nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 8 juni 1998
Bij brief van 18 februari 1998 (24 724/25 297, nr. 18) heb ik
u geïnformeerd over de stand van zaken rond de toetsing van het bekostigde
(middelbaar) beroepsonderwijs aan de 850-urennorm zoals de Wet op de studiefinanciering
(WSF) en de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) die kennen.
In die brief heb ik u van mijn besluit op de hoogte gesteld om de toetsing
van het betreffende onderwijs aan de urennorm door de Inspectie van het Onderwijs
in het huidige studiejaar 1997/1998 wel doorgang te laten vinden, maar de
rechtsgevolgen daarvan uit te stellen tot 1 augustus 1999. Dit vanwege problemen
van management-logistieke aard waar de onderwijsinstellingen bij de toetsing
tegen aan liepen, waardoor zij de benodigde informatie niet tijdig of onvolledig
bij de inspectie hadden aangeleverd. De instellingen hebben dan ook tot 1
mei jongstleden de tijd gekregen om de onvolledige of onjuiste gegevens alsnog
aan te vullen. Dit is deels geschied aan de hand van akkoordverklaringen waarin
het bevoegd gezag van de betreffende instellingen in de eerste plaats verklaart
dat niet alleen het studiejaar 1997/1998 maar ook de komende studiejaren de
opleidingen waarvan de gegevens ter formele toetsing aan de inspectie zijn
verstrekt, 850 klokuren zullen omvatten zoals bedoeld in de WSF en WTS. Voorts
omvat deze akkoordverklaring de toezegging dat het bevoegd gezag bij de aanvang
van de komende studiejaren per opleiding over de bewijsmiddelen zal beschikken
waaruit blijkt dat in het betrokken studiejaar 850-klokuren onderwijsactiviteiten
worden uitgevoerd zoals bedoeld in genoemde wetten en deze bewijsmiddelen
desgevraagd aan de inspectie zal verstrekken. Het werken met deze akkoordverklaringen
was nodig, omdat bleek dat het niet mogelijk was om voor elk leerjaar van
de in dit studiejaar 1997/1998 gestarte nieuwe beroepsopleidingen in de beroepsopleidende
leerweg (BOL-opleidingen) voor elk van de volgende leerjaren betrouwbare klokuurbegrotingen
tegemoet te kunnen zien.
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 18 mei 1998 haar eindrapport over
de toetsing uitgebracht. Zij merkt bij de presentatie van de resultaten allereerst
in algemene zin op dat de instellingen veel aandacht en energie hebben besteed
aan het op orde brengen van de programmering van de 850-klokuren en de administratieve
organisatie ten behoeve van zowel het eigen managementinformatiesysteem als
ook de externe informatievoorziening. Wel wijst de inspectie er daarbij op
dat dit evenwel niet wegneemt dat er op dit punt nog wel grote kwalitatieve
verschillen zijn te signaleren tussen de instellingen.
In totaal werden van alle 61 daarvoor in aanmerking komende, bekostigde
instellingen de BOL-opleidingen getoetst. Op basis van de uiteindelijk door
de instellingen geleverde informatie constateert de inspectie dat alle getoetste
BOL-opleidingen voldoen aan de klokurennorm van de WSF/WTS.
Op basis van de uitkomsten van deze toetsingsoperatie, die was gericht
op de BOL-opleidingen, adviseert de inspectie mij derhalve te bevorderen dat
alle getoetste opleidingen voor toepassing van de WSF/WTS in aanmerking worden
gebracht.
Het doet mij een groot genoegen dat de onderwijsinstellingen er klaarblijkelijk
in geslaagd zijn om de onderwijsprogramma's van de beroepsopleidingen in de
beroepsopleidende leerweg daadwerkelijk te versterken en de lijn van afbouw
van lestijd van de afgelopen jaren een halt toe te roepen, met de nieuwe inrichting
van de opleidingen conform de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De inspectie plaatst in haar eindrapport wel enkele kanttekeningen bij
de toetsing zoals die thans is vormgegeven. Een daarvan is dat deze noodgedwongen
een papieren karakter heeft. Het uitgangspunt van de WSF/WTS is immers dat
de totale opleiding wordt getoetst op de eis dat elk studiejaar van de opleiding
moet voldoen aan de norm van 850 klokuren. De enige mogelijkheid die de inspectie
daartoe heeft, is het maken van een vergelijking tussen het aantal vermoedelijk
te programmeren uren en het aantal vermoedelijk daarvoor ter beschikking staande
uren. De praktijk kan daarmee in principe een andere situatie te zien geven.
Vandaar dat de inspectie van oordeel is dat het accent daarom zou moeten liggen
op wat zij noemt realiteitstoetsing.
Met de inspectie ben ik van mening dat de nadere uitwerking van deze opvatting
en van de consequenties hiervan door de zogeheten werkgroep 850-urennorm,
bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie, de inspectie, de BVE-Raad
en de Informatie Beheer Groep kan geschieden. Deze werkgroep, die tevens belast
is met het monitoren van onderwijskundige en technische ontwikkelingen en
met de advisering aan mij over eventuele aanpassingen van de norm of het toetsingskader,
is hier reeds met voortvarendheid mee aan de slag. Ik zal u over mijn besluiten
op grond van de aanbevelingen van de werkgroep nader blijven informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen