 nog niet waren uitgewerkt en dat er allerlei vraagstukken waren inzake de relatieve verhouding tussen shag en sigaretten. Op 9 april, in het overleg met de tabaksindustrie, is daarom onder verwijzing naar die brief van 31 mei 1995 gezegd dat accijnsverhoging niet aan de orde was. Bedacht moet ook worden dat het in het overleg met de tabaksindustrie vooral ging om de voortgang met de realisatie van de code en het zo goed mogelijk aanpakken van het roken door de jeugd, zodat een eventuele accijnsverhoging niet uitgebreid is besproken. Ook als dat punt wel uitvoerig aan de orde was gekomen, zou het ridicuul zijn geweest als van de kant van de aanwezige bewindslieden zou zijn toegezegd dat er in ieder geval geen accijnsverhoging zou komen. Hier is immers het budgetrecht van de Kamer in het geding.

Wel is in het overleg op 9 april door de bewindslieden gezegd dat zij ervan uitgingen, op basis van de huidige stand van zaken, dat accijnsverhoging niet aan de orde zou komen. Vervolgens is hierover echter door het kabinet een ándere beslissing genomen, vooral met het oog op de signaalwerking die van een accijnsverhoging uitgaat, terwijl die verhoging bovendien natuurlijk enig effect zal hebben op het gedrag. Het kabinet kon die andere beslissing ook nemen, omdat er geen sprake was van gemaakte áfspraken waar het kabinet wellicht aan gebonden zou zijn.

Zelfregulering heeft zeker goede kanten: het maakt maatwerk per sector mogelijk, er wordt flexibiliteit door geschapen en veranderingen in afspraken kunnen vrij snel worden gerealiseerd, omdat het niet nodig is om tot formele wetswijzigingen te komen die altijd veel tijd vragen. In bestuurlijke zin zijn er echter ook minder goede kanten aan zelfregulering. Zo is het vaak niet zo duidelijk hoe met elkaar omgegaan moet worden, hoe staatsrechtelijk de verantwoordelijkheden liggen en wanneer partijen gebonden zijn. Vorig jaar, bij de toen voorliggende reclamecode, kwam de landsadvocaat tot het standpunt dat deze code bindend was op het moment dat kabinet en Kamer daarover een lijn zouden hebben bepaald, maar de vraag is dan weer wanneer dat laatste precies het geval is, omdat het niet gaat om formele wetgeving. Met het oog hierop heeft het kabinet dan ook in de brief van eind mei laten weten dat de voor- en nadelen van de zelfregulering de komende jaren goed zullen worden gevolgd en aan de hand daarvan een beslissing zal worden genomen over het doorgaan met zelfregulering.

Er is overigens zorgvuldig gehandeld in de contacten met de industrie: nadat in het kabinet was besloten om toch tot een accijnsverhoging te komen, is dat aan de industrie meegedeeld. In reactie daarop heeft de industrie gezegd dan niet te willen meewerken aan enige maatregelen, maar die terughoudendheid is op het punt van de preventieve toetsing weer teruggenomen door de industrie. De minister was daar blij mee, want de preventieve toetsing zag hij als een effectieve methode.

Hij stelde vervolgens dat de accijnsverhogingen uit het verleden wel degelijk hebben gewerkt. Uit onderzoek blijkt ook dat er voor sigaretten en shag een bepaalde prijselasticiteit is. In de afgelopen jaren zijn echter tevens de besteedbare inkomens van jongeren in het algemeen verbeterd en dat werkt dan weer tegen die prijselasticiteit in. In ieder geval kan worden gesteld dat er zonder de accijnsverhogingen van de afgelopen jaren op dit moment méér zou zijn gerookt dan nu feitelijk het geval is.

Het is zeer waarschijnlijk dat in België zal worden besloten tot een accijnsverhoging met circa f 0,50 per pakje. Als dat inderdaad gebeurt, blijft een pakje sigaretten in Nederland goedkoper dan in België en zullen de grenseffecten vrijwel nihil zijn.

In de Verenigde Staten gaat het in de discussie over een automatenverbod vooral om automaten die buiten staan opgesteld. In Nederland zijn er circa 26 000 sigarettenautomaten en die staan juist in verband met diefstal vrijwel allemaal binnen, vooral in cafés en restaurants. De waarde van een sigarettenautomaat is ongeveer f 4000, zodat het bij in totaal gaat om ruim 100 mln. Het belang van de middenstand hierbij is dus aanzienlijk. De industrie is thans druk doende om met de sector na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de automaten ontoegankelijk te maken voor jongeren onder de achttien jaar, waarbij wordt aangehaakt bij de chipknip/chippertechnologie.

Inderdaad zou er geen opbrengst van de accijnsverhoging zijn als het ontmoedigingsbeleid voor 100% succesvol zou zijn, maar dat laatste zal in de praktijk natuurlijk niet voorkomen en daarom ontstaat er toch wel een dekkingsprobleem als de Kamer de accijnsverhoging zou afwijzen. De bewindsman wachtte, wat dat betreft, met belangstelling de komende discussie over het belastingplan af.

Voor sigaren zal geen accijnsverhoging gelden, omdat het vrijwel niet voorkomt dat een jongere onder de achttien jaar een sigaar rookt. In de brief van 30 augustus jl. is inderdaad nog vermeld dat er ook een beperkte accijnsverhoging voor sigaren komt, maar dat was een «slip of the pen».

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van Nieuwenhoven

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van der Windt


XNoot
1

1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA). Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Meijer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).

Naar boven