nr. 258a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 mei
1995 en het nader rapport d.d. 7 maart 1996, aangeboden aan de Koningin door
de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Defensie.
Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 9 maart 1995, no. 95.001922, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
van Defensie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake het gebruik door Canadese
inspectieteams van Nederlandse militaire faciliteiten; Ottawa, 17 en 20 januari
1995, met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de directeur van Uw kabinet van 9 maart 1995,
nr. 95.001922, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 23 mei 1995, nr. W07.95.0102, bied ik U hierbij aan.
1. In de laatste alinea van de toelichtende nota wordt gesteld dat het
verdrag voorlopig wordt toegepast vanaf 30 januari 1995 hetgeen noodzakelijk
werd geacht in verband met het reeds aangevangen gebruik door Canada van de
door Nederland aangeboden faciliteiten. Het enkele feit dat de faciliteiten
vroegtijdig ter beschikking werden gesteld, is naar de mening van de Raad
van State een onvoldoende motivering voor deze binding zonder parlementaire
goedkeuring vooraf. Naar de mening van het college is het wenselijk om, gelet
op artikel 15 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen, het
belang dat de voorlopige toepassing vorderde in de toelichting te verduidelijken.
In dit verband zou vermeld moeten worden waarom het noodzakelijk was de faciliteiten
in zo een vroeg stadium ter beschikking te stellen. Tevens dient te worden
aangegeven dat de voorlopige toepassing met zich brengt dat de afstand van
aanspraken op schadevergoeding («waiver») neergelegd in artikel
12 van het verdrag ook geldt voor de fase van de voorlopige toepassing. Hetzelfde
geldt ten aanzien van artikel 14 (geschillenbeslechting).
1. Met betrekking tot de voorlopige toepassing van het verdrag, waaromtrent
de Raad nadere motivering wenselijk achtte, is de toelichtende nota aangevuld.
2. In artikel 12 van het verdrag zijn bepalingen opgenomen met betrekking
tot de wederzijdse aansprakelijkheid van de staten voor het inspectieteam
en het personeel. In de toelichting wordt gesteld dat deze aansprakelijkheidsregeling
«geheel conform de NAVO-standaard-bepalingen« is. Niet duidelijk
is evenwel op welke standaardbepalingen wordt gedoeld. In de toelichting dient
te worden aangegeven waar deze bepalingen aan zijn ontleend en waarop eventuele
afwijkingen berusten.
3. In artikel 12, eerste lid, van het verdrag wordt gesproken over «the
Canadian inspectors and Canadian auxiliary personnel», terwijl elders
in het verdrag wordt gesproken over «(the) members of the Canadian team».
Niet duidelijk is of Canadian in eerstgenoemd artikellid moet worden verstaan
als de Canadese nationaliteit hebbend.
Het verdient dan ook aanbeveling in de toelichting uitdrukkelijk te vermelden
of onder deze zinsnede ook andere nationaliteiten dan de Canadese kunnen vallen.
2 en 3. Met betrekking tot de door de Raad aangehaalde bepalingen inzake
de wederzijdse aansprakelijkheid van staten voor het inspectieteam en het
personeel en het verschil tussen «the Canadian inspectors and Canadian
auxiliary personnel» en «(the) members of the Canadian team»
is de toelichting ten aanzien van artikel 1 2 van het verdrag aangevuld.
4. In artikel 15 van het verdrag is onder meer de «security of information»
geregeld ingeval het niet mogelijk is die informatie terug te geven bij beëindiging
van het verdrag. De Raad adviseert in de toelichting aan te geven aan welke
gevallen en aan welke vormen van informatie hier moet worden gedacht. Tevens
ware aan te geven waarom niet is overeengekomen om, indien teruggave onmogelijk
is, die informatie te (doen) vernietigen die daar naar haar aard voor in aanmerking
komt.
4. Op het punt van de door de Raad aangehaalde bescherming van informatie
is de toelichtende nota aangevuld.
5. In de toelichtende nota is thans aangegeven dat het aldaar genoemde
«Vienna Document» ter inzage is bijgevoegd.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Defensie, verzoeken mij te
machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag en de gewijzigde
toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste
en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo