Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24724 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24724 nr. 14 |
Vastgesteld 4 september 1997
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 12 juni 1997 overleg gevoerd met minister Ritzen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:
– de bekostiging in het beroepsonderwijs (zie ook zijn brief d.d. 7 april 1997 ter aanbieding van de notitie bekostiging beroepsonderwijs tot 2000 (25 297, nr. 1));
– de Wet studiefinanciering in het middelbaar beroepsonderwijs (zie ook zijn brieven van 22 april 1997 inzake de adviezen van de commissie MBO/SF (24 724, nr. 9) en van 29 april 1997 inzake de 850-urennorm van de Wet studiefinancering in het middelbaar beroepsonderwijs (24 724, nr. 11));
– conceptministeriëleregeling bekostiging huisvesting BVE-sector (zie zijn brief van 2 juni 1997 (OCW 97–734).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Het speet de heer Reitsma (CDA) te moeten constateren dat de minister zo langzamerhand gekwalificeerd moest worden als een saneerder van het onderwijs terwijl zijn staatssecretaris Netelenbos toch eerder als bouwer van het onderwijs kan worden gezien. Dat speet hem temeer omdat het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie in de portefeuille van de saneerder zitten in plaats van de bouwer. Onder brede druk van de Kamer is het de staatssecretaris gelukt om de kwaliteit van het basisonderwijs behoorlijk op te krikken en om daarvoor 270 mln. extra beschikbaar te krijgen, heeft zij voor de ICT zo'n 80 mln. extra weten binnen te halen, heeft zij voor de tweede fase voortgezet onderwijs voor de komende vier jaar er zo'n 40 mln. bij weten te krijgen en heeft zij voor de oplossing van de knelpunten in de lumpsum voor het voortgezet onderwijs 30 mln. extra binnengehaald! De resultaten van de minister in deze kabinetsperiode steken daar toch schril tegen af: 1 mld. minder voor de studiefinanciering, 500 mln. minder voor het hoger onderwijs, verhoging van het collegegeld, bezuiniging OV-jaarkaart. De CDA-fractie had grote zorgen over de positie van het beroepsonderwijs. Als het streven is «werk, werk, werk» is een eerste vereiste een goede kwaliteit van het beroepsonderwijs waardoor een goede beroepskwalificatie kan worden verkregen. Uit het veld komen dringende signalen om nu eens tot vernieuwing in het beroepsonderwijs te komen. De minister heeft nog een jaar te gaan en hopelijk zal hij zich daarin sterk maken voor de positie van het beroepsonderwijs.
De CDA-fractie stemde in met de prioriteitstelling in de notitie over de bekostiging beroepsonderwijs tot 2000 en het leek haar goed als de minister in jaren 1998 en 1999 niet voor de status quo koos en meer rekening hield met de deelnemerswijzigingen, maar ook als in die twee jaar in de bekostiging meer rekening werd gehouden met de nieuwe kwalificatiestructuur.
De minister deelt mee dat voor de intermediaire organisaties is gekozen voor een meer vraaggestuurde financiering en dat hij daar in een aparte notitie nog nader op terugkomt. Tot op heden lijkt de minister te kiezen voor de lijn om de middelen voor vernieuwing over de instellingen te versleutelen en toe te voegen aan de lumpsum. Gelet op zijn eerdere opmerkingen over de krapte van de bekostiging van MBO-instellingen, vreesde de heer Reitsma toch dat door die versleuteling van echte vernieuwing weinig terecht zal komen. Hij zag graag dat de minister een grote invloed uitoefende op de sturing en het beheer van de middelen.
In de praktijk is een toename van conflicten te bespeuren tussen de ROC's, die toch redelijk machtig zijn geworden, en de landelijke organen. Het is jammer dat zoveel energie in conflicten wordt gestopt, want die kan beter aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs worden besteed. Zou de minister de commissie-Sebastiaan niet opnieuw aan het werk moeten zetten om de conflicten aan te pakken en om te bezien of het wettelijke kader praktische oplossingen niet te veel in de weg zit?
In het kader van de OKF-operatie had hij nog steeds grote zorgen over het vijftal scholen dat te maken heeft met die huurproblemen. De huidige voorstellen van de minister vond hij nog volstrekt onvoldoende. Is de minister bereid de huurovereenkomsten van de desbetreffende scholen zo snel mogelijk om te zetten in eigendomsverhoudingen, al zijn daaraan ook nog de nodige juridische problemen verbonden? Als de vergoeding van eigendom circa f.105/m2 is terwijl de scholen aan huur circa f.250/m2 moeten betalen, dan kunnen zij bij een omvangrijke huur met de bekostiging niet uitkomen.
Kan de minister aangeven hoe het ondertussen gaat met de bekostiging van het beroepsonderwijs na 2000?
Hoewel de commissie MBO/SF hard heeft gewerkt, kon de CDA-fractie haar voorstellen beleidsmatig niet ondersteunen. Zowel het bedrijfsleven als het onderwijs blijken ook grote bezwaren tegen die voorstellen te hebben. Zij vond het dan ook een goede zaak dat het grootste deel van de voorstellen voorlopig in de ijskast wordt gezet. In dat verband vroeg de heer Reitsma nog wel specifieke aandacht voor de zogenaamde beroepspraktijkvormingsplaatsen. Omdat er zoveel eisen worden gesteld en er zoveel papieren rompslomp aan vastzit dreigt een deel van het bedrijfsleven af te haken, waardoor er ook steeds minder stageplaatsen komen en dus ook de kwaliteit van het onderwijs in het gedrang komt. In de notitie staat dat nog moet worden nagedacht over de financiering van deze plaatsen. Als wordt verwacht dat het bedrijfsleven mee moet financieren, dan is het risico groot dat dan nog meer plaatsen worden verspeeld. Wat dat betreft, is het van belang om te weten hoe degenen erover denken die in het verleden stageplaatsen hebben aangeboden. Voorzover de heer Reitsma wist hebben betrokkenen heel goede argumenten en kan er volgens hem met enkele maatregelen een goede oplossing worden geboden.
De resultaten van het inspectie-onderzoek in het kader van de 850-urennorm zijn inmiddels bekend, maar de zorgen van de CDA-fractie zijn daarmee nog geenszins weggenomen. Zij verzocht de minister hier hard aan te trekken, maar vond ook dat de leerlingen niet de dupe mogen worden.
De bekostiging van het volwasseneneducatie is weliswaar niet aan de orde, maar de heer Reitsma wilde wel de opmerking kwijt dat het niet aangaat dat de minister tot op heden nog niet heeft geantwoord op een drietal brieven van de Joke Smitschool. Kan de minister zijn stelling die hij terzake in het vorig overleg innam nog wel staande houden?
In het vorige overleg kwam ook de vraag naar voren of de bekostiging van het volwassenenonderwijs wel zo ideaal is. In de regio Nijmegen bijvoorbeeld gaat een fors bedrag van de vergoeding af, waardoor de hoeveelheid onderwijs fors moet worden ingekrompen. Hoe zit het nu precies met de verdeling over de verschillende gebieden en hoe is het mogelijk dat een regio zoals Nijmegen zo moet inleveren?
De heer Rabbae (GroenLinks) had er geen behoefte aan de minister en zijn staatssecretaris tegen elkaar uit te spelen, maar gaf de heer Reitsma wel gelijk dat hij specifieke aandacht vroeg voor de positie en de toekomst van het beroepsonderwijs. Deze minister heeft zich vanaf het begin hard gemaakt voor het beroepsonderwijs en het is dan ook jammer toch te moeten constateren dat het beeld op sommige punten zorgelijk is. Vanuit het veld en het bedrijfsleven, toch de afnemers van dit type onderwijs, komen klachten over de kwaliteit van dit onderwijs, waardoor zij gedwongen worden om complementaire voorzieningen te treffen om het niveau op te krikken.
De minister heeft gelukkig ingezien dat ook de financiering van het beroepsonderwijs de nodige problemen opriep en heeft daartoe een knelpuntenpotje in het leven geroepen, maar is dat niet meer het bewijs van het bestaan van structurele problemen?
Belangrijk voor de aantrekkelijkheid van dit type onderwijs voor de jeugd is natuurlijk het imago. De afgelopen tijd zijn er ampele pogingen gedaan om dat te verbeteren, maar de heer Rabbae had de stellige indruk dat het imago toch aan het vergrijzen is; saai, slordig, vies. Wat denkt de minister eraan te doen om de aantrekkelijkheid voor de jeugd te vergroten?
Het rapport van Berenschot heeft wel aangetoond dat deze sector wordt geconfronteerd met managementsproblemen. Het is daarom van belang dat er voldoende aandacht komt voor de kwaliteit van het management om de instellingen adequaat te kunnen besturen. De minister staat bekend als iemand die langs de instellingen en de medewerkers gaat, maar het kwam de heer Rabbae voor dat het beroepsonderwijs daar niet in gelijke mate van profiteert en dat dit nog beter kan. Een kleinere afstand tussen de verantwoordelijke bewindspersoon en de sector kan van belang zijn voor de wederzijdse beïnvloeding, waardoor de sector niet alleen voldoende aandacht krijgt, maar ook voelt dat zij wordt gewaardeerd.
Al met al kwam het hem voor dat de situatie in het beroepsonderwijs zorgelijk is, enerzijds gelet op de verwachtingen die men ervan heeft en anderzijds gelet op de kansen door de groei van de economie. Het is daarom het moment bij uitstek om fors te investeren in een betere ontwikkeling en een betere positionering van dit onderwijstype. Niet alleen de heer Van Veen, maar ook de heer In 't Veld en de voorzitter van de FME hebben de nodige hartenkreten geuit. Is de minister bereid daarop positief te reageren en te proberen tot een gezamenlijke aanpak te komen?
De beoogde bezuinigingen in de studiefinanciering zullen na de Kamerbrede bezwaren daartegen nu wel van de baan zijn. Welke (structurele) gevolgen zal dit hebben voor o.a. het MBO?
De 850-urennorm is kennelijk een probleem. De minister hoopt dat de nieuwe systematiek een oplossing kan bieden, maar heeft een en ander ook niet te maken met de financiële positie van de instellingen en met een andere indeling en roostering van vakken dan de minister graag zou zien? Heeft de minister zich daarover met de sector verstaan om een duidelijk inzicht te krijgen?
Na de landelijke herverdeling van de middelen zijn verschillende scholen in de problemen zijn gekomen. Sommige scholen hebben een groei van het aantal leerlingen van zelfs 10%, zoals de Joke Smitschool, maar krijgen niet de daarmee in overeenstemming zijnde middelen. Sommige scholen krijgen minder leerlingen, maar wel meer middelen! De beantwoording van de minister van de door mevrouw Van Vliet daarover gestelde vragen vond de heer Rabbae vooralsnog niet afdoende en vandaar zijn aanvullende schriftelijke vragen.
Mevrouw Van Vliet (D66) wilde in dit overleg niet de heel brede visie van haar fractie op het beroepsonderwijs herhalen, omdat dat meestal gebeurt in de overleggen over de voortgang van de implementatie van de WEB. Ook bij de begrotingsbehandeling zal daarvoor nog voldoende gelegenheid zijn. Wel wilde zij nu al aandacht vragen voor de nogal dramatische verhalen die op dit moment over het technisch beroepsonderwijs naar buiten komen. Het leek haar zinvol om daarover op niet al te lange termijn te gaan praten met het veld en het desbetreffende bedrijfsleven.
De keuze van de minister voor de bekostiging van het beroepsonderwijs tot 2000 onderschreef zij, ook al omdat daardoor de ROC-vorming voldoende mogelijkheden wordt geboden zonder druk van een nieuw bekostigingsregime. Maar met name het onderwijsveld heeft grote behoefte aan enig inzicht in de systematiek die na 2000 zal gaan gelden. Waar het de bedoeling van de minister was om met zijn voorstel enige rust te bieden, roept dat anderzijds toch onzekerheid op over wat er na 2000 zal gebeuren. Wanneer kan het veld daarover enige duidelijkheid worden geboden?
Op het voorstel van de minister inzake de bekostiging tot 2000 zijn vanuit het veld vrijwel geen negatieve geluiden gekomen, ook al omdat zeer terecht rekening wordt gehouden met het leerlingenaantal, maar het gekozen model werkt soms wel heel vreemd uit. Het nieuwe telsysteem is gebaseerd op de kwalificatiestructuur dat weer gebaseerd is op het aantal ingeschreven deelnemers per instelling. Echter, voorbereidende en ondersteunende activiteiten maken daar geen onderdeel meer van uit. Het was o.a. de bedoeling van de WEB om die onderdelen te integreren, waardoor bijvoorbeeld de schakelprogramma's ook nog maar voor één jaar worden gefinancierd. Dat zou heel goed werken als er maar sprake was van een voldoende structuur, zoals voldoende assistentenopleidingen, een arbeidsmarktgerichte leerweg, enz., maar dat is nog niet het geval; het plaatje is alleen in theorie nog maar af en niet in de dagelijkse praktijk. In die praktijk blijken er iedere keer weer witte vlekken te ontstaan; leerlingen die eigenlijk tot zo'n achttien jaar in een arbeidsmarktgerichte leerweg hadden moeten blijven, die dat nog niet kunnen omdat die er nog niet is, die vanwege de drempelloze instroom vaak met een niet afgeronde VBO-opleiding bij de ROC komen, maar die zelfs het assistentenniveau niet aan kunnen. Die leerlingen werden tot nu toe gefinancierd via die schakelprogramma's, maar volgend jaar kan dat dus ook niet meer. Wat moet er dan met hen gebeuren? In vorige overleggen heeft de minister weliswaar toegezegd dat hij ad hoc oplossingen zal gaan zoeken, maar het is dan de vraag of die leerlingen dan ook ad hoc worden bekostigd.
Er wordt nu al uitgegaan van de nieuwe kwalificatiestructuur, maar totdat die is afgerond geldt nog het overgangsrecht van de WEB, maar hoever staat het nu eigenlijk met die kwalificatiestructuur? Komt die wel op tijd klaar? Zo neen, moet dan het overgangsrecht verlengd worden?
Er is gekozen voor een vergoeding voor leerlingen die bijvoorbeeld per 1 oktober op een school worden aangenomen om het leerlingwezen te volgen, mits zij voor 31 december van hetzelfde jaar inderdaad een leerarbeidsplaats hebben. Hoe reëel is dat nu gezien het probleem om voldoende plaatsen te krijgen? Als die plaatsen er niet zijn, moeten de leerlingen van de opleiding af?
Wat betreft de nieuwe taken van de instellingen geeft de minister aan dat tussen de vertegenwoordigers van de landelijke organen en de instellingen sprake is van een misverstand. Het leek mevrouw Van Vliet heel duidelijk wat er precies aan de hand is en het kwam haar voor dat er meer sprake is van een patstelling. Het nadeel daarvan is dat de begeleiding van de leerlingen daaronder lijdt; gelden blijven bij de landelijke organen die daar ongetwijfeld argumenten voor hebben, en instellingen krijgen het geld niet waardoor de leerlingenbegeleiding in het gedrang komt. De minister denkt dit «misverstand» wel te kunnen oplossen, maar hoe en wanneer?
De ministeriële regeling bekostiging huisvesting BVE-sector zit op zich goed in elkaar en bevat eigenlijk ook een hardheidsclausule dat als scholen te duur huren de minister die verantwoordelijkheid overneemt en daaraan zal bijdragen. Nu zijn enkele scholen die al zijn samengegaan in een ROC-verband geconfronteerd met problemen. Een deel van hun huisvesting is in eigendom, een ander deel wordt te duur gehuurd. In dit geval wordt alleen maar gekeken naar de standaardregeling van ruimtebehoefte en aantallen leerlingen en wordt op die basis ook geld gegeven, maar de ROC's zijn zo wel een groter deel kwijt aan huisvestingslasten en kunnen dus minder geld besteden aan andere zaken, hetgeen vaak de kwaliteit van het onderwijs negatief beïnvloedt. Is dat nu toeval of een bewuste keuze van de minister? Komt zo de zo gewenste ROC-vorming niet in het gedrang? Is de minister bereid toe te zeggen dat hij dit probleem sowieso zal oplossen via die hardheidsclausule?
Over de reallocatie van de educatiemiddelen had zij in het vorige overleg al vragen gesteld waarop de minister schriftelijk heeft geantwoord, maar het probleem is daarmee niet opgelost. Er is een tijdelijke regeling rijksbijdrage educatie waarmee de Kamer heeft ingestemd, er daarbij wel van uitgaande dat gemeenten onderling goed zouden samenwerken en bij een extreme verandering in de verdeling van middelen de ene gemeente of school daarvan niet de dupe zouden laten worden. Inderdaad laat de regio Arnhem-Nijmegen een heel ander beeld zien; de middelen zijn zeker niet evenwichtiger verdeeld, sommige instellingen gaan er zelfs zo'n 20% op achteruit. De regeling op zich is inderdaad juist en geen bezuiniging, maar werkt voor sommige instellingen wel als zodanig uit. Als die scholen nu geen leerlingen hadden, zou het geen punt zijn, maar in sommige gevallen is er zelfs sprake van wachtlijsten. Is de minister bereid om met de VNG te bezien of en, zo ja, welke bijstellingen mogelijk zijn?
De heer Cornielje (VVD) stelde met genoegen vast dat met de notitie over de bekostiging van het beroepsonderwijs tot 2000 nog geen uitspraak wordt gedaan over de bekostiging na 2000 die in een hoofdlijnennotitie wordt uitgewerkt. In een vorig overleg heeft de minister gezegd dat hij tot 1 juli nodig heeft voor het overleg met de BVE-raad. Ligt dat overleg nog op schema en verwacht de bewindsman met de raad overeenstemming te kunnen bereiken? De VVD-fractie wilde de hoofdlijnennotitie graag voorgelegd krijgen voordat de desbetreffende AMvB geslagen wordt.
Voor de periode 1 januari 1998 tot 1 januari 2000 kiest de minister voor stabilisatie van de hoofdvergoeding op basis van het aantal deelnemers en maakt hij geen onderscheid tussen BBO- of MBO-leerlingen. Er gaat op instellingsniveau wel een stimulans van uit voor verschuiving van de dagopleiding naar de variant van het leerlingwezen, want die laatste is voor de instellingen toch goedkoper. Is dat effect beoogd? Als een van die twee jaren voor de bekostiging na 2000 als peiljaar wordt gebruikt en instellingen nu inzetten op zoveel mogelijk leerlingwezenplaatsen, dan komen ze straks wel in de problemen met duurdere leerwegen. Wat dit betreft, verwees de heer Cornielje naar de verzilvering van de lumpsum voorgezet onderwijs die voor instellingen een goede maatregel leek, maar achteraf toch negatief uitpakte. Wat zullen de consequenties zijn op de middellange termijn?
De in paragraaf 4, blz. 7, gepresenteerde telmethoden kon hij niet meer bevatten. Voor alle zekerheid wilde hij dan ook nu al de minister vragen welke effecten daarvan worden voorzien.
Als het aantal MBO-leerlingen daalt, blijft het macrobudget gelijk, hetgeen een relatieve verbetering van de financiële positie van het MBO inhoudt. Als het aantal MBO-leerlingen stijgt, blijft dat budget ook gelijk en betekent dan een relatieve verslechtering van die financiële positie. Is de minister bereid bij het kabinet te bepleiten dat als het aantal MBO-leerlingen stijgt, toch ook het macrobudget wordt verhoogd? Hij realiseerde zich heel goed dat dit niet meer dan een inspanningsverplichting kon zijn en gaf aan dat hij die ook zichzelf wilde opleggen, want hij zou het op zich terecht vinden om als het MBO meer leerlingen aantrekt er alles aan wordt gedaan om ook die leerlingen een goede opleiding te bieden. Er moet dan niet worden volstaan met die macrobudgetfactor, vooral ook gelet op de toch al moeilijke financiële positie van het MBO. Want hoewel in het regeerakkoord voor het eerst sinds lange tijd is afgesproken om het funderend onderwijs (basis-, voortgezet en beroepsonderwijs) buiten de bezuinigingen te houden, blijkt dat toch niet genoeg te zijn en vandaar ook zijn breed ondersteunde motie over zicht op versterking van de financiële positie van het MBO. De door hem zo-even gevraagde inspanningsverplichting zou daarop een antwoord kunnen zijn.
Tot nu toe ging de discussie vooral over een budgettair neutrale taakverschuiving tussen de landelijke organen en de instellingen, het zogenaamde Sebastiaan-2-akkoord. De minister wil nu een audit doen naar nieuwe, additionele taken, maar die zouden dan ook gepaard moeten gaan met geld. Is het de bedoeling om die audit nog voor de begrotingsbehandeling af te ronden en is, zoals wel wordt gesteld, al iets van dat onderzoek bekend?
De heer Cornielje sloot zich aan bij de opmerkingen over de Joke Smitschool en het ROC Nijmegen. Bij het overleg over de implementatie van de WEB op 17 en 23 april had hij al aandacht gevraagd voor de problemen rondom de bekostiging van de volwasseneneducatie. De minister zei toen toe dat de ministeriële regeling omgezet zou worden in een wettelijke regeling, hetgeen inhoudt dat de Kamer via amendering tot aanpassing van die regeling kan komen. Hoe staat het daar nu mee? Welke middelen zou de minister in die nieuwe wettelijke regeling willen opnemen om de zich voordoende schokken in de bekostiging, zoals bij de Joke Smitschool, op te vangen, zonder overigens afbreuk te doen aan het principe?
Hij memoreerde vervolgens de toezegging van de minister dat er voor 1 mei 1997 duidelijkheid zou zijn verschaft over de huisvestingsproblematiek van de vijf bekende scholen. In de thans voorliggende conceptregeling staat een hardheidsclausule voor de instellingen, waarmee hij wel kon instemmen, maar hij kon niet overzien of die in alle gevallen goed uitwerkt, zoals mevrouw Van Vliet ook aanduidde. Is die hardheidsclausule nu van toepassing op die school die met die problematiek zit en niet op het te vormen ROC als zodanig? Is dat laatste toch het geval, dan zal die ROC-vorming in voorkomende gevallen wel zeer bemoeilijkt worden.
Kern van het 850-urennormprobleem is niet de studiefinanciering maar de drastische afname van de reële onderwijstijd in de afgelopen jaren door invoering van de SVM-maatregelen en ook door de slechte financiële positie van de MBO-instellingen. Zij hebben moeten bezuinigen op het primaire proces om de exploitatie toch rond te krijgen. Het wordt nu zichtbaar dat verschillende onderwijsprogramma's onder de 850 uur vallen. Hoe lang is de inspectie daarvan al op de hoogte? Is de Kamer daarover al eens eerder geïnformeerd? In de conclusies spreekt de minister de verwachting uit dat het onder de WEB allemaal beter zal worden, maar de heer Cornielje moest dat toch betwijfelen, want de leraar-leerlingratio en de bekostiging veranderen immers niet? Het is niet verstandig dit probleem weg te definiëren.
Het vergaande aanvullende advies van de commissie-Kruse heeft geen draagvlak gevonden bij zowel het onderwijs als het bedrijfsleven en derhalve concludeert de minister terecht dat hij het advies niet verder zal uitwerken. Ook een gemeenschappelijk fonds ter verevening van de kosten voor initieel beroepsonderwijs wordt krachtig afgewezen. Dat laat onverlet dat alle partijen het belang inzien van niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief voldoende praktijkplaatsen. Ook de VVD-fractie had grote moeite met de voorstellen van de commissie en juicht het toe dat de minister deze weg niet verder zal bewandelen. De voornemens met betrekking tot de ontwikkeling van regionale of sectorale initiatieven voor nieuwe leerwerkroutes evenals het voornemen om te starten met evaluatie van de kwaliteitsverbetering van de beroepspraktijkvormingsplaatsen ondersteunt zij vanzelfsprekend wel. Voor het overige wacht zij graag de nadere voorstellen van de commissie-Hermans en het kabinetsstandpunt terzake af.
Mevrouw Dijksma (PvdA) memoreerde allereerst dat de ROC-vorming voor het MBO een overgangsperiode betekent en vond het terecht dat de minister in die periode een budgettaire rust in acht wil nemen. Derhalve stelt hij voor in twee stappen te komen tot een bekostigingsmodel beroepsonderwijs 2000. Tot 1998 de oude bekostigingsmethodiek en daarna tot 2000 de bekostiging uitsluitend aan te passen voor wijzigingen in deelnemersaantallen. Mede op aandrang van de BVE-raad heeft hij de gedachte verlaten dat er zekere bandbreedte moet zijn overschreden alvorens die deelnemerswijzigingen tot een budgettaire aanpassing leiden. In de voorstellen worden de schakelprogramma's slechts voor een jaar gefinancierd en zij was het met mevrouw Van Vliet eens dat van dit soort ondersteunende activiteiten groepen gebruik maken die vervolgens niet meteen door kunnen stromen naar een andere leerweg. Zolang dat niet mogelijk is, is er ook Kamerbreed voor gepleit om deze risicogroepen binnen het ROC te houden.
Uit enkele brieven was haar gebleken dat de BVE-sector wel degelijk problemen heeft met de bekostiging en dat die beoogde budgettaire rust er al met al niet is gekomen. Dat speelt in het bijzonder bij de regeling voor de huisvestingskosten van scholen, de vijf bekende scholen. Inderdaad heeft de minister in een vorig overleg toegezegd voor deze scholen in de nieuwe regeling een speciale hardheidsclausule te ontwerpen. Na overleg met die instellingen was mevrouw Dijksma wel gebleken dat die clausule toch niet de oplossing biedt voor hun problemen. Hoe denkt de minister daaraan tegemoet te komen?
De bekostiging van de volwasseneneducatie in Amsterdam. Nijmegen maar ook in Utrecht lijkt ten opzichte van de randgemeenten problemen te geven. Dat ligt enigszins moeilijk want de Kamer heeft in meerderheid willens en wetens gekozen voor decentralisatie van de middelen omdat het haar goed leek die het dichtst bij de mensen te brengen, dus de gemeenten. Echter, in de praktijk blijken sommige scholen en ook ROC's in een moeilijker onderhandelingspositie te zijn gekomen ten opzichte van de omliggende gemeenten en komen de problemen met name voor als er in één WGR-gebied meer ROC's zijn. In een eerder overleg heeft de minister toegezegd daarover met de VNG contact te zullen opnemen. Heeft hij dat gedaan en, zo ja, met welke uitkomst? Het leek ook mevrouw Dijksma niet verstandig om de regeling direct maar weer te wijzigen, maar een oplossing voor deze instellingen moet toch wel worden geboden. Een betere samenwerking zou wellicht een oplossing kunnen zijn, maar door die decentralisatie kan de Kamer dat niet meer afdwingen. Wel mag haars inziens worden verwacht dat de gedecentraliseerde middelen worden ingezet op een wijze die optimaal aansluit bij de vraag naar educatie in die gemeente.
Het belang dat de Kamer hecht aan beroepsonderwijs zou er haars inziens toe moeten leiden dat het veld de komende jaren niet alleen maar budgettaire rust wordt beloofd, maar ten minste een inspanningsverplichting om de bekostiging te verbeteren. Deelname aan het MBO draagt bij aan het vakmanschap, waardoor meer kansen op de arbeidsmarkt worden geboden. Studiefinanciering kan daarbij een stimulerende rol spelen. Het is dan heel vervelend om te moeten constateren dat de studiefinanciering de stok lijkt te zijn die – eigenlijk toch over de ruggen van de deelnemers heen – MBO-instellingen tot bepaalde inspanningen moet aanzetten. Zij had grote zorgen over het toenemende aantal instellingen dat niet aan de 850-urennorm kan voldoen.
Naast een aantal praktische onderwerpen heeft de commissie-Kruse zich ook gebogen over een langetermijnbenadering voor de studiefinanciering in het beroepsonderwijs. Zij adviseert om de inkomensregelingen niet langer te bepalen langs de lijnen van de leerwegen, maar te verdelen in een theorie- en een praktijkcomponent, hetgeen zowel door het onderwijsveld als het bedrijfsleven is afgewezen. Mevrouw Dijksma kon zich heel goed voorstellen dat het onderwijsveld nu eerst werk wil maken van de leerwerkstages en beroepspraktijkvormingsplaatsen, maar een visie op wat er op de langere termijn zou moeten gebeuren is toch wel van belang. Wat dit betreft, verwees zij naar een van de suggesties van de commissie-Kruse, nl. dat bedrijven en de overheid gezamenlijk die praktijkleerplaatsen financieren. Op zich leek haar dat een goede suggestie, want tot op heden wordt de opleiding van de beroepsbevolking toch met name overgelaten aan het onderwijs en die bedrijven die zich daarvoor om welke reden dan ook hard willen maken. Echter, er wordt ook opgeleid voor bedrijven die er niet aan meebetalen. Hoe denkt de minister hierover en welke mogelijkheden ziet hij daarvoor in de toekomst? Het is toch jammer dat er op dit moment zo weinig gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde O&O-fondsen? Zij erkende dat zowel het veld als het bedrijfsleven er op dit moment weinig voor voelen en ook dat de verantwoordelijkheid niet op het bedrijfsleven moet worden afgeschoven, maar zij vond het anderzijds niet goed dat slechts een deel van dat bedrijfsleven die verantwoordelijkheid wel neemt.
Ook de heer Van der Vlies (SGP) memoreerde de al jarenlang ook door zijn fractie geuite kritiek op de bekostiging van het beroepsonderwijs. De eerste roep is dan om meer middelen, zij het op een verantwoorde manier verdeeld, maar op zichzelf kon hij er ook wel begrip voor hebben dat de regering wijst op de toch schaarse middelen. Er zal derhalve een zekere maatvoering moeten worden betracht, want niet alles kan nu eenmaal tegelijk. Er is nu een knelpuntenpot met 30 mln. maar hij vond dat niet meer dan een eerste stap die gevolgd zou moeten worden door substantiële vervolgstappen. Het beleid is vooralsnog gericht op het oplossen van huidige, dus oude problemen en te weinig op te toekomst. Er zou duidelijkheid moeten komen over de grondlijnen van de bekostigingssytematiek na 2000, want het onderwijsveld moet zich daar tijdig op kunnen voorbereiden. Er moet perspectief worden geboden op een adequate financiering, want het beroepsonderwijs vervult immers een zeer belangrijke rol in de sociaal-economische ontwikkeling van ons land en dus voor het financiële draagvlak. Er wordt van het veld ook het nodige gevraagd, zoals grootschalige innovatie van programma's in het beroepsonderwijs, aansluiting educatie en beroepsonderwijs in doorlopende leerwegen, structurele verhoging van het aantal schoolverlaters met startkwalificaties en de opvang van risicogroepen.
De heer Van der Vlies was de mening toegedaan dat het beroepsonderwijs een belangrijke rol behoort te spelen in de ICT-ontwikkeling. De markt voor informaticaspecialisten heeft nog forse knelpunten en daarvoor zijn dus nog forse investeringen nodig. De minister heeft dat erkend in een andere notitie die thans niet aan de orde is, maar dit kan toch ook een vertaling vinden in de onderwerpen die nu aan de orde zijn. Ook uit de aanbevelingen vanuit het kennisdebat vloeit als het ware een dergelijke inspanningsverplichting voort: ICT-onderwijs, versneld multimedialiseren van het onderwijs en levenslang leren. Toch een concrete kans om tot daadwerkelijke actie te komen. De ROC's moeten die uitdaging weliswaar waar maken en de samenleving mag daar de nodige verwachtingen van hebben, maar zij zullen daarbij toch wel ondersteuning behoeven. De overheid zal dat voldoende moeten faciliteren.
Ook de heer Van der Vlies erkende dat de ROC's op dit moment toch niet veel meer kunnen doen dan het bestaande aanbod, zij het hier en daar met moeite, continueren. Vernieuwing – toch de inzet van de ROC-vorming – heeft tot nu toe toch te incidenteel plaatsgevonden, terwijl de ontwikkelingen juist vragen om tempo. Verouderde inventarissen, ontoereikende gebouwen, onevenwichtige leeftijdsopbouw van het personeelsbestand, hier en daar risicovolle ontwikkelingen van leerlingenaantallen, de maatschappelijke waardering die soms wat tegenvalt, onvoldoende stageplaatsen en een goede inhoudelijke invulling daarvan, al deze factoren baren de SGP-fractie de nodige zorgen. Ook sloot zij zich graag aan bij de opmerkingen over de schakelprogramma's die met name bestemd zijn voor de opvang van de zogenaamde risicogroepen. De heer Van der Vlies hoopte al met al dat de minister in zijn hoofdlijnennotitie – wanneer mag die overigens worden verwacht – een wat meer vastomlijnd perspectief kan bieden.
Wat betreft de overheveling van de middelen naar de gemeenten en de herverdeling tussen de instituten, sloot hij zich kortheidshalve aan bij de opmerkingen en vragen. In wezen gaat het zijns inziens om een zekere grootmoedigheid om in ieder geval regionaal zich in te spannen om de doelstellingen te halen, want als iedereen op de eigen portemonnee blijft zitten, verandert er niets. De AOB is terzake al met bepaalde voorstellen gekomen, maar hopelijk kan de minister in het overleg met de VNG tot een oplossing komen, liefst zo snel mogelijk.
Enkele met name grotere steden en sommige instellingen hebben nog een extra probleem wat betreft het grote aantal allochtonen die over het algemeen een grotere vraag naar educatie hebben, maar wat dit betreft, herinnerde hij aan de eerder deze week aangenomen motie-Noorman-den Uyl over de oude en de nieuwe gevallen.
Vervolgens sloot hij zich aan bij de vragen en opmerkingen over de ministeriële regeling bekostiging huisvesting BVE-sector.
Terzake van de studiefinanciering volgt er nog een fundamentele discussie. Gelet op het gebrek aan draagvlak voor de aanbevelingen van de commissie-Kruse, zal daarbij dan ook moeten worden betrokken de studiefinanciering in het MBO. De hectische discussie uit 1984 kon hij zich nog levendig herinneren en na lezing van het rapport van de commissie-Hermans kon hij niet nalaten te denken dat de opvatting die hij toen naar voren bracht nog niet zo gek was.
Ten slotte sprak ook hij de mening uit dat de problematiek rondom de 850-urennorm opgelost moest worden, waarbij zijns inziens wel voorkomen moet worden dat studenten hun beurs vanwege die problematiek verliezen.
De minister wilde allereerst in de richting van de heer Reitsma de opmerking maken dat ook op zijn ministerie sprake is van integraal beleid en dat hij derhalve ook medeverantwoordelijk draagt voor het beleid van zijn staatssecretaris.
Het verheugde hem een brede ondersteuning te hebben geproefd voor versteviging van de positie van het secundair beroepsonderwijs. Het is een sector die niet vanzelfsprekend de aandacht krijgt die zij verdient. In de krant staan grote artikelen over de profielen, maar de WEB was zeker zo ingrijpend. De hoeveelheid berichtgeving over het beroepsonderwijs is zeker niet evenredig met zijn aandeel in het aantal leerlingen.
Met genoegen had hij ook geconstateerd dat de Kamer in hoofdlijnen kan instemmen met zijn voorstellen inzake de bekostiging tot 2000, zodat hij de ministeriële beschikking kan afronden opdat de nieuwe situatie per 1 januari 1998 kan ingaan en met name de instellingen nu zekerheid hebben verkregen. Dat er uitsluitend met aantallen is gewerkt en niet met soort onderwijs kan, zoals de heer Cornielje al zei, instellingen ertoe verleiden om zoveel mogelijk leerlingen in het leerlingwezen te plaatsen, maar dat is zeker niet de overweging geweest. Een ontwikkeling die heel moeilijk te keren is en door de minister ten zeerste werd betreurd is dat het bedrijfsleven nog niet helemaal het belang van het leerlingwezen inziet en er ook nog niet in voldoende mate aan bijdraagt. Het begint wel te komen, zoals ook uit recente krantenberichten blijkt, maar is nog niet substantieel. Er wordt nu gezocht naar een methode om per bedrijfstak het bedrijfsleven te kunnen committeren, maar ondertussen is toch dankzij behoorlijke ingrepen, o.a. een extra impuls van 400 mln., het leerlingaantal in het leerlingwezen weer gestabiliseerd. Maar het streven moet toch gericht blijven op groei, mede gelet op de behoeften van de arbeidsmarkt en ook de individuele aspiraties van leerlingen.
De in de ogen van de heer Cornielje vrij ingewikkelde telmechaniek was volgens de minister nodig om de wijziging in het aantal deelnemers te kunnen vaststellen. Overigens wordt de methodiek door scholen noch het ministerie als ingewikkeld ervaren en is zij niet ingewikkelder dan in het verleden.
Inderdaad was het mogelijk geweest om de telsystematiek meer te baseren op de kwalificatiestructuur, maar in overleg met de BVE-raad is toch nog enige ruimte geboden.
Via Sebastiaan-2 is een nieuw akkoord gesloten waarover nogal wat commotie is ontstaan. De partijen zijn naderhand weer bij elkaar gebracht, maar op zich vindt men toch dat er een goed akkoord is gesloten. Daarna is de audit naar voren gekomen, waarvan de resultaten uiteraard nog niet bekend zijn. De bewindsman zegde graag toe de Kamer te informeren over de vormgeving van de audit. Hopelijk zullen de resultaten ten tijde van de begrotingsbehandeling beschikbaar zijn.
De bekostiging tot 2000 zal formeel via een ministeriële regeling vorm worden gegeven. Een belangrijk onderdeel daarvan zullen zijn de schakelprogramma's en opvang van de risicogroepen. Wat dit betreft, verwees hij naar het vorige AO waarin vier punten naar voren zijn gekomen. In de eerste plaats zijn dat de assistentenopleidingen die nu heel goed lopen en het volgend jaar tussen de 14 000 en 16 000 leerlingen kunnen plaatsen. Als dat aantal in mindering kan worden gebracht van het aantal voortijdige schoolverlaters of degenen die geen startkwalificatie hebben, dan is dat een geweldig resultaat. Het vorige overleg is al gewezen op de 30% van de leeftijdsgroep die de startkwalificatie niet haalt. In de tweede plaats zijn dat de actuele knelpunten waarmee twee leden van de procescoördinatie zich voluit hebben beziggehouden. In de derde plaats is dat de praktijkoplossing zoals de Rotterdamse, nl. een samenwerking tussen het ROC en het voortgezet onderwijs. De leerlingen blijven weliswaar ingeschreven bij het voortgezet onderwijs – en worden via het voortgezet onderwijs dus ook bekostigd – maar worden dan gezamenlijk met de ROC's bediend. In de laatste plaats is dat de groep deelnemers die nog niet toe zijn aan een beroepsopleiding. Ook zij kunnen ingeschreven kunnen blijven in het voortgezet onderwijs. De arbeidsmarktgerichte leerweg is al op vele plaatsen van start gegaan, maar zolang die nog niet in volle omvang is ontwikkeld, zal rekening moeten worden gehouden met een overgangstermijn. Vanuit het veld komt een geweldige druk om het bestaande in stand te houden, maar als je je realiseert dat er zo'n 30% geen startkwalificatie heeft, is dat toch niet aanvaardbaar. Via de assistentenopleidingen, zo'n Rotterdams model en de arbeidsmarktgerichte leerweg zal daarin verandering moeten worden aangebracht. Dan zijn er geen doelgroepactiviteiten en aparte regelingen meer nodig behalve dan als ondersteunende activiteiten, i.c. vormingswerk, voor de kwalificatie. Uiteraard kan ook hij geen garanties geven, maar hij heeft daarvan wel reële verwachtingen, mede gelet op de bekostigingsystematiek; niet meer financieren wat niet tot kwalificatie leidt.
In de bekostigingsstructuur tot 2000 zijn in feite bij de besluitvorming over de WEB zo'n 85 mln. aan vernieuwingsmiddelen beschikbaar gesteld. De bewindsman was de heer Reitsma erkentelijk voor zijn waarschuwing om ervoor op te passen die te versleutelen in de lumpsum. Er is daarvoor een tussenweg gezocht, een eenvoudige methode van vernieuwing zonder circulaires en met goede afspraken met het BVE-veld.
Voorts ging hij op de bekostiging na 2000. De datum van 1 juli zal niet kunnen worden gehaald, ook al omdat er nog eind augustus een conferentie is voorzien met het BVE-veld over de verdere uitwerking. Zo spoedig mogelijk daarna kunnen de plannen dan aan de Kamer worden voorgelegd. De telmomenten van 1998 en 1999 gelden, maar niet in de strikte vertaling van T-2, hetgeen toch de gedachte is achter de bekostiging na 2000. Hij was het ermee eens dat het wel van belang is de instellingen er via de BVE-raad op te wijzen dat dit een relevant element van de nieuwe bekostiging kan zijn.
De voorbereidende en ondersteunende activiteiten zijn niet apart in de bekostiging opgenomen omdat dit zijns inziens te veel zou uitlokken tot die activiteiten zonder dat er noodzakelijkerwijze een diploma aan verbonden was. De middelen blijven uiteraard wel beschikbaar als opslag voor de normale bekostiging, dus als incentive om voortijdige schoolverlaters en jongeren zonder startkwalificatie te voorkomen.
Ook bij de volwasseneneducatie is sprake van een overgang na de decentralisatie die onder druk van de Kamer tot stand is gekomen. Daarna zijn er enkele problemen gerezen waarover met de VNG uitvoerig is overlegd. Dat heeft niet geresulteerd in een garantie voor de instellingen, waardoor sommige instellingen – de voorbeelden zijn al genoemd – echt in de problemen zitten. Als er bijvoorbeeld minder leerlingen bekostigd worden van de Joke Smitschool dan worden net zoveel leerlingen meer bekostigd in Zaandam, waardoor er geen sprake is van onderuitputting maar waardoor het probleem voor de Joke Smitschool niet kleiner wordt. Wat dergelijke problemen betreft – dus Zaandam, Nijmegen en Utrecht – was de bewindsman graag bereid te bemiddelen, maar voor een oplossing moeten beide partijen wel bereid zijn tot een compromis. Hij had de indruk dat die in Zaandam wel bestaat. Desgevraagd zegde hij toe de Kamer over de resultaten van die bemiddeling te informeren. Er is nu een tijdelijke regeling rijksbijdrage educatie en eventuele weeffouten of andere tekortkomingen kunnen aan de orde komen als de desbetreffende AMvB bij de Kamer voorhangt. De verdeling is gebaseerd op historische gegevens. Was de VAVO bekostigd op basis van aantallen deelnemers, dan zou het budget nu wel de helft zijn geweest, want het aantal deelnemers is de laatste tijd enorm gedaald. Het budget is onveranderd gebleven en de capaciteit en de kwaliteit van de VAVO is eigenlijk benut om voor oud- en nieuwkomers een nieuwe rol te gaan vervullen. Dat is over het totaal gezien aardig gelukt en het budget voor de volwasseneneducatie is tussen 1998 en nu zelfs meer dan verdubbeld.
Wat de plaatsen betreft, was de bewindsman het er van harte mee eens dat een maatschappelijk commitment onontbeerlijk is. In het parlement worden uiteraard de uiteindelijke beslissingen genomen, maar degenen die nu zo hard roepen dat het beter moet met en meer moet in het MBO moeten ook worden uitgedaagd om er zelf iets aan te doen. Het goede beroepsonderwijs vindt plaats in de regio. De ROC's doen er alles aan, maar kunnen het niet alleen af. Er zou een nieuw contract moeten worden gesloten tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs. Zo'n contract is er overigens wel eens geweest, maar is in de loop der tijden verloren gegaan, zelfs ook in Duitsland. Als dat onverhoopt niet lukt, dan kunnen als uiterste middel nog beroepsopleidingsplaatsen in de scholen worden georganiseerd.
Aan de implementatie van de kwalificatiestructuur wordt zeer hard gewerkt en er zijn tot nu toe geen signalen dat er problemen zijn.
De opmerkingen van Brokx en In 't Veld voelde hij als steun, zeker voor de toekomst, maar zij hebben geen gelijk met de stelling dat het beroepsonderwijs in het buitenland beter is gefinancierd. Nationaal gezien is de leraar-leerlingratio in het beroepsonderwijs zo ongeveer 1 op 15, hetgeen zich ook moet kunnen vertalen in het aantal normuren. In het basisonderwijs is die ratio 1 op 19, terwijl de klokurennorm daar circa 1200 is. Dat het in het beroepsonderwijs zo wringt ligt zijns inziens aan de historische ontwikkeling, maar gelukkig bestaat er nu een grote bereidheid bij het beroepsonderwijs om de keer ten goede te maken. Dit probleem is overigens gemeld in het onderwijsverslag en vervolgens ook besproken met de BVE-raad die er alles aan heeft gedaan om daaraan tegemoet te komen, maar veel van de programma's lag toen al vast. In het huidige onderwijsverslag wordt weliswaar gesteld dat er nog weinig is veranderd, maar de bewindsman was door de BVE-raad verzekerd dat dit het volgend jaar anders zal zijn. Hij was het ermee eens dat dit zeker niet over de ruggen van de leerlingen mag en zal zich nog vergewissen van de maatregelen die de BVE-raad wil nemen. Van de individuele instellingen zou hij daarover graag nadere informatie hebben. Het volgende onderwijsverslag zal daarop zeker worden teruggekomen, maar na ontvangst van de gevraagde informatie van individuele instellingen zal hij de Kamer op de hoogte brengen van zijn indruk. Desgevraagd verklaarde hij zich bereid om de door de heer Cornielje gevraagde cijfermatige informatie over de leraar-leerlingratio nog voor de bespreking van het onderwijsverslag te overleggen.
De adviezen van de werkgroep-Kruse leken heel lang gehoor te vinden in het overleg met het bedrijfsleven en het is jammer dat uiteindelijk toch geen overeenstemming is bereikt. Toch wilde de bewindsman het denken en het verdere overleg daarover niet stoppen, maar in ieder geval meenemen naar het najaarsoverleg en wellicht ook naar het kennisdebat. Het gaat erom dat bedrijven zich verantwoordelijk voelen – zeker niet alleen in financiële zin – en zich beschikbaar stellen voor opleidingstaken en dat moet op de een of andere manier in een goede vorm worden gegoten. In dat kader past dus zeker een bepaald stagecontract. Maar het optimale contract dat Kruse aangaf hield ook een betaling in, maar daarvoor bestond uiteindelijk te weinig draagvlak. Toch blijkt er algemeen bereidheid te bestaan tot een groter commitment, mede door de hoogconjunctuur, omdat dan vrijwel iedereen het belang van een goede opleiding inziet.
In antwoord op een desbetreffende vraag van de heer Rabbae merkte hij nog op dat de MBO-SF-maatregel definitief van de baan is, hetgeen ongetwijfeld ook uit de begroting 1998 zal blijken.
Wat de zogenaamde Appelmanconstructies betreft, was de bewindsman het er van harte mee eens dat de desbetreffende scholen zo snel mogelijk af moeten van die huurcontracten, maar die zijn niet met de overheid gesloten. Het ging hem te ver om die contracten, althans de betaling ervan, zonder meer over te nemen, want dat zou bij de scholen de stimulans wegnemen om te proberen van die contracten af te komen. In eerste instantie is dat ook hun verantwoordelijkheid, maar wel heeft hij verklaard om als dat werkelijk niet lukt, zij terug kunnen vallen op zijn ministerie. Het is te betreuren dat enkele scholen allereerst het ministerie een proces hebben aangedaan, want dat is toch geen partij. Nu had met name mevrouw Van Vliet het voorbeeld van een school die in een ROC is opgenomen en die naast gebouwen in eigendom ook gebouwen tegen hoge kosten huurt. Ook in dat geval is de hardheidsclausule van toepassing, want de situatie voor de fusie is daarvoor bepalend. Dat dit in sommige gevallen toch niet goed uitwerkt, was hem niet bekend en daarom verklaarde hij zich desgevraagd door mevrouw Dijksma graag bereid de door verschillende instellingen voorgelegde berekeningen nader te bezien.
Wat is nu het beeld voor de langere termijn, waar zet het kabinet op in als het gaat om het MBO en de volwasseneneducatie? Er schort zijns inziens nogal wat aan de beeldvorming daarover. Het basisonderwijs is van het grootste belang en daaraan is en wordt het nodige gedaan, maar het voortgezet onderwijs is zeker niet vergeten. Voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie zijn toch 85 mln. structureel aan vernieuwingsgelden beschikbaar gesteld. In deze kabinetsperiode is nog zo'n 75 mln. aan het budget voor de volwasseneneducatie gevoegd. Er zijn 400 mln. beschikbaar gesteld voor de fiscale faciliteit, nette toch zo'n 200 mln. extra. Voorts is er 30 mln. beschikbaar gesteld in het kader van Berenschot, zij het incidenteel maar wel met de toezegging dat als dat niet voldoende is er aanvullende middelen zullen komen. Denk aan ICT in het basis- en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie; uiteindelijk één computer op tien leerlingen. In het kader van de studiefinanciering zijn bepaalde bezuinigingen voor in totaal 124 mln. nu van de baan. Voor het technisch beroepsonderwijs zijn veel extra middelen beschikbaar gesteld. Naar de mening van de bewindsman was er dus wel degelijk sprake van een evenwichtige benadering al herhaalde hij zijn toezegging de komende jaren specifieke aandacht aan het beroepsonderwijs te willen besteden en alle betrokkenen, zols het bedrijfsleven, uit te willen dagen ook hun verantwoordelijkheid te nemen. In die zin beschouwde hij de opmerkingen van Van Veen, Brokx en In 't Veld als steun in de rug, maar niet in de zin dat ze in de begroting 1998 tot grotere veranderingen zullen leiden, maar zeker als basis voor de toekomst, als basis voor verdere discussie. Wat dit betreft herhaalde hij ook zijn opvatting dat een en ander zichtbaar moet worden in termen van extra prestaties: minder uitvallers, betere verhouding tussen onderwijs en arbeidsmarkt, enz. Als de heer Cornielje dan zegt dat als er meer leerlingen naar toe gaan, er ook meer moeten worden bekostigd, dan is dat een derde financieringssystematiek die hem vooralsnog niet erg aansprak, maar die hij wel nader wilde bezien.
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66), Bremmer (CDA).
Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA), Lansink (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24724-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.