24 724
Studiefinanciering

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 april 1997

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 5 maart 1997 overleg gevoerd met minister Ritzen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

diens brief van 6 december 1996 over de overgangsmaatregel vo18+ en afdeling HAVO aan MBO-scholen (24 724, nr. 6);

diens brief van 20 februari 1997 over vo18+ (25 163, nr. 6).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Rehwinkel (PvdA) nam met instemming kennis van de overgangsmaatregel en waardeerde de positieve reactie van de minister op diverse suggesties tot aanvulling ervan. Uit een reactie van het bestuur van de opleiding edelmetaal aan het Schoonhovens College maakte hij op het in par. 2a. van de brief van 20 februari jl. bedoelde resultaat nog niet is bereikt. Hij steunde de minister in zijn streven om financiële en onderwijsinhoudelijke aspecten te koppelen. Kan met terugwerkende kracht financiële compensatie worden geboden aan leerlingen die thans door de WTS-maatregel worden getroffen, zodra een oplossing is gevonden? Naar aanleiding van het gestelde in par. 2b. benadrukte hij dat ouders van kinderen die onderwijs op het vasteland volgen en die een inkomen hebben boven het minimum (maar onder de hoogste WTS-grens) een tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten moeten krijgen. Welke mogelijkheden ziet de minister en is nog overlegd met vertegenwoordigers van de Waddeneilanden? Waardering had hij voor de beslissing om de inkomensgrens op te trekken naar het niveau van de gezinsbijstand, zijnde een gezamenlijk belastbaar inkomen van f 30 833 (par. 2c.) en voor de aanpassing voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's) (par. 2d.). Hij kondigde aan in een komend algemeen overleg over het VAVO terug te komen op het gestelde in par. 2f. Wil de minister nader onderzoeken welk gevolg de WTS-maatregel heeft voor leerlingen met langere reistijden en hogere reiskosten (par 2g.) en wil hij de Kamer daarover informeren? Is de minister bereid de Kamer naar analogie van de tabel in par. 2k. te informeren over de effecten van de WTS-maatregel in combinatie met andere maatregelen dan de reeds genoemde? De peildatum voor de vo18+-maatregel gaat drie jaar terug. Is een andere procedure mogelijk bij sterk veranderde financiële situaties? Uit de stukken blijkt dat de minister bereid is om te bezien of in een aantal situaties een structurele voorziening nodig is. Gezien de voortvarendheid waarmee de overgangsregeling tot stand is gebracht, had hij er alle vertrouwen in dat ook een goede permanente regeling zal worden getroffen voor degenen die onevenredig zwaar door de WTS worden getroffen.

De heer Lansink (CDA) had eveneens waardering voor de opstelling van de minister. Het was te verwachten dat zich bij de invoering van de WTS fricties zouden voordoen, omdat niet vanuit een nulsituatie werd gestart. Uitgangspunt bij de invoering van de WTS is, dat studenten op hun ouders kunnen terugvallen. Waar dit niet het geval is, ontstaan voor achttienplussers problemen die groter zijn naarmate de afstand tot de ouders letterlijk en figuurlijk groter is. Met tevredenheid nam ook hij kennis van de verhoging van de inkomensgrens naar het niveau van de gezinsbijstand en van de toezegging om voor andere groepen zo nodig een structurele voorziening te treffen. Waarom moet daarmee worden gewacht op het advies van het College toekomst studiefinanciering? De problemen zijn toch duidelijk? Hij deelde de opstelling van de minister in de kwestie rond de opleiding edelmetaal aan het Schoonhovens College. Wat te doen als er geen koppeling is te maken tussen financiële en onderwijsinhoudelijke aspecten? Hoe staat het met de regeling voor de Waddeneilanden? Ten aanzien van de regeling voor AMA's verwijst de minister naar de regeling in verband met weigerachtige ouders, maar kan worden gegarandeerd dat die ook goed wordt toegepast? De evaluatie van de WSF gaf namelijk aan dat ook niet altijd een goede oplossing kon worden geboden in overige gevallen waarin studenten niet op hun ouders konden terugvallen. Hij steunde de minister in zijn opstelling inzake een tegemoetkoming aan VAVO-ers. Wil de minister zijn stellingname in par. 2g. van de brief van 20 februari jl. nader uiteenzetten? Op welke termijn mag resultaat worden verwacht van het nader overleg over de kwesties bedoeld in de paragrafen 2i. en 2j.? Heeft dit overleg al plaatsgevonden? Hij betreurde het dat geen maatregelen worden voorgesteld om tegemoet te komen aan de effecten van de samenloop van invoering van de WTS en algemene maatregelen ten aanzien van de Kinderbijslagwet. Aan het slot van zijn brief geeft de minister aan, de komende tijd te zullen benutten voor een preciezere invulling van de diverse maatregelen, waarbij hij ook vraagstukken op het gebied van de uitvoering nader zal betrekken. Wanneer kan het resultaat daarvan tegemoet worden gezien?

De heer Bakker (D66) maakte uit de vele reacties op dat langzamerhand de toegankelijkheid van het onderwijs in het geding begint te komen. Daarom is het goed dat de commissie-Hermans zich thans buigt over een aantal structurele vraagstukken in het onderwijs. Schokeffecten waarvan thans sprake is, zijn vooral ontstaan doordat tijdens de behandeling van de WTS te weinig is onderkend dat nieuwe wetgeving halverwege een lopend schooljaar van kracht zou worden. Tegen deze achtergrond had ook hij waardering voor de wijze waarop de minister in de overgangsregeling tegemoet is gekomen aan de meeste problemen. Zal een eventuele oplossing voor het Schoonhovens College ook gelden voor de opleiding Keramiek in Gouda en de VUTO te Leusden? Hoe staat het met de uitvoering van de motie waarin wordt gevraagd om een structurele aanpak van de wachttijd voor minderjarige asielzoekers? Is staatssecretaris Schmitz inderdaad voornemens een brief aan de Kamer te schrijven over maatregelen om de wachttijd te verkorten tot één jaar en zo ja, op welke termijn kan dat worden geregeld? Wil de minister enige spoed zetten achter het overleg als bedoeld in par. 2i. van de brief van 20 februari jl.? In welke richting zal naar een oplossing worden gezocht?

Speciale aandacht vroeg de heer Bakker voor problemen van kinderen van weigerachtige ouders die tot voor kort geen beroep op de regeling deden omdat zij in de oude situatie nog op andere wijze in hun onderhoud konden voorzien en omdat zij de toch al verstoorde relatie niet nog verder wilden verstoren door een zware weigerachtigheidstoets. Zij krijgen nu een lagere WTS-uitkering. Als aanvulling daarop kunnen zij soms een beroep doen op de bijstand, maar die kent geen reisvoorziening en verhindert het hebben van bijverdiensten. In sommige gevallen is er hierdoor als sprake van huurschulden of achterstand bij het betalen van energierekeningen.

Bij de argumentatie op grond waarvan in par. 2f. een tegemoetkoming aan VAVO-ers wordt afgewezen, zette de heer Bakker vraagtekens. De door de minister bedoelde extra prikkel kan alleen uitgaan van een structurele tegemoetkoming. Bovendien volgen bedoelde leerlingen deze leerweg niet omdat daar een bepaalde prikkel van uitgaat. Op leerlingen die na jaren vol problemen hun leerweg via het VAVO weer trachten te vervolgen, zal de opstelling van de minister wat zuur overkomen, zeker als wordt bedacht dat deze leerlingen een reisvoorziening missen en de reisafstanden soms groot zijn omdat het VAVO een regionale voorziening is. Dit wordt des te schrijnender als wordt bedacht dat voor HAVO-afdelingen in het MBO wel een reisvoorziening is getroffen. Is het argument dat er op die afdelingen ook MBO-vakken worden gegeven, niet erg gezocht?

Uit de brief van 6 december jl. begreep de heer Bakker dat degenen die op 31 december 1996 een partnertoeslag hadden, onder het overgangsrecht vallen. Wat echter als kort daarna de relatie wordt beëindigd? Verder steunde hij de opvatting van de vier grote gemeenten (25 163, nr. 6, par 2j.) dat voorzieningen als WSF en WTS in beginsel toereikend moeten zijn. Deze kwestie betreft toch niet alleen de vier grote gemeenten? Meer in het algemeen waarschuwde hij voor het gebruik van de bijzondere bijstand als alibi voor wetgeving met losse einden.

Mevrouw De Vries (VVD) had eveneens waardering voor de reactie van de minister op vragen en opmerkingen van de zijde van de Kamer. Sommige van de nu gebleken problemen zijn bij de behandeling van de WTS inderdaad niet voldoende doorzien. Vooral is onvoldoende doorzien waartoe invoering van de WTS middenin een schooljaar zou leiden. Ook is kennelijk niet goed genoeg doorzien welke gevolgen invoering van de wet zou hebben voor bewoners van de Waddeneilanden. Het is goed dat de minister daar nu een oplossing voor wil bieden. Problemen rond het Schoonhovens College moeten zo worden opgelost dat primair de leerlingen erbij gebaat zijn, maar ook de opleiding als zodanig kan blijven bestaan. Zij stemde in met het gestelde in de paragrafen 2c. en 2d. van de brief van 4 februari. Huiverig was zij voor een permanente regeling voor kinderen met weigerachtige ouders. Voor hen is er al een oplossing die past binnen de financiële kaders. Een eventuele aanvullende regeling mag die kaders niet overschrijden, mede om het ouders niet te gemakkelijk te maken zich te onttrekken aan hun zorgplicht. Zij onderschreef het standpunt van de minister als weergegeven in par. 2g. van de brief van 20 februari jl. Dat leerlingen die een school van een bepaalde denominatie bezoeken, worden geconfronteerd met langere reisafstanden en dus hogere kosten, is een gevolg van hun eigen keuze. Ten slotte onderstreepte ook zij dat de bijstand bedoeld is als steunmaatregel om mensen op weg naar een baan te helpen en niet als middel om scholieren te ondersteunen. In een overgangstermijn kan op de bijzondere bijstand een beroep worden gedaan, maar dat mag niet structureel worden.

Het antwoord van de minister

De minister vond dat met de maatregelen op goede wijze wordt getracht invulling te geven aan de verantwoordelijkheid van de overheid voor een voor iedereen toegankelijk onderwijs. Ook is lering getrokken uit de wijze waarop verandering is aangebracht in de studiefinanciering. Zo is de cohortgarantie vrij kort na de aanvaarding van de WTS door de Kamer gegeven, waardoor zittende cohorten in het onderwijs steeds de garantie hebben dat zij van bestaande regelingen gebruik kunnen blijven maken.

Omdat sinds 1 september 1993 bij wet de verblijfsperiode in het VBO is gemaximeerd tot vijf jaar, kunnen leerlingen vanaf september 1998 in de problemen komen. Tegen deze achtergrond had de minister waardering voor de opstelling van de besturen van het Schoonhovens College en het Zadkine College in de kwestie rond de positionering van de opleiding edelmetaal. Door deze VBO-opleiding te integreren in het MBO ontstaat voor de zittende en toekomstige leerlingen een goed perspectief. Thans gaat het erom de laatste problemen rond de invulling van de arbeidsvoorwaarden en de uitleg van het begrip zelfstandigheid weg te nemen. Gezien de houding van partijen mag een snelle oplossing worden verwacht. Als overeenstemming wordt bereikt, zullen de betrokken leerlingen met terugwerkende kracht per 1 januari 1997 onder de MBO-studiefinanciering vallen. Een dergelijke regeling zou ook voor andere scholen in eenzelfde positie kunnen worden getroffen, maar dan moeten zij zich daar eerst voor melden. Tot op heden is dat nog niet gebeurd.

Gezien de beperkte financiële ruimte wenste de minister een sobere oplossing te bieden voor de problemen van bewoners van de Waddeneilanden. Bovendien voorziet het Gemeentefonds al in tal van specifieke problemen waarmee bewoners van de Waddeneilanden worden geconfronteerd. Over een voor alle partijen aanvaardbare regeling in het kader van de gewijzigde WTS (een normatieve vergoeding voor de feitelijke extra kosten van een leerling als gevolg van diens verblijf op het vasteland) is vrijwel overeenstemming bereikt. De Waddeneilanden zullen een eventuele maatregel zelf uitvoeren en ontvangen daarvoor een extra uitkering uit het Gemeentefonds.

Tot verhoging van de inkomensgrens voor ouders is besloten om een reële aansluiting te krijgen bij het niveau van de gezinsbijstand in 1993. Voor wie in 1998 nog een beroep moet doen op de overgangsregeling zal het bedrag worden aangepast aan het niveau van de gezinsbijstand in 1994.

Voor (ex) AMA's geldt een generale weigerachtigenregeling. Iedere AMA die per 31 december 1996 aanspraak maakte op de WSF, wordt derhalve geacht een weigerachtige ouder te hebben. Op uitvoering van de motie-Dittrich over verkorting van de wachttijd wordt de Kamer binnenkort schriftelijk nader geïnformeerd.

Indien na invoering van de WTS alsnog een beroep wordt gedaan op de weigerachtigenregeling, wordt gerefereerd aan de positie op 31 december 1996. In zo'n geval moet derhalve onder het regime van de WTS een weigerachtigheidsclausule worden aangevraagd. Dit regime is weliswaar soepeler dan dat van de WSF, maar ook minder royaal.

Ook de minister wenste op een later moment diepgaander te discussiëren over de positie van het VAVO. In dit verband overwoog hij de Onderwijsraad een advies te vragen over de langetermijnontwikkelingen in het VAVO. Zo stuit het doortrekken van onderwijsprofielen uit het voortgezet onderwijs naar het VAVO op problemen doordat de eisen van de tweede fase van het voortgezet onderwijs worden verhoogd. Op grond hiervan heeft de BVE-raad er bezwaar tegen de profielen zonder meer door te trekken. Dit zou nieuwe drempels in het VAVO oproepen. Dit, gevoegd bij eerdere discussies over toegankelijkheid en leeftijdsgrenzen in het VAVO, noodzaakt tot een algemene verkenning van de positie van het VAVO, uitgaande van behoud en zelfs uitbreiding van de functie als tweedekansvoorziening. Vooralsnog wenste de minister vast te houden aan het overgangsregime, omdat het anders aanzienlijk aantrekkelijker worden uit een oogpunt van studiefinanciering, hetgeen een verkeerde prikkel zou zijn om voor deze vorm van onderwijs te kiezen. Uiteindelijke conclusie van de bredere discussie over het VAVO zou kunnen zijn dat echt als zodanig erkende VAVO'ers onder het MBO-SF regime worden gebracht. Dat kan echter niet in het huidige VAVO. Voor een aparte regeling voor degenen die trachten via het VAVO een onderbroken leerweg alsnog te vervolgen, zag hij geen aanleiding. Zij vallen onder het overgangsregime, dat uitgaat van de algemene omstandigheden van de leerling en diens ouders en niet van de vraag of iemand al dan niet het VAVO volgt. Wat de reisvoorziening voor deze leerlingen betreft, is bij de behandeling van de WEB aan de Eerste Kamer toegezegd dat de huidige spreiding van locaties voor basiseducatie en VAVO zal worden gehandhaafd. Derhalve kan ervan uit worden gegaan dat het VAVO-netwerk dicht vertakt is en dat leerlingen die het algemeen VAVO-curriculum voor HAVO of VWO volgen, niet worden geconfronteerd met grote reisafstanden. Dat kan zich wel voordoen voor leerlingen die speciale vakken als Spaans willen volgen.

De minister nam zich voor onderzoek te laten verrichten naar en de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de reisafstanden die leerlingen moeten afleggen omdat het voor hen geschikte onderwijs in hun omgeving ontbreekt of omdat zij kiezen voor een school van een bepaalde denominatie.

Waar mogelijk, moet worden voorkomen dat jonge mensen met de bijzondere bijstand in aanraking komen, zo vond de minister. In de SZW- regelgeving voor bijstand aan alleenstaande ouders wordt er echter van uitgegaan dat vanaf het achttiende jaar de toeslag voor de verzorging van kinderen kan vervallen, omdat daarvoor door het ministerie van OCW dan de nodige voorzieningen worden getroffen. In het oude regime ging dit nog en werd er ook rekening mee gehouden, maar thans is het noodzakelijk om te bezien of deze regeling in de bijstandswet wel kan worden gehandhaafd. Over dit probleem (dat niet primair het ministerie van OCW regardeert) wordt overlegd met de minister van SZW. Betrokkenen zijn van deze wijziging van de situatie overigens niet de dupe, omdat zij van de gemeente bijzondere bijstand ontvangen. Jongeren zouden eigenlijk niet voor bijstand in aanmerking moeten kunnen komen, omdat hun andere onderwijsvoorzieningen (VAVO) ter beschikking staan. Met het ministerie van SZW en de vier grote gemeenten zal over dit probleem nader worden overlegd.

Bij een inkomensdaling van 25% kunnen ouders aanvragen het peiljaar te verleggen. De grens van drie jaar wordt daarbij gehanteerd omdat dan kan worden gewerkt met definitieve gegevens van de belastingdienst en het ook zeker is dat alle belastingaangiften zijn afgewerkt. De minister was bereid nader aan te geven waarmee ouders kunnen worden geconfronteerd wier kinderen onder het regime van de WSF of de WTS studeren. Het rapport van de commissie-Hermans wordt rond oktober a.s. verwacht. Op dat moment ontstaat wellicht ook meer inzicht in opzet en mogelijkheden van een meer permanente regeling. Voorstellen voor de korte termijn kunnen daarna vrij snel in wetswijziging worden verwerkt.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

Naar boven