Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 augustus 2023
Met deze brief ga ik in op de recente ontwikkelingen met betrekking tot migrerend
werknemerschap en de 56-urennorm in het kader van studiefinanciering. Aanleiding is
een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 april 2023 over deze urennorm.1 Hierna ga ik kort in op deze uitspraak en vervolgens welke gevolgen deze uitspraak
heeft voor het (uitvoerings)beleid en de invulling hiervan.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep
Studenten uit de EER en Zwitserland die migrerend werknemer zijn of waarvan de ouder
of partner als migrerend werknemer kwalificeert, hebben recht op volledige studiefinanciering
als zij ook aan de opleidings- en leeftijdseisen voldoen. Het begrip migrerend werknemer
is een communautair begrip, maar is niet concreet gedefinieerd op Europees niveau,
anders dan dat het gaat om «daadwerkelijke en reële arbeid, die niet louter marginaal
en bijkomstig is.» Of iemand migrerend werknemer is wordt uiteindelijk bepaald door
de nationale rechter die toetst aan het Europese recht en kijkt naar het individuele
geval.
Enkele maanden geleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige werkwijze van
DUO inzake het vaststellen van migrerend werknemerschap, de zogenoemde 56-urennorm
en de consequenties van het eventueel verlagen van de 56-urennorm.2 Deze eerdere brief is met deze recente uitspraak van de CRvB in een nieuw licht komen
te staan.
In de uitspraak van deze hoogste rechterlijke instantie in Nederland op het terrein
van studiefinanciering wordt onder meer ingegaan op hoogte van de urennorm. Samengevat
is de CRvB van oordeel dat een urennorm van gemiddeld 56 uur per maand, als vertrekpunt
bij de beoordeling of sprake is van migrerend werknemerschap, «(...) onvoldoende recht
doet aan het in het Unierecht ontwikkelde criterium dat sprake is van migrerend werknemerschap,
tenzij de verrichte arbeid louter marginaal en bijkomstig van aard is.» De CRvB vindt
dan ook dat het beleid omtrent migrerend werknemerschap met een urennorm van
gemiddeld 56 uur een «(...) te beperkte invulling [geeft] aan het begrip «werknemerschap».»
Een urennorm van gemiddeld 32 uur, als vertrekpunt bij de beoordeling vooraf of sprake
is van migrerend werknemerschap, is volgens de CRvB wel aanvaardbaar.
Gevolgen en invulling beleid
Deze uitspraak maakt het noodzakelijk dat het huidige beleid rondom het beoordelen
van migrerend werknemerschap wordt aangepast. Concreet betekent dit dat een EER-student
die gemiddeld 32 uur of meer per maand werkt in elk geval wordt aangemerkt als migrerend
werknemer en daarmee in aanmerking komt voor volledige studiefinanciering.3 Van EER-studenten die gemiddeld minder dan 32 uur per maand werken wordt in beginsel
aangenomen dat geen sprake is van migrerend werknemerschap, tenzij zij gemiddeld tussen
de 24 en 32 uur per maand werken én aantonen dat zij dit bestendig doen (6 maanden
of langer).4 Naarmate de omvang van de werkzaamheden geringer is komt meer gewicht toe aan de
bestendigheid van de arbeidsverhouding. Als iemand niet aan de urennorm voldoet, wordt
nog gekeken of de student minimaal 50 procent van de bijstandsnorm verdient. Als dat
het geval is, is ook sprake van migrerend werknemerschap. Deze laatste eis is al onderdeel
van het bestaande beleid.
Met dit aangepaste beleid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande beleid,
terwijl tegelijkertijd rekenschap wordt gegeven van de uitspraak van de CRvB. Overigens
gelden dezelfde eisen voor het bepalen van migrerend werknemerschap van de ouder of
de partner van de student, indien de student via de ouder of de partner aanspraak
wil maken op studiefinanciering.
Het beleid omtrent het vaststellen van migrerend werknemerschap is neergelegd in de
Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap5 en wordt uitgevoerd door DUO. Met de wijziging van het beleid zal ook de beleidsregel
worden aangepast. Vooruitlopend daarop zal ik DUO vragen vanaf 1 september 2023 uitvoering
te geven aan dit beleid, om zo uitvoering te geven aan de uitspraak van de CRvB.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf