nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 18 februari 1998
Hierbij informeer ik u over de stand van zaken rond de toetsing van het
middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aan de 850-urennormzoals die
is neergelegd in de Wet op de studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming
studiekosten (WTS), die dit studiejaar 1997/1998 plaatsvindt.
In mijn brief aan uw Kamer van 30 september 1997 (Kamerstukken II, 1997–1998,
24 724 en 25 297, nr. 16) heb ik u voor het laatst over deze materie
geïnformeerd. Ik heb u toen meegedeeld geen substantiële problemen
meer te verwachten bij de invoering van de norm. Dit vanwege het feit dat
geen enkele onderwijsinstelling na een schriftelijk verzoek daartoe te kennen
had gegeven problemen te verwachten bij de toetsing door de inspectie van
het onderwijs.
Inmiddels is de procedure rond de toetsing vergevorderd en blijken zich
toch problemen voor te doen, ondanks dat er door de instellingen geen signaal
in die richting is afgegeven. De inspectie heeft mij in januari meegedeeld
dat toetsing op basis van de thans verstrekte gegevens ertoe zou leiden dat
een groot percentage van de studenten het recht op studiefinanciering gaat
verliezen. De oorzaak van het niet leveren van gegevens die voor de toetsing
noodzakelijk zijn, is naar het oordeel van de inspectie niet onderwijsinhoudelijk
van aard, maar is gelegen in het feit dat de management-informatie systemen
binnen de meeste ROC's (nog) niet op orde zijn. De gevraagde informatie is
derhalve niet volledig of niet juist ingevuld teneinde adequaat te kunnen
toetsen of een opleiding aan de vereisten van de WSF/WTS voldoet.
Deze situatie is voor mij onmiddellijk aanleiding geweest om aan te dringen
op een overleg tussen het bestuur van de BVE Raad, de inspectie en mijn medewerkers.
Tijdens het overleg dat op 22 januari jl. heeft plaatsgevonden, werd de conclusie
bevestigd dat de problemen bij de toetsing inderdaad administratief-logistiek
van aard zijn. Omdat ik het onverantwoord vind dat grote groepen studerenden
als gevolg van deze administratieve problematiek bij het stug
voortzetten van de huidige procedure met ingang van 1 augustus 1998 of 1 januari
1999 hun recht op studiefinanciering of tegemoetkoming in de studiekosten
zouden verliezen, heb ik het volgende besloten. De inspectie neemt met de
instellingen die onvolledige of onjuiste inventarisatieformulieren hebben
ingevuld, contact op. Daarbij krijgen deze instellingen tot 1 mei aanstaande
de tijd alsnog de juiste gegevens aan te leveren. Ik ben blij dat ik heb kunnen
vaststellen dat ook de scholen in kwestie en de BVE Raad doordrongen zijn
van de ernst van de situatie en alle medewerking hebben toegezegd bij de oplossing
van dit probleem. De BVE Raad heeft mij dit schriftelijk nogmaals bevestigd.
Dit betekent dat de toetsingsprocedure niet voor 1 maart aanstaande afgerond
zal zijn. In de WSF/WTS is hierover bepaald dat indien een opleiding aan een
onderwijsinstelling niet voldoet aan de eisen omtrent de 850 urennorm, de
instellingen hierover in kennis moeten worden gesteld vóór 1
maart, teneinde de rechtsgevolgen met ingang van het eerstvolgende studiejaar
in werking te laten treden.
De nu gekozen procedure betekent dat de toetsing in het huidige studiejaar
1997/1998 wel plaatsvindt, maar dat de opleidingen die niet aan de norm blijken
te voldoen, niet in het studiejaar 1998/1999, doch met ingang van het studiejaar
1999/2000 buiten het regime van de WSF/WTS gaan vallen. Het gevolg is dan
dat deelnemers aan die opleidingen ook op dat moment niet meer in aanmerking
komen voor studiefinanciering dan wel tegemoetkoming in de studiekosten. Vanuit
zorg voor studenten meen ik hiermee aan de procedure rond de toetsing van
de urennorm in het mbo de grootst mogelijke zorgvuldigheid te hebben gegeven.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen