nr. 259
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 6 mei 1996
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 8 mei 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni
1996.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 7/5 december 1994 te Londen tot stand gekomen Internationale Graanovereenkomst,
1995 (Trb. 1996, 105).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
I Algemeen
De op 13 en 14 maart 1986 te Londen tot stand gekomen Internationale Tarwe-overeenkomst
1986 (Trb. 1986, 123) is op 30 juni 1995 afgelopen na in 1991 en in 1993 steeds
voor twee jaar te zijn verlengd. De Internationale Tarwe-overeenkomst 1986
bestond uit twee afzonderlijke verdragen, te weten: het Tarwehandelsverdrag
1986 en het Voedselhulpverdrag 1986. Deze verdragen worden vervangen door
het Graanhandelsverdrag 1995 en het Voedselhulpverdrag 1995, die samen de
Internationale Graanovereenkomst 1995 vormen.
II Het Graanhandelsverdrag 1995
Het Internationale Tarweraad heeft tijdens haar 122e zitting op 7 december
1994 te Londen de tekst aangenomen van het Graanhandelsverdrag 1995.
In tegenstelling tot het Tarwehandelsverdrag 1986 kan het Koninkrijk der
Nederlanden geen partij worden bij het Graanhandelsverdrag 1995. Slechts de
Europese Gemeenschap kan toetreden tot dit verdrag. Daarom wordt voor het
Graanhandelsverdrag 1995 geen parlementaire goedkeuring gevraagd.
III Het Voedselhulpverdrag 1995
Het comité inzake Voedselhulp heeft tijdens haar 69e zitting op
5 december 1994 te Londen de tekst aangenomen van het Voedselhulpverdrag 1995.
Met ingang van juli 1995 is het nieuwe Voedselhulpverdrag 1995 in werking
getreden tussen de landen die op dat moment waren toegetreden tot het verdrag
of een verklaring van voorlopige toepassing hadden afgelegd. Het verdrag heeft
een duur van drie jaar. Een driejarige periode maakt een snelle aanpassing
mogelijk in de huidige onzekere voedselvoorzieningssituatie.
Het verdrag heeft als doelstelling het zeker stellen van jaarlijks 10
miljoen ton voor menselijke consumptie geschikte granen ten behoeve van ontwikkelingslanden.
De doelstelling van 10 miljoen ton, welke is gebaseerd op de aanbeveling van
de Wereldvoedselconferentie van 1974, gold ook voor het Voedselhulpverdrag
1986.
Hoewel de doelstelling van 10 miljoen ton gehandhaafd is, is het totaal
aan harde toezeggingen in vergelijking met het vorige verdrag omlaag gegaan.
Dit is vooral het gevolg van de verlaging van de toezegging van de Verenigde
Staten van Amerika met 45% tot 2,5 miljoen ton. Daarnaast heeft ook Canada
de toezegging verlaagd van 0,6 tot 0,4 miljoen ton. De overige deelnemers
aan het verdrag hebben hun toezeggingen op hetzelfde niveau gehandhaafd. De
Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten hebben hun toezeggingen gesteld op
1,755 miljoen ton. Dit is een lichte verhoging ten opzichte van het Voedselhulpverdrag
1986. Deze verhoging houdt verband met de uitbreiding van de Europese Unie.
De Nederlandse bijdrage blijft echter gehandhaafd op 50200 ton. Gegeven de
bijdragen van de nieuw in de Unie gekomen landen (Finland, Oostenrijk en Zweden)
zal er een lichte, vrijwel verwaarloosbare verschuiving optreden in de verhouding
tussen de communautaire voedselhulp en de direct door de Lid-Staten gegeven
hulp. Deze veredeling was voor het Voedselhulpverdrag 1986 als volgt: 55,58%
communautaire voedselhulp en 44,42% door de Lid-Staten gegeven voedselhulp.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt o.g.v. het bepaalde
in artikel 25a, vijfde lid, jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad
van State.
Het totaal aan toezegging voor het Voedselhulpverdrag 1995 is gekomen
op 5,35 miljoen ton. Dit is een lager totaal dan de ruim 7,5 miljoen ton die
zijn toegezegd op basis van het Voedselhulpverdrag 1986. Hoewel in het verleden
geen toezeggingen zijn gedaan die een totaal van 10 miljoen ton benaderen,
zijn in tijden van ernstige noodsituaties de totalen van verleende voedselhulp
vaak de 10 miljoen ton te boven gegaan.
Enkele vernieuwingen in het Voedselhulpverdrag 1995 ten opzichte van het
verdrag van 1986 zijn:
– de opname van peulvruchten met een limiet van een jaarlijkse hoeveelheid
waarde, die overeenkomt met 10% van de jaarlijkse contributie per donor;
– als ontwikkelingslanden worden aangemerkt die landen die op de
lijst van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voorkomen, met een voorkeur
van de minst ontwikkelde landen;
– financiële bijdragen van donoren ten behoeve van graanaankopen
zullen zoveel mogelijk worden aangewend voor lokale aankopen in ontwikkelingslanden.
De contributie van de Europese Gemeenschap aan het Voedselhulpverdrag
1995 komt grotendeels ten laste van de communautaire Voedselhulpbegroting.
De Nederlandse bijdrage aan de Europese Gemeenschap wordt op basis van het
Voedselhulpverdrag 1995 niet verhoogd. De Nederlandse contributie aan het
Voedselhulpverdrag 1995 komt ten laste van de begroting van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken, welke hiervoor voldoende ruimte biedt.
IV De Koninkrijkpositie
Het verdrag zal, evenals de Internationale Tarwe-overeenkomst 1986, alleen
voor Nederland gelden.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
J. P. Pronk
De Minister van Financiën,
G. Zalm