24 708
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake het gebruik door Canadese inspectieteams van Nederlandse militaire faciliteiten; Ottawa, 17 en 20 januari 1995

nr. 258
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 mei 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 mei 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 juni 1996.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 17 en 20 januari 1995 te Ottawa tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake het gebruik door Canadese inspectieteams van Nederlandse militaire faciliteiten (Trb. 1995, 65 en 1996, 114).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Toelichtende nota

De Canadese regering deed in 1993, na sluiting van de Canadese defensie-inrichtingen in de Bondsrepubliek Duitsland, het verzoek aan de Nederlandse regering om faciliteiten ter beschikking te stellen ten behoeve van haar militaire teams, die inspecties uitvoeren in het kader van het op 19 november 1990 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa (CSE-verdrag: Trb. 1991, 31), het op 4 maart 1992 te Wenen in het kader van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking vastgestelde document 92 («Vienna Document 1992 of the negotiations on Confidence- and Security Building Measures convened in accordance with the relevant provisions of the concluding document of the Vienna meeting of the Conference on Security and Cooperation in Europe»; geactualiseerde versie uit 1994 ter inzage bijgevoegd1) en eventueel later tot stand te brengen wapenbeheersingsafspraken. Dit verzoek heeft geresulteerd in onderhavig, bij briefwisseling tot stand gekomen verdrag.

In de praktijk betekent dit, dat Canada tegen vergoeding gebruik zal maken van de faciliteiten van de Generaal Spoor kazerne van het Nederlandse leger in Ermelo (artikel 1).

De Canadese inspectieteams (artikel 2) zullen veelal internationaal van samenstelling zijn, hetgeen betekent dat ook inspecteurs uit niet NAVO-landen hier deel van kunnen uitmaken.

Naast diverse, voor zichzelf sprekende logistieke bepalingen bevat het verdrag bepalingen over voorrechten en immuniteiten, aansprakelijkheid en visaverlening aan de inspecteurs.

De bepalingen inzake voorrechten en immuniteiten (artikel 4) zijn noodzakelijk, omdat op het voorziene gebruik van de Nederlandse faciliteiten in het kader van de bovengenoemde inspecties het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (NAVO-statusverdrag: Trb. 1951, 114) niet van toepassing is, nu het gebruik hier te lande ook kan geschieden door inspecteurs afkomstig uit niet NAVO-landen.

De aansprakelijkheidsregeling (artikel 12) is geheel conform NAVO-standaardbepalingen (zie artikel 8 NAVO-statusverdrag).

Die bepalingen zijn niet rechtstreeks van toepassing op een Canadees inspectieteam, aangezien de doelstelling van de aanwezigheid in ons land niet in onmiddellijk verband te brengen is met de verplichtingen voortvloeiende uit het NAVO-verdrag.

Daarnaast kan de NAVO-status niet gelden voor gasten in het Canadese inspectieteam (bewindslieden, parlementariërs, genodigden uit andere, niet geïnspecteerde landen in Oost-Europa). Hierin ligt tevens de verklaring voor het gebruik van de termen «the Canadian inspectors and Canadian auxiliary personnel» tegenover «(the) members of the Canadian team» elders in het verdrag. De eerste groep personen omvat de door de Canadese regering aangewezen inspecteurs onder het CSE-verdrag en het ondersteunend personeel daarvoor, veelal Canadese militairen met de Canadese nationaliteit. De tweede groep personen kan ook andere personen omvatten, daar het niet ongebruikelijk is om in het kader van vertrouwenwekkende maatregelen buitenlandse gasten uit te nodigen deel te nemen aan inspecties door westelijke mogendheden. Het gebruik van de laatste term maakt het mogelijk de verantwoordelijkheid van de Canadese regering voor die personen te vast te leggen. Dit kan van belang zijn, indien schade wordt berokkend door een gast binnen het Canadese team. In een dergelijk geval zal Nederland de kosten in rekening kunnen brengen aan Canada. Dat land kan dan zelf zorg dragen voor verrekening met betrokkene of zijn land van herkomst.

In artikel 13 wordt de toegang tot Nederland geregeld, alsmede de visumverlening aan de leden van de Canadese teams voor inspecteurs met de niet-Canadese nationaliteit.

Artikel 15 geeft voorzieningen met het oog op gerubriceerde informatie in geval van beëindiging van het verdrag. In dit verband ware te denken aan de tijdens inspecties ter kennis gekomen informatie inzake commando-structuren en de kwalitatieve waardering van geïnspecteerde eenheden. Dergelijke informatie dient ofwel te worden teruggegeven, dan wel, indien teruggave niet mogelijk is, de gebruikelijke bescherming te blijven genieten.

Vernietiging zou in een dergelijke situatie niet altijd mogelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer van de informatie is kennis genomen door personen, of wanneer deze deel uitmaakt van andere gegevens.

Voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het verdrag alleen voor Nederland gelden.

Het verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf 30 januari 1995, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met het reeds aangevangen gebruik door Canada van de door Nederland aangeboden faciliteiten. In het licht van de versnelde afbouw van de Canadese presentie in de Bondsrepubliek en de voorbereiding en uitvoering van inspecties in het kader van het CSE-verdrag, was het van belang op zo kort mogelijke termijn voorzieningen terzake te treffen. Nu noch het NAVO-statusverdrag (ziet alleen op rechtspositie van in NAVO-verband opererende bondgenootschappelijke eenheden), noch het CSE-verdrag (ziet alleen op status van inspectieteams in het te inspecteren land en op doorreis naar dat land) regelingen bevatten ter zake van een langer verblijf dan noodzakelijk voor een onmiddellijk transito, diende de status van deze Canadese inspecteurs op zo kort mogelijke termijn ter worden geregeld. Feitelijke terbeschikkingstelling van Nederlandse faciliteiten alleen zou niet voldoende zijn geweest, nu bepalingen noodzakelijk waren met betrekking tot voorrechten en immuniteiten, vergoeding van schade aan derden en geschillenbeslechting.

De voorlopige toepassing geldt ten aanzien van het gehele verdrag, inclusief de afstand van aanspraken op schadevergoeding (artikel 12) en de geschillenbeslechting (artikel 14).

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven