Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24698 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24698 nr. 10 |
Ontvangen 19 september 1996
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel A wordt vervangen door:
In artikel 1 wordt de punt aan het einde van onderdeel f vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
g. Arbeidsongeschiktheidskas: de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 73;
h. eigen risicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 75, eerste lid.
In onderdeel G wordt aan het voorgestelde onderdeel c na «als bedoeld in artikel 65b is verleend» toegevoegd: of wordt overwogen.
Na onderdeel H wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 36a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat de bedrijfsvereniging geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.
2. Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
In onderdeel I wordt het voorgestelde artikel 37 vervangen door:
1. Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.
2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitsluitend verzekerd is op grond van artikel 7b, dan wel artikel 7b en artikel 7a, onderdeel a, en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
In onderdeel K, onder 2°, wordt in het voorgestelde vierde lid van artikel 43a «artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen» vervangen door: artikel 20 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
In onderdeel L wordt de zinsnede «, vermeerderd met het bedrag aan premies dat de werkgever bij wel-uitbetaling daarover verschuldigd zou zijn» vervangen door: vermeerderd met het bedrag aan premies dat de bedrijfsvereniging bij uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht.
Na onderdeel N wordt een nieuw onderdeel ingevoegd luidende:
In artikel 50 wordt, onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid, het tweede lid vervangen door twee nieuwe leden, luidende:
2. De bedrijfsvereniging kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door haar te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.
3. Onverminderd het tweede lid, schort de bedrijfsvereniging de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst zij de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Na onderdeel Q wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 59d vervalt: ,58.
Onderdeel T wordt als volgt gewijzigd:
1°. Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De bedrijfsvereniging kan een persoon als bedoeld in het eerste lid in aanmerking brengen voor voorzieningen welke strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden indien het vervoersvoorzieningen betreft die deel uitmaken van, dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen waarvoor hij op grond van het eerste lid in aanmerking is of wordt gebracht.
2. Aan artikel 65 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld omtrent de toekenning van een voorziening op grond van dit artikel, indien de werknemer tevens verzekerde is op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of jonggehandicapte is in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, dan wel op grond van enige andere wettelijke regeling in aanmerking komt voor de toekenning van een voorziening die naar aard en strekking overeenkomt met een voorziening als bedoeld in dit artikel.
2°. In het voorgestelde artikel 65a, eerste lid, wordt «de persoon» vervangen door: de werkgever.
3°. Aan het voorgestelde artikel 65d, eerste lid, onderdeel d, wordt na «eerste» toegevoegd: en derde.
Onderdeel U wordt vervangen door:
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
1°. Onderdeel c wordt vervangen door:
c. indien betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten die is toegekend met ingang van een dag, gelegen vóór de dag waarop hij recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering: door de bedrijfsvereniging die de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft toegekend.
2°. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid, waarna een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Indien betrokkene in geval van arbeidsongeschiktheid recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en met ingang van dezelfde dag recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, geschiedt de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering door de bedrijfsvereniging tegenover welke hij de aanspraak op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft.
3°. In het nieuwe derde lid wordt «het vorige lid» vervangen door: het eerste lid.
Na onderdeel U worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 70 komt als volgt te luiden:
De bedrijfsvereniging die bevoegd is tot toekenning, herziening of heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is tevens bevoegd met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IIA.
Artikel 71 komt als volgt te luiden:
1. Indien artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering betaald door de bedrijfsvereniging die bevoegd is tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, ook indien één of meer werkgevers eigen risicodrager zijn.
2. In de situatie, bedoeld in het eerste lid, verhaalt de bedrijfsvereniging op de eigen risicodrager, naar rato van de loonsom en met inachtneming van het derde lid, de door hem verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht.
3. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet verhaald op de eigen risicodrager, indien de werknemer met behoud van hetzelfde loon bij die werkgever arbeid is blijven verrichten.
4. Onze Minister kan omtrent de betaling en het verhaal regels stellen, zonodig in afwijking van dit artikel.
Onderdeel V wordt als volgt gewijzigd:
1°. In het voorgestelde opschrift van § 2 wordt «sectorale arbeidsongeschiktheidskas» vervangen door: arbeidsongeschiktheidskas.
2°. Het voorgestelde artikel 73 wordt vervangen door:
Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 76, tweede lid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidskas die deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming.
Onderdeel W wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het voorgestelde artikel 75 wordt vervangen door:
1. De bedrijfsvereniging verleent aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie of een verzekeringsovereenkomst overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens de bedrijfsvereniging verplicht, op het eerste verzoek van de bedrijfsvereniging waarbij de bedrijfsvereniging schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van dit risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. De toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren nadat het door de werkgever zelf dragen van het in de eerste zin bedoelde risico is beëindigd.
2. Onder een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling.
3. Onder een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een verzekeraar:
1°. die in het bezit is van de op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de op grond van de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of
2°. die heeft voldaan aan de vereiste procedure, bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft.
4. De garantie of verzekeringsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt voor onbepaalde tijd afgegeven, strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrager en bepaalt dat de desbetreffende kredietinstelling of verzekeraar zich verplicht om de opzegging of, in geval van beëindiging anders dan door opzegging, de beëindiging van de garantie of de verzekeringsovereenkomst onverwijld te melden aan de bedrijfsvereniging.
5. Geen uit de wettelijke bepalingen betreffende de garantie of de verzekeringsovereenkomst of een uit deze garantie of verzekeringsovereenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval, kan door de kredietinstelling of verzekeraar aan de bedrijfsvereniging worden tegengeworpen.
6. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend met ingang van 1 januari van enig jaar, indien de aanvraag ten minste dertien weken vóór die datum is ingediend. Aan een startende werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het tijdstip waarop deze start.
7. Het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid:
a. eindigt met ingang van de dag waarop de schriftelijke garantie of verzekeringsovereenkomst eindigt, onderscheidenlijk met ingang van de dag waarop de eigen risicodrager in staat van faillissement is verklaard of ophoudt werkgever te zijn;
b. wordt door de bedrijfsvereniging op 1 januari van enig jaar beëindigd op aanvraag van de werkgever, mits deze aanvraag ten minste dertien weken voor deze datum is ingediend;
c. kan door de bedrijfsvereniging zonder aanvraag van de werkgever met onmiddellijke ingang worden beëindigd indien de rechtbank de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk IX van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 onderscheidenlijk de bijzondere voorziening als bedoel in hoofdstuk X van de Wet toezicht kredietwezen 1992 heeft uitgesproken over de betrokken verzekeraar onderscheidenlijk kredietinstelling.
2°. Onder vernummering van artikel 75a tot artikel 75c, worden na artikel 75 twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De eigen risicodrager draagt gedurende de periode van vijf jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend:
a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt;
b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid;
c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was.
2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering;
b. als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens recht bestaat op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 18 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4. De eigen risicodrager betaalt, met inachtneming van artikel 71, de door de bedrijfsvereniging toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens de bedrijfsvereniging aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid. Indien de eigen risicodrager de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet betaalt, wordt deze betaald door de bedrijfsvereniging en op hem verhaald.
1. Indien een werkgever eigen risicodrager wordt, wordt het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer, bedoeld in artikel 75a, die is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigen risicodrager wordt, vanaf die dag door de eigen risicodrager gedragen, overeenkomstig artikel 75a.
2. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming of een deel daarvan overdraagt geen eigen risicodrager is en de werkgever die de onderneming of een deel daarvan verkrijgt eigen risicodrager is of wordt, wordt door de eigen risicodrager het in het derde lid beschreven risico zelf gedragen.
3. Het tweede lid betreft het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming of een deel daarvan heeft overgedragen.
4. Indien de werkgever wiens onderneming of een deel daarvan wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid eigen risicodrager is, gaat het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, over op de werkgever die de onderneming of een deel daarvan verkrijgt, ook indien hij geen eigen risicodrager is.
5. Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd anders dan als gevolg van overgang van onderneming van de werkgever, bedoeld in het vierde lid, blijft de werkgever het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dragen, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid tot hem in dienstbetrekking stond. Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard of ophoudt werkgever te zijn, wordt de in de eerste zin bedoelde uitkering betaald door de bedrijfsvereniging en verhaald op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in artikel 75, eerste lid.
6. Indien de onderneming van de werkgever, bedoeld in het vijfde lid, wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid en de werkgever die de onderneming of een deel daarvan verkrijgt geen eigen risicodrager is, gaan de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het vijfde lid, over op de laatstgenoemde werkgever.
3°. Het tot artikel 75c vernummerde artikel 75a wordt vervangen door:
1. De gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, is niet verschuldigd:
a. door de eigen risicodrager over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers;
b. door de startende werkgever als bedoeld in artikel 75, zesde lid, over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, in afwachting van de door de bedrijfsvereniging te verlenen toestemming als bedoeld in artikel 75, eerste lid.
2. De eigen risicodrager die ter dekking van het risico, bedoeld in artikel 75, eerste lid, een verzekering heeft afgesloten, mag de door hem ter zake van die verzekering verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.
4°. Het voorgestelde artikel 75b wordt vernummerd tot artikel 75d, waarna dit artikel als volgt wordt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt de zinsnede «De werkgever die het in artikel 75, derde lid, bedoelde risico zelf draagt,» vervangen door: De eigen risicodrager.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Onverminderd het tweede lid doet de eigen risicodrager aangifte van de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het in artikel 75a, eerste lid, bedoelde risico draagt, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.
5°. Het voorgestelde artikel 75c wordt vernummerd tot artikel 75e, waarna dit artikel als volgt wordt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «De werkgever die het in artikel 75, derde lid, bedoelde risico zelf draagt,» vervangen door: De eigen risicodrager.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 71a, wordt door de bedrijfsvereniging opgesteld:
a. op verzoek van de eigen risicodrager; of
b. op verzoek van de werknemer voor wie het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, wordt gedragen, indien de eigen risicodrager geen reïntegratieplan heeft opgesteld of een reïntegratieplan heeft opgesteld dat niet aan de op grond van het vierde lid gestelde minimum-eisen voldoet.
3. Het derde lid vervalt waarna het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
4. In het nieuwe derde lid wordt «artikel 75, derde lid» vervangen door: artikel 75a, eerste lid.
5. In het nieuwe vierde lid wordt de zinsnede «,bedoeld in artikel 75, derde lid, door de werkgever» vervangen door: , bedoeld in artikel 75a, eerste lid, door de eigen risicodrager.
6. In het nieuwe vijfde lid wordt «artikel 75, derde lid,» vervangen door: artikel 75a, eerste lid.
6°. Na artikel 75e worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De bedrijfsvereniging brengt bij de eigen risicodrager de kosten in rekening ter zake van:
a. de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 75, eerste lid;
b. de betaling van de uitkering door de bedrijfsvereniging en het verhaal op de eigen risicodrager, bedoeld in artikel 75a, vierde lid;
c. van het opstellen van het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 75e, tweede lid.
2. De bedrijfsvereniging vergoedt aan de eigen risicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van artikel 36b, eerste lid.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt, onder goedkeuring van Onze Minister, regels met betrekking tot het eerste lid.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk.
7°. Het oorspronkelijke artikel 75d vervalt.
Onderdeel X wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het voorgestelde artikel 76, tweede lid wordt vervangen door:
2. De middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in de Arbeidsongeschiktheidskas, worden verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel b, bedoelde gedifferentieerde premie.
2°. In het voorgestelde artikel 76, derde lid wordt «een sectorale arbeidsongeschiktheidskas» vervangen door: in de Arbeidsongeschiktheidskas.
3°. In de voorgestelde artikelen 76a, onderdeel b, en 76b, eerste lid, wordt «sectorale premie» telkens vervangen door: gedifferentieerde premie.
4°. Het voorgestelde artikel 76c wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «artikel 75c, tweede lid» vervangen door: artikel 75f, eerste lid.
2. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel d in een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:
e. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel 46, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a;
f. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel 57, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a;
g. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt door toepassing van artikel XIV van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie.
5°. Het voorgestelde artikel 76d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. de door de bedrijfsvereniging te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door de bedrijfsvereniging verschuldigde premies, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;
2. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel k in een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
l. de gelden die door toepassing van artikel 79 worden overgeheveld naar de Arbeidsongeschiktheidskas;
m. de schade, bedoeld in artikel 75f, tweede lid, die wordt vergoed aan een eigen risicodrager.
6°. Het voorgestelde artikel 76e wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «een sectorale arbeidsongeschiktheidskas» vervangen door: de Arbeidsongeschiktheidskas.
2. In onderdeel a wordt «de sectorale premie» vervangen door: de gedifferentieerde premie.
3. Onderdeel c wordt vervangen door:
c. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 75a, vierde lid en artikel 75b, vijfde lid;.
4. De onderdelen d en e worden vervangen door:
d. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt met toepassing van artikel 46, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76f, eerste lid;
e. de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt met toepassing van artikel 57, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76f, eerste lid;
5. In onderdeel f vervalt «, onderdeel a».
6. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f in een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de gelden die door toepassing van artikel 79 worden overgeheveld uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
7°. Het voorgestelde artikel 76f wordt vervangen door:
1. Ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen gedurende de periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, de door de bedrijfsvereniging te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door de bedrijfsvereniging verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht.
2. Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan op de dag waarop de in artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ingetrokken arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan.
3. Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan na het verstrijken van de in artikel 43, eerste lid, onderdeel b, bedoelde wachttijd van 52 weken.
4. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering;
b. indien als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens recht bestaat op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 18 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
c. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft die niet kan worden verhaald als bedoeld in artikel 71, derde lid.
5. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de Arbeidsongeschiktheidskas niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas dan met toestemming van Onze Minister.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
8°. In het voorgestelde artikel 76g wordt de zinsnede «en artikel 76f, eerste lid, onderdeel b, bedoelde reïntegratiemaatregelen die ten laste kunnen worden gebracht van respectievelijk het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de sectorale arbeidsongeschiktheidskas» vervangen door: bedoelde reïntegratiemaatregelen die ten laste kunnen worden gebracht van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
9°. De voorgestelde artikelen 77b, 77c, 77d en 77e worden vervangen door:
1. De basispremie is niet verschuldigd over het loon van gehandicapte werknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet arbeid gehandicapte werknemers indien de loonsom van deze werknemers die tot de werkgever in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar ten minste gelijk is aan vijf procent van de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het loon wordt verkregen uit een dienstbetrekking op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening.
1. De bedrijfsvereniging kent aan de werkgever die een of meer opdrachten verleent aan een bedrijf waar arbeid wordt verricht onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in de Wet Sociale Werkvoorziening, een korting toe op de door de werkgever verschuldigde basispremie, indien tweederde van de netto toegevoegde waarde die met de opdrachten is gemoeid, ten minste gelijk is aan vijf procent van de loonsom van de werkgever in het kalenderjaar waarin de opdrachten zijn verleend.
2. De korting, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan een percentage van tweederde van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, welk percentage gelijk is aan het premiepercentage, bedoeld in artikel 77.
Onverminderd de artikelen 77b en 77c is de werkgever die een of meer opdrachten verleent aan een bedrijf waar arbeid wordt verricht onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in de Wet Sociale Werkvoorziening, de basispremie niet verschuldigd over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande gehandicapte werknemers, bedoeld in artikel 77b, en wordt door de bedrijfsvereniging een korting toegekend op de door hem verschuldigde basispremie overeenkomstig artikel 77c, tweede lid, indien tweederde van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in artikel 77c, eerste lid, samen met de loonsom van de hiervoor bedoelde tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, ten minste gelijk is aan vijf procent van de loonsom van de werkgever in het kalenderjaar waarin de opdracht is verleend.
Met betrekking tot de artikelen 77b, 77c en 77d kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.
10°. Het opschrift van 3 wordt gewijzigd in: De gedifferentieerde premie.
11°. Het voorgestelde artikel 78 wordt vervangen door:
1. De gedifferentieerde premie wordt door de bedrijfsvereniging geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.
2. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt, onder goedkeuring van Onze Minister:
a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden;
b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.
3. De bedrijfsvereniging stelt elk jaar met ingang van 1 januari voor elke bij haar aangesloten werkgever een opslag of korting vast waarmee voor die werkgever het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd.
4. De bedrijfsvereniging stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld:
a. omtrent de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld;
b. omtrent de wijze waarop de in het derde of vierde lid bedoelde opslag of korting door de bedrijfsvereniging op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend;
c. omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen worden gebracht en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste aan een werkgever in rekening moeten worden gebracht.
6. In afwijking van het eerste lid wordt over een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Werkloosheidswet, over een toeslag op grond van de Toeslagenwet en over het loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening in plaats van een gedifferentieerde premie een vervangende premie vastgesteld. Het percentage van de vervangende premie is gelijk aan het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
7. Behalve voor degene die loon ontvangt uit een dienstbetrekking op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening wordt het zesde lid niet toegepast ingeval de bedrijfsvereniging de uitkering, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, 9 of 11 van deze wet en in artikel 9, 10 of 12 van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.
8. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan een door het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming op grond van tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, vastgesteld percentage of vastgestelde periode, stelt hij het percentage of de periode vast.
12°. Het voorgestelde artikel 78a vervalt.
13°. Het voorgestelde artikel 79 wordt vervangen door:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overheveling van gelden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar de Arbeidsongeschiktheidskas.
In onderdeel IJ wordt in het voorgestelde artikel 84, derde lid, «het in artikel 78, tweede lid, bedoelde bedrijfsverenigingspercentage» vervangen door: het in artikel 78, tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage.
Onderdeel AA wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het voorgestelde artikel 87b wordt vervangen door:
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.
2°. Na artikel 87b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de bedrijfsvereniging binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, beslist de bedrijfsvereniging binnen zeventien weken of, indien zij advies vraagt aan een deskundige die niet onder haar verantwoordelijkheid werkzaam is binnen een en twintig weken, na ontvangst van het bezwaarschrift.
Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde lid, bedoelde opslag of korting kan niet zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Onderdeel BB komt te luiden:
Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:
1°. In het eerste lid vervalt de tweede zin.
2°. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. De eigen risicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid in de plaats van de bedrijfsvereniging voorzover hij het risico van de betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt.
In artikel II, onderdelen h, k en m, wordt «artikel X5» vervangen door: artikel X6.
Artikel III wordt vervangen door:
Artikel 21a van de Wet financiële voorzieningen ABP wordt vervangen door een nieuw artikel, luidende:
1. Zonodig in afwijking van artikel II van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, komen ten laste van het FAOP:
a. gedurende de periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop een WAO-conforme uitkering op grond van paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP is ingegaan, de op grond van paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP te betalen WAO-conforme uitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het FAOP verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;
b. de uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de Wet arbeid gehandicapte werknemers, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van die wet.
2. Indien een WAO-conforme uitkering met overeenkomstige toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, van de WAO wordt toegekend, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan op de dag waarop de overeenkomstig artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ingetrokken WAO-conforme uitkering is ingegaan.
3. Indien een WAO-conforme uitkering met overeenkomstige toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, van de WAO wordt toegekend, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken overeenkomstig artikel 19 van de WAO.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering;
b. als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens recht bestaat op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 18 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel IV wordt vervangen door:
1. In afwijking van artikel II, komen ten laste van Onze Minister van Defensie gedurende de periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop een in artikel II, onderdeel c, bedoeld pensioen is ingegaan, of een in artikel II, onderdeel d, bedoelde uitkering is ingegaan, de uitgaven met betrekking tot de in artikel II, onderdeel c, bedoelde te betalen pensioenen en de in artikel II, onderdeel d, bedoelde te betalen uitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze pensioenen en uitkeringen door Onze Minister van Defensie verschuldigde premies die niet op deze pensioenen in mindering kunnen worden gebracht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de uitkering of het pensioen wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering;
b. als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens recht bestaat op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 18 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Artikel VI, eerste lid, onderdeel b komt te luiden: Onze Minister van Defensie met betrekking tot militairen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 3° van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP en met betrekking tot gewezen militairen, bedoeld in artikel 28, vierde lid, onderdeel a, onder 2° en 3° van die wet.
Artikel VII wordt vervangen door:
Onder uitkeringen en pensioenen als bedoeld in artikel 75b en in artikel 76f van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, in artikel 21a van de Wet privatisering ABP en in artikel IV van deze wet, worden uitsluitend verstaan, de uitkeringen en pensioenen die zijn ingegaan op of na de dag van inwerkingtreding van deze wet.
De wijziging van het voorgestelde artikel 1, onderdeel g, houdt verband met de veranderde inzichten betreffende de wijze waarop het premiedifferentiatiesysteem vormgegeven moet worden. Deze gewijzigde inzichten hebben ertoe geleid dat niet langer wordt uitgegaan van verschillende sectorale arbeidsongeschiktheidskassen, doch van één Arbeidsongeschiktheidskas waaruit de uitkeringslasten gedurende de eerste vijf jaar door middel van een gedifferentieerde premie worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de wijzigingen van het oorspronkelijk voorgestelde systeem van premiedifferentiatie, zij verwezen naar Hoofdstuk 2 van de Nota naar aanleiding van het verslag.
Het nieuwe onderdeel h voorziet in een definitiebepaling van «eigen risicodrager» hetgeen noodzakelijk werd geacht ter voorkoming van herhalingen van een uitgebreide omschrijving van de werkgever-eigen risicodrager.
De wijziging van het voorgestelde artikel 23, eerste lid, onderdeel c, betreft een technische aanpassing naar aanleiding van een opmerking van de leden van de D66-fractie en het Tica.
Het huidige beroepsrecht en met name artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht voorkomt dat een werknemer door het instellen van bezwaar of beroep in een slechtere positie kan komen dan wanneer geen gebruik was gemaakt van deze rechtsmiddelen. Naar algemeen wordt aangenomen geldt het verbod op de zogenoemde reformatio in peius niet bij driepartijen geschillen of in het geval de procedure is aangespannen door een andere belanghebbende dan degene om wiens uitkering het gaat. Het aanmerken van de werkgever als belanghebbende bij beslissingen op grond van de WAO met betrekking tot zijn werknemers, zal tot gevolg hebben dat sprake zal zijn van procedures waarvoor het eerdergenoemde verbod niet geldt.
Indien een werkgever in zijn bezwaar of beroep succesvol is dan zal dit – zonder aanvullende regeling – voor de werknemer als consequentie kunnen hebben dat hij zijn uitkering geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht verliest. Een dergelijke consequentie acht het kabinet niet aanvaardbaar. Immers de werknemer wiens werkgever gebruik maakt van zijn beroepsrechten komt hierdoor in een slechtere positie te verkeren dan degene, wiens werkgever hiervan afziet. Naar de opvatting van het kabinet bestaat voor een dergelijk verschil geen rechtvaardigingsgrond. Voorts acht het kabinet het van belang dat de Centrale Raad van Beroep zich in zijn jurisprudentie met een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsonge- schiktheidsuitkering van een werknemer niet rauwelijks mag worden herzien of beëindigd, doch dat de werknemer enige tijd moet worden gegund zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. In lijn met deze jurisprudentie wordt voorgesteld om indien de uitkering tengevolge van het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep zou moeten worden ingetrokken of herzien, deze intrekking of herziening niet eerder te laten plaatsvinden dan 6 weken na de beslissing op bezwaar of de uitspraak in beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het geval het bezwaar of beroep door de werkgever wordt ingetrokken omdat de bedrijfsvereniging grotendeels aan de bezwaren van werkgever tegemoet is gekomen.
Voor de toepassing van de voorgestelde regeling is niet vereist dat beslissing op bezwaar of de uitspraak onherroepelijk is. Immers indien deze eis wel zou worden gesteld zou de werknemer een intrekking of verlaging van zijn uitkering kunnen voorkomen door (hoger) beroep in te stellen.
Het ligt in de rede op de voorgestelde regeling een uitzondering te maken voor het geval de ten onrechte of te hoge verlening van de uitkering aan de werknemer kan worden verweten, bijvoorbeeld omdat hij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. In dat geval kan hij geen aanspraak maken op de bescherming van zijn rechtszekerheid en geldt de normale regeling van artikel 36a.
Het voorgestelde artikel 75f, tweede lid (zie I, onder M, onder 6°) voorziet er in dat de eigen risicodrager – die de uitkering moet betalen – niet de dupe wordt van wat uiteindelijk een onjuiste beslissing van de bedrijfsvereniging was. De bedrijfsvereniging vergoedt op zijn verzoek de schade, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (het nieuwe onderdeel m van het voorgestelde artikel 76d voorziet hierin). Onder schade moet in dit verband worden verstaan het bedrag aan uitkerings- lasten (inclusief de voorgestelde uitlooptermijn) dat de werkgever meer heeft betaald dan het bedrag dat hij had moeten betalen indien de bedrijfsvereniging direct de juiste beslissing had genomen, vermeerderd met rente conform de regels die de Centrale Raad van Beroep hierover heeft ontwikkeld.
Met de gewijzigde redactie van artikel 37 was beoogd te komen tot een verduidelijking van het oorspronkelijke artikel, zonder daarmee inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. In zijn technisch commentaar heeft het SFB er op gewezen dat de gewijzigde redactie van artikel 37, tweede lid, onbedoelde gevolgen heeft. Om die reden is de tekst van het tweede lid zodanig aangepast dat zij aansluit bij het oorspronkelijke derde lid van artikel 37.
De wijziging van het voorgestelde artikel 43a, vierde lid betreft een herstel van een verkeerde verwijzing waarop door het Tica in zijn technisch commentaar is geattendeerd.
In zijn technisch commentaar op het wetsvoorstel arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen (WAZ) heeft het Tica gewezen op een aantal onduidelijkheden in het voorgestelde artikel 57, vierde lid, van laatstgenoemd wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan is het vierde lid van artikel 57 WAZ bij nota van wijziging aangepast. Aangezien de formulering van het voorgestelde artikel 57, vierde lid, WAZ gelijkluidend was aan de voorgestelde formulering van artikel 44, vierde lid, WAO, ligt het voor de hand ook laatstgenoemde bepaling aan te passen. De wijziging van onderdeel L strekt hiertoe. Dit betreft in de eerste plaats het begrip «werkgever». Aangezien het hierbij gaat om de bedrijfsvereniging, ligt het voor de hand die instantie met name te noemen. Voorts dient duidelijk te zijn dat het hier alleen gaat om de werkgeversdelen van de premies sociale verzekeringswetten. De gewijzigde redactie van de aanvulling op het vierde lid van artikel 44 WAO voorziet hierin.
Met het nieuwe tweede lid van artikel 50 wordt een regeling getroffen die voorziet in de mogelijkheid een voorschot te verlenen. In het voorgestelde derde lid wordt een drietal situaties aangegeven waarin de bedrijfsvereniging over dient te gaan tot schorsing of opschorting van de betaling van de uitkering. Deze leden zijn ingevoegd teneinde een gelijke regeling te treffen met hetgeen in de WAZ (artikel 54) en de Wajong (artikel 46) is geregeld. Ook de WW (artikelen 30 en 31) kent een overeenkomstige regeling. De wijziging van artikel 50 WAO is aangebracht naar aanleiding van vragen van de leden van de D66-fractie daaromtrent in het verslag inzake de WAZ en de Wajong.
Aangezien artikel 58 komt te vervallen dient ook de verwijzing naar dit artikel in artikel 59d te vervallen.
Het vervangen van het voorgestelde artikel 65, derde lid, houdt verband met de beslissing van het kabinet om de verstrekking van de blindengeleidehond geheel bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onder te brengen. Tot deze keuze is gekomen omdat het bij nader inzien wenselijk werd geacht dat een dergelijke specifieke voorziening vanwege één instantie wordt verstrekt. Bij deze keuze heeft voorts een rol gespeeld dat de verhouding tussen honden die uitsluitend voor de werksituatie en werk/leefsituatie worden gebruikt, en honden die uitsluitend voor de leefsituatie worden gebruikt, wordt geschat op een verhouding van 20% tot 80%.
Deze keuze houdt in dat – in tegenstelling tot het aanvankelijke voorstel – de gecombineerde werk/leefvoorziening blindengeleidehond niet op grond van de sociale verzekeringswetgeving zal plaatsvinden. Ten behoeve van de verstrekking van blindengeleidehonden, zowel voor de gecombineerde leef/werksituatie als voor de zuivere leefsituatie, zal door de Minister van VWS aan de Ziekenfondsraad worden verzocht een subsidieregeling op te stellen die gebaseerd zal zijn op artikel 39 van de Wet financiering volksverzekeringen.
De mogelijkheid kan zich voordoen dat een werknemer niet alleen op basis van de WAO doch tevens op grond van een andere wettelijke regeling in aanmerking kan komen voor een voorziening. Voorkomen dient te worden dat onduidelijkheid bestaat op grond van welke wet en derhalve ten laste van welk fonds de voorziening verstrekt dient te worden. Het voorgestelde zesde lid van artikel 65 opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent regels te stellen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de nota's van wijziging bij de WAZ en de Wajong, zodat één AMvB kan worden getroffen die betrekking heeft op alle drie de wetten.
Zo zullen er regels worden gesteld ter zake van preventieve voorzieningen, dat wil zeggen voorzieningen die nodig zijn terwijl er nog geen sprake is van arbeidsongeschiktheid of een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het ligt in de rede in dat geval de toekenning van een voorziening te laten plaatsvinden uit hoofde van de regeling op basis waarvan de betrokkene voor het hoogste bedrag aan inkomsten is verzekerd.
Daarnaast zal geregeld moeten worden op basis van welke regeling voorzieningverstrekking plaatsvindt in gevallen van samenloop van uitkeringen op grond van de WAO, WAZ en Wajong. Ook hierbij gaan de gedachten uit naar een regeling gerelateerd aan het hoogste bedrag aan inkomsten die werden genoten voordat betrokkene arbeidsongeschikt werd.
Voorts dient te worden geregeld op grond van welke arbeidson- geschiktheidsregeling een voorziening wordt toegekend indien betrokkene een uitkering ontvangt op grond van de ene regeling doch werkzaamheden gaat verrichten uit hoofde waarvan hij verzekerd is op grond van een andere regeling. Hierbij gaan de gedachten uit naar een regeling waarin de toekenning van een voorziening geschiedt uit hoofde van de regeling waarvoor men op grond van de werkzaamheden verzekerd is.
De wijziging van het voorgestelde artikel 65a, eerste lid is opgenomen naar aanleiding van een opmerking van de leden van de PvdA-fractie waaruit bleek dat de term «de persoon» aanleiding geeft tot misverstanden.
De wijziging van het voorgestelde artikel 65d betreft een technische aanpassing naar aanleiding van een vraag van de leden van de fractie van D66.
In het voorgestelde eerste lid, onderdeel c, wordt geregeld welke bedrijfsvereniging bevoegd is tot toekenning van de WAO-uitkering indien de werknemer bij het intreden van de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid uitkeringsgerechtigde is op grond van de WAZ of de Wajong. Een soortgelijke regeling is opgenomen in artikel 82, vierde lid van de WAZ en artikel 65 van de Wajong. Het samenstel van deze regels leidt ertoe dat de bedrijfsvereniging die als eerste een arbeidson- geschiktheidsuitkering heeft toegekend, bevoegd is tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van een andere regeling. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat overdracht van dossiers plaats zou moeten vinden bij hernieuwde arbeidsongeschiktheid uit hoofde van een andere regeling. Met andere woorden, in de situatie (bijvoorbeeld) waar een WAZ-gerechtigde voor zijn resterende verdiencapaciteit werkzaamheden als werknemer gaat verrichten en vervolgens (toegenomen) arbeidsongeschikt wordt, is ter zake van de toekenning van de WAO-uitkering bevoegd, de bedrijfsvereniging die de WAZ-uitkering toekent.
In het voorgestelde tweede lid wordt geregeld welke bedrijfsvereniging bevoegd is tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering indien betrokkene ter zake van arbeidsongeschiktheid gelijktijdig aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAO, de WAZ of de Wajong. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 82, tweede lid van de WAZ en artikel 65 van de Wajong. Bepaald is dat bij gelijktijdige samenloop van een WAO- met een WAZ- of Wajong-uitkering, de WAO-uitkering wordt toegekend door de bedrijfsvereniging die bevoegd is tot toekenning van de WAO-uitkering. Het samenstel van de hiervoor genoemde regels leidt ertoe, dat bij gelijktijdige samenloop van aanspraken op grond van de WAO, de WAZ of de Wajong, de bedrijfsvereniging die bevoegd is tot toekenning van de WAO-uitkering tevens bevoegd is tot toekenning van de WAZ- of de Wajong uitkering.
Het oorspronkelijk voorgestelde derde lid van artikel 68 komt te vervallen omdat hetgeen in de voorgestelde AMvB beoogd was te regelen, thans wordt geregeld in het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 71.
In het voorgestelde artikel 70 is bepaald dat de bedrijfsvereniging die bevoegd is tot toekenning, herziening of heropening van de WAO-uitkering tevens bevoegd is tot toekenning van de in artikel 65 bedoelde voorzieningen. Hieruit volgt dat deze bedrijfsvereniging ook bevoegd is tot toekenning van de toelagen en vergoedingen bedoeld in de artikelen 65a en 65b. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de WAZ en de Wajong.
Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat het bevoegd zijn tot toekenning van een voorziening niet tevens impliceert dat die voorziening altijd ten laste van de WAO wordt toegekend. Zie hiervoor hetgeen is opgemerkt onder I, onder i, van deze nota, ten aanzien van de toekenning van een voorziening bij samenloop van uitkeringen of verzekering uit hoofde van de WAO, WAZ en Wajong. Aan de hand van het volgende voorbeeld wordt een en ander verduidelijkt. Stel een werknemer verricht tevens werkzaamheden als zelfstandige. Hij is uit dien hoofde tevens verzekerd op grond van de WAZ. Hij wordt zowel in het kader van zijn WAO-werkzaamheden als uit hoofde van zijn WAZ-werkzaamheden arbeidsongeschikt. De bevoegde bedrijfsvereniging voor de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van de WAO en de WAZ is de bedrijfsvereniging waarbij de werknemer verzekerd is uit hoofde van zijn WAO-werkzaamheden (zie hiervoor artikel 82 WAZ). Betrokkene komt in aanmerking voor een (scholings-)voorziening gericht op verbetering van zijn arbeidsgeschiktheid. Bevoegd tot toekenning van deze voorziening is de bedrijfsvereniging die de WAO- en de WAZ-uitkering heeft vastgesteld (zie hiervoor artikel 70 WAO en artikel 86 WAZ). Vervolgens moet worden bepaald – aan de hand van de op grond van artikel 65, zesde lid, WAO en artikel 29, vijfde lid, WAZ te stellen regels – op grond van welke wettelijke regeling (de WAO of de WAZ) de voorziening moet worden toegekend.
In het voorgestelde artikel 71 zijn bepalingen opgenomen omtrent de betaling en de verrekening van WAO-uitkeringslasten tussen een bedrijfsvereniging en eigen risicodragers, indien een werknemer ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid bij meerdere werkgevers werkzaam was en een of meer van deze werkgevers eigen risicodrager is. Bepaald is dat in deze situatie de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald door de bedrijfsvereniging en verhaald op de eigen risicodrager. De verrekeningsmogelijkheid beperkt zich uiteraard tot de eerste vijf jaar sinds de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De eigen risicodrager is immers slechts verantwoordelijk voor de betaling van de uitkering over deze periode. Voorts wordt aandacht gevraagd voor het derde lid, waarin bepaald is dat de uitkering niet wordt verhaald bij de eigen risicodrager, indien de werknemer met behoud van hetzelfde loon bij hem is blijven werken. De ratio van deze bepaling is toegelicht in paragraaf 3.8 van de Nota naar aanleiding van het verslag.
De wijzigingen van het voorgestelde opschrift van 2 en van het voorgestelde artikel 73 houden verband met het vervangen van de verschillende sectorale arbeidsongeschiktheidskassen door één – onder beheer van het Tica staande – Arbeidsongeschiktheidskas, waaruit de uitkeringslasten gedurende de eerste vijf jaar worden gefinancierd.
Onderdeel W van het wetsvoorstel is – om een aantal redenen – drastisch herzien. In de eerste plaats is dit een gevolg van het feit dat het bij nader inzien beter werd geacht een aantal zaken in de wet te regelen, waarvan het oorspronkelijk de bedoeling was om deze in de amvb-eigen risicodragen te regelen. In de tweede plaats is ervoor gekozen artikel 75 te splitsen in twee artikelen (artikel 75 en artikel 75a) waarbij in artikel 75 de meer procedurele bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het eigen risicodragen en in de artikelen 75a en volgende de materiële bepalingen betreffende het eigen risicodragen zijn opgenomen. Voorts is artikel 75d gewijzigd in artikel 75b omdat het bepaalde in dit artikel aansluit bij het bepaalde in artikel 75a.
In artikel 75 tweede en derde lid is respectievelijk omschreven wat verstaan moet worden onder een kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in het eerste lid. Deze definities geven derhalve aan welke instellingen bevoegd zijn een garantie af te geven of een verzekeringsovereenkomst aan te gaan. De definities sluiten aan bij de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.
Uit de bepalingen van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 volgt overigens dat een verzekeraar zich alleen garant kan stellen indien hij bevoegd is activiteiten te ontplooien in branche 15 (borgtocht) als bedoeld in artikel 15, vijftiende lid, van de Wtv 1993. De bedrijfsvereniging zal derhalve alleen toestemming geven voor het eigen risicodragen op basis van een garantie in de vorm van een verzekeringsovereenkomst die wordt afgegeven, respectievelijk aangegaan, door een daartoe bevoegde verzekeraar.
In het vierde lid is een aantal zaken geregeld met betrekking tot de garantie of verzekeringsovereenkomst. In de eerste plaats is bepaald dat de garantie voor onbepaalde tijd wordt afgegeven. Door het opnemen van een tijdsbepaling zou de garantie van rechtswege eindigen. Het is echter niet wenselijk dat bij aanvang al toestemming verkregen kan worden om eigen risicodrager te worden voor een beperkte of mogelijk zelfs zeer korte duur. Indien partijen dat wensen, kunnen zij een verzoek indienen om het eigen risicodragen te beëindigen, dan wel de garantie opzeggen. Dit zou worden doorkruist door een garantie voor bepaalde tijd. Tevens is bepaald dat de garantie geldt voor de nakoming van de verplichtingen van rechtsopvolgers van eigen risicodragers en dat de verzekeraar of kredietinstelling zich verplicht om de beëindiging van de garantie of verzekeringsovereenkomst overeenkomst onverwijld te melden aan de bedrijfsvereniging. Het laatste was overigens reeds bepaald in het oorspronkelijk zevende lid van artikel 75.
Het vijfde lid komt overeen met artikel 11 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam). Deze bepaling dient ertoe buiten twijfel te stellen dat de bedrijfsvereniging de garantie of verzekeringsovereenkomst altijd kan uitwinnen. Dit betekent dat de garant zich derhalve niet aan zijn verplichtingen zal kunnen onttrekken met een beroep op bijvoorbeeld dwaling, verzwijging of op enig in de garantie of verzekeringsovereenkomst gemaakt beding.
Voor de goede orde wordt nogmaals opgemerkt dat het hier gaat om een eigen recht dat de bedrijfsvereniging jegens de kredietinstelling of verzekeraar heeft. Dit recht van uitwinning van de garantie of verzekeringsovereenkomst is dus niet afhankelijk van afspraken tussen eigen risicodrager en garant, of van door de eigen risicodrager te ondernemen actie jegens de garant. Op de eerste schriftelijke mededeling van de bedrijfsvereniging dat de werkgever zijn verplichtingen niet nakomt, is de garant jegens de bedrijfsvereniging gehouden tot nakoming van die verplichtingen. Het spreekt overigens voor zich dat de bedrijfsvereniging bij niet-betaling door de eigen risicodrager, zich in eerste instantie verstaat met de eigen risicodrager alvorens de garant aan te spreken.
Het zesde lid stemt overeen met het oorspronkelijke tweede lid van artikel 75.
Het zevende lid is een combinatie van het oorspronkelijke vijfde en zevende lid waarin aangegeven was op welke wijze het eigen risicodragen eindigt of beëindigd wordt. Toegevoegd is dat het eigen risicodragen eindigt met ingang van de dag waarop de eigen risicodrager in staat van faillissement is verklaard of ophoudt werkgever te zijn. Het eindigen van het eigen risicodragen betekent overigens niet dat de werkgever of diens garant niet langer verantwoordelijk is voor uitkeringen van werknemers die betrekking hebben op ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, welke is ontstaan voor de dag waarop het eigen risicodragen wordt beëindigd. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting bij (het nieuwe) artikel 75b.
In de artikelen 75a en 75b is opgenomen ten aanzien van wie het eigen risicodragen geldt en wat de omvang – in de zin van te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen – van het eigen risicodragen is. Met andere woorden, het betreft hier de hoofdverplichtingen die uit het eigen risicodragen voortvloeien.
Het eerste lid van artikel 75a is in de plaats gekomen van het oorspronkelijke derde lid van artikel 75 en is in vergelijking tot dit lid enigszins aangepast. In de eerste plaats is de kring van personen waarvoor het eigen risico wordt gedragen uitgebreid. De uitbreiding betreft werknemers die uitsluitend verzekerd zijn op grond van artikel 4 en 5 van de werknemersverzekeringen (en die derhalve niet werkzaam zijn op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht). In paragraaf 3.2 van de Nota naar aanleiding van het verslag zijn de redenen hiervoor uiteengezet.
In de tweede plaats is in de onderdelen b en c van het eerste lid, duidelijker dan voorheen het geval was, aangegeven dat de eigen risicodrager verantwoordelijk blijft voor de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien deze wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid van de WAO. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, leidt ertoe dat indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, die was toegekend aan een werknemer die ten tijde van het arbeidsongeschikt worden in de zin van artikel 19 van de Ziektewet in dienstbetrekking stond tot de eigen risicodrager, en vervolgens met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, (binnen vijf jaar arbeidsongeschikt uit dezelfde oorzaak) wederom wordt toegekend, deze uitkering voor rekening komt van de eigen risicodrager.
Het bepaalde in het eerste lid onderdeel c, leidt ertoe dat indien aan de werknemer, die ten tijde van arbeidsongeschikt worden in de zin van artikel 19 van de Ziektewet in dienstbetrekking stond tot de eigen risicodrager, met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend (einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, doch binnen een periode van vijf jaar uit dezelfde oorzaak wel arbeidsongeschikt in de zin van WAO), deze uitkering eveneens voor rekening van de eigen risicodrager komt.
De verantwoordelijkheid voor de betaling van de uitkering in situaties als deze wordt echter beperkt door het tweede lid van artikel 75a. Hierin is bepaald dat voor de vaststelling van de periode van vijf jaar waarover de eigen risicodrager verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering – indien deze wordt toegekend met toepassing van artikel 43a – uitgegaan moet worden van de dag waarop de wachttijd als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 75a is geëindigd. Met andere woorden, indien de uitkering bijvoorbeeld wordt ingetrokken twee jaar na toekenning en na één jaar wederom wordt toegekend, resteert voor de eigen risicodrager een periode van twee jaar waarover de arbeidsongeschiktheidsuitkering door hem betaald dient te worden.
Het derde lid, onderdeel a, ziet toe op situatie waarin een persoon die rechthebbende is in de zin van de WAZ of de Wajong voor zijn resterende verdiencapaciteit in dienst treedt van een eigen risicodrager en vervolgens toegenomen arbeidsongeschikt wordt, uit hoofde waarvan hij aanspraak maakt op een uitkering op grond van de WAO. Het derde lid, onderdeel b, ziet toe op de situatie waarin een persoon na het einde van de wachttijd voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAZ of de Wajong, doch binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd uit dezelfde oorzaak voor meer dan 25% arbeidsongeschikt wordt in de zin van de WAZ of de Wajong en uit dien hoofde zowel aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAZ (artikel 20) of de Wajong (artikel 18) als op een uitkering op grond van de WAO (omdat hij laatstelijk als werknemer werkzaam was). Voorts ziet het derde lid, onderdeel b, toe op de situatie waarin de WAZ- of Wajong-uitkering is ingetrokken wegens afname van arbeidsongeschiktheid en betrokkene binnen vijf jaar uit dezelfde oorzaak weer arbeidsongeschikt wordt.
Bepaald is dat in deze situaties de WAO-uitkering niet ten laste komt van de eigen risicodrager. Door een wijziging van het voorgestelde artikel 76f is voorts bepaald dat een dergelijke uitkering ten laste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. De reden hiervan is dat als de eigen risicodrager verantwoordelijk zou worden gesteld om in situaties als deze de uitkeringslasten voor zijn rekening te nemen, hij niet snel geneigd zal zijn om gedeeltelijk arbeidsongeschikten danwel volledig afgeschatte arbeidsongeschikten in de zin van de WAZ of de Wajong in dienst te nemen, of personen met een langdurig ziekteverzuim die aan het einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAZ of de Wajong. Met andere woorden, het betreft hier een reïntegratiebevorderende aanpassing van het oorspronkelijke voorstel van wet. Voor een verdere toelichting zij verwezen naar paragraaf 3.8 van de Nota naar aanleiding van het verslag.
Het vierde lid – betreffende de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door de eigen risicodrager – stemt overeen met het oorspronkelijke vierde lid van artikel 75. Toegevoegd is dat de eigen risicodrager de uitkering betaalt «met inachtneming van artikel 71». In laatstgenoemd artikel is aangegeven in welke situaties (bij samenloop WAO-WAO) niet de eigen risicodrager de uitkering betaald, doch de bedrijfsvereniging.
Artikel 75b stemt overeen met het oorspronkelijke artikel 75d en geeft een nadere regeling van de kring van werknemers waarvoor het eigen risico geldt, bij aanvang van het gaan dragen van dit risico door een werkgever. Dit betreft de zogeheten «nieuwe oude gevallen»: uitkeringen die zijn ingegaan ná de inwerkingtreding van de wet Pemba, maar nog geen vijf jaar hebben geduurd op het moment dat een werkgever eigen risicodrager is geworden. Voorts heeft dit artikel betrekking op de overgangen van ondernemingen en de gevolgen van het eindigen van het eigen risicodragen.
Artikel 75b is in vergelijking tot het oorspronkelijke artikel 75d op de volgende punten gewijzigd. Het eerste lid heeft betrekking op reeds ingegane WAO-uitkeringen die nog geen vijf jaren hebben geduurd op het moment dat de werkgever eigen risicodrager wordt. Dit zijn de 'nieuwe oude gevallen' welke op de voet van dit artikellid voor zijn risico komen. Het eerste lid is gewijzigd in die zin, dat de in het oorspronkelijke voorstel opgenomen mogelijkheid van afkoop van uitkering van de «nieuwe oude gevallen» is komen te vervallen. De reden hiervan is gelegen in de opmerkingen van het Tica, inhoudende de moeilijke vaststelbaarheid van de hoogte van de afkoopsom, rekening houdend met de te verwachten duur en de hoogte van de lopende uitkeringen. Het kabinet is van oordeel dat een moeilijk uitvoerbare en wellicht conflictgevoelige regeling ter zake van afkoopsommen dient te worden vermeden. Bovendien blijft met het schrappen van de afkoopsom een voldoende flexibele regeling over: de werkgever kan het risico van nieuwe oude gevallen daadwerkelijk zelf gaan dragen (overeenkomstig de regeling voor zijn nieuwe gevallen), dan wel een en ander in onderling overleg door de bedrijfsvereniging laten verzorgen en bij hem in rekening laten brengen.
Het tweede en vijfde lid zijn komen te vervallen hetgeen houdt verband met het feit dat de kosten van de wettelijke voorzieningen niet langer door de eigen risico drager worden betaald doch gefinancierd worden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Voor een toelichting hierop zij verwezen naar paragraaf 3.4.3 van de Nota naar aanleiding van het verslag.
Het huidige tweede en derde lid (oorspronkelijk derde en vierde lid), betreffende de overgang van onderneming, zijn aangepast naar aanleiding van het Tica-commentaar. Het Tica heeft gewezen op de situatie dat een werkgever/omslaglid A wordt overgenomen door een andere werkgever/omslaglid B en deze nieuwe werkgever B op een later gelegen tijdstip eigen risicodrager wordt. In de oorspronkelijke redactie van het derde lid kwamen de «nieuwe oude gevallen» van werkgever A niet voor risico van werkgever B, omdat B op het moment van overname geen eigen risicodrager was. Daarom is thans bepaald dat het voor die situatie niet uitmaakt of de overnemende werkgever eigen risicodrager is, of dat hij dit eerst na de overname wordt. In dat laatste geval is hij verantwoordelijk voor de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de werknemer die ten tijde van het ongeschikt worden in de zin van artikel 19 van de Ziektewet in dienstbetrekking stond van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, uiteraard voor zover die uitkering nog geen vijf jaar heeft geduurd. Dit laatste volgt uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 75a.
In het tweede lid (oorspronkelijk derde lid) is voorts, net als bij het eerste lid, de mogelijkheid tot afkoop komen te vervallen.
In het derde lid (oorspronkelijk vierde lid) is daarnaast het begrip arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht vervangen door het ruimere begrip dienstbetrekking. Deze aanpassing vloeit voort uit de gemaakte keuze om een werkgever eigen risicodrager te laten zijn voor de gehele personenkring van de werknemersverzekeringen.
Het vierde lid betreft de situatie waarin een eigen risicodrager wordt overgenomen door een omslaglid of een andere eigen risicodrager. Bepaald is dat in dat geval de verplichtingen die uit hoofde van het eigen risicodragen bestonden vóór de datum van overgang, worden overgenomen door de werkgever, overeenkomstig artikel 75a, die de (eigen risicodragende) onderneming of een deel daarvan verkrijgt. Het betreft hier meer in het bijzonder de verplichting tot betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer – overeenkomstig artikel 75a – die betrekking heeft op ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet, welke is ontstaan vóór de dag waarop de eigen risicodragende onderneming of een deel daarvan wordt overgedragen. Deze verplichting geldt uiteraard voor zover deze uitkeringen nog geen vijf jaar hebben geduurd, hetgeen volgt uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 75a. Voorts zij hierbij opgemerkt, dat indien de werkgever die de onderneming verkrijgt de hiervoor genoemde verplichtingen niet nakomt, de bedrijfsvereniging de oorspronkelijke garant aan zal kunnen spreken. In artikel 75, vierde lid, is immers bepaald dat de garantie of verzekeringsovereenkomst zich uitstrekt tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrager.
In het vijfde lid is bepaald dat als het dragen van het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt (anders dan als gevolg van overgang van onderneming van de eigen risicodrager), de werkgever of de garant verantwoordelijk blijft voor de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de werknemer die betrekking heeft op ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, welke is ontstaan vóór de dag waarop het eigen risicodragen eindigt. Ook hier geldt deze verplichting slechts voor zover deze uitkeringen nog geen vijf jaar hebben geduurd, hetgeen volgt uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 75a.
Het Tica heeft er in zijn uitvoeringstechnisch commentaar op gewezen dat het niet geheel duidelijk is wat de gevolgen zijn van de eindiging van het eigen risicodragen in de situatie van faillissement, of wanneer een werkgever ophoudt werkgever te zijn (door staking bedrijfsactiviteiten of na ontslag van laatste werknemer). Het Tica wijst erop dat het juist in deze situaties wenselijk is dat nog een beroep kan worden gedaan op de garantie, in verband met uitkeringen die zijn ingegaan in een periode dat de werkgever nog eigen risicodrager was. Het Tica pleit dan ook voor een nawerking van de garantie in dergelijke gevallen. Het kabinet onderschrijft de strekking van deze opmerkingen. Mede naar aanleiding daarvan is in artikel 75b het vijfde lid opgenomen.
Het voorgaande betekent dat bij het eindigen van het eigen risicodragen en terugkeer van de werkgever als omslaglid, de werkgever verantwoordelijk blijft voor de hiervoor omschreven uitkeringslasten. Indien het eigen risicodragen eindigt omdat de werkgever failleert of zijn onderneming staakt, wordt de garant door de bedrijfsvereniging aangesproken. Ditzelfde geldt voor de situatie waarin de werkgever failleert of zijn onderneming staakt ná het eindigen van het eigen risicodragen.
Het zesde lid betreft de situatie waarin het eigen risicodragerschap van een werkgever is beëindigd als bedoeld in het vijfde lid en wiens onderneming daarna wordt overgenomen door een omslaglid. In dat geval komt de nakoming van de verplichtingen die uit hoofde van het vijfde lid berusten bij de werkgever of de garant, te berusten bij de werkgever die de onderneming of een deel daarvan verkrijgt. Ook hierbij zij opgemerkt – vergelijk de toelichting bij het vierde lid – dat indien de werkgever die de onderneming verkrijgt, de hiervoor genoemde verplichtingen niet nakomt, de bedijfsvereniging de garant aan zal kunnen spreken. Indien in een situatie als deze de werkgever wordt overgenomen door een eigen risicodrager, dan is het tweede lid van artikel 75b van toepassing.
Tot slot zij opgemerkt dat in de wettekst niet meer wordt verwezen naar het huidige artikel 1639aa BW, maar naar het nieuwe artikel 662 van Boek 7 BW, zoals dit artikel komt te luiden na inwerkingtreding van de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Arbeidsovereenkomst).
Het oorspronkelijke artikel 75a is gewijzigd in artikel 75c. In dit artikel wordt door de voorgestelde wijziging van het eerste lid (van het oorspronkelijke artikel 75a) bepaald dat de eigen risicodrager de gedifferentieerde premie niet verschuldigd is over het loon van alle tot hem in dienstbetrekking staande werknemers. Er is dus geen begrenzing meer, zoals in het oorspronkelijke voorstel, tot de werknemers die een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht hebben. Dit houdt verband met de gewijzigde personenkring waarop het eigen risicodragen betrekking heeft. Voorts is bepaald dat de startende werkgever de gedifferentieerde premie niet verschuldigd is in afwachting van de door hem van de bedrijfsvereniging te verkrijgen toestemming om het eigen risico te gaan dragen.
De wijzigingen in het tweede lid zijn van technische aard en houden verband met het feit dat gekozen is voor een definitiebepaling in artikel 1 van de WAO over wat verstaan moet worden onder een eigen risicodrager.
Het oorspronkelijke artikel 75b is gewijzigd in artikel 75d. De wijzigingen in dit artikel houden eveneens verband met het opnemen van een definitiebepaling in artikel 1 van de WAO over wat verstaan moet worden onder een eigen risicodrager.
Het oorspronkelijke artikel 75c is gewijzigd in artikel 75e.
De wijzigingen van het eerste en het nieuwe derde, vierde en vijfde lid houden verband met hiervoor besproken wijzigingen die zijn aangebracht in de artikelen betreffende het eigen risicodragen.
Met de wijziging van het tweede lid (van het oorspronkelijke artikel 75c) wordt beoogd duidelijker tot uitdrukking te brengen dat de bedrijfsvereniging op verzoek van de werknemer slechts in twee gevallen het reïntegratieplan opstelt. Dit is namelijk het geval indien de eigen risicodrager geen reïntegratieplan heeft opgesteld of een reïntegratieplan heeft opgesteld, dat niet voldoet aan de door het Tica te formuleren minimum-eisen. De tweede zin van het tweede lid is komen te vervallen. Dat de kosten van het opstellen van het reïntegratieplan in rekening worden gebracht bij de eigen risicodrager wordt thans geregeld in artikel 75f.
Het vervallen van het derde lid (van het oorspronkelijke artikel 75c) houdt verband met het feit dat de kosten van de wettelijke voorzieningen niet langer door de eigen risico drager worden betaald doch gefinancierd worden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Artikel 75f is – ten dele – nieuw in vergelijking tot het oorspronkelijke wetsvoorstel en heeft betrekking op het volgende. De uitvoeringskosten met betrekking tot de WAO komen ten laste van het Arbeidson- geschiktheidsfonds, waaraan zowel omslagleden als eigen risicodragers bijdragen middels de basispremie (artikel 76d, eerste lid, onderdeel b, WAO). De uitvoering van de WAO (keuring, vaststelling dagloon etc.) is voor werknemers van omslagleden immers niet anders dan voor werknemers van eigen risicodragers.
Dit is echter niet het geval bij een drietal punten met betrekking tot het eigen risicodragen. Dit betreft de beoordeling van de aanvraag om eigen risicodrager te worden, de betaling van de WAO-uitkering door de bedrijfsvereniging en het verhaal op de werkgever, alsmede het opstellen van het reïntegratieplan door de bedrijfsvereniging. Deze aspecten van wetsuitvoering zijn zeer specifiek voor het eigen risicodragen, zodat de kosten daarvan ook bij deze werkgevers in rekening dienen te worden gebracht. Indien de eigen risicodrager de WAO-uitkering zelf betaalt, worden hem uiteraard geen kosten in rekening gebracht. Dit is slechts het geval indien de bedrijfsvereniging de uitkering betaalt, en vervolgens verhaalt op de werkgever. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de uitkering op grond van artikel 71 door de bedrijfsvereniging wordt betaald. Het ligt niet in de rede de kosten hiervan in rekening te brengen bij de eigen risicodrager omdat de betaling door de bedrijfsvereniging in de artikel 71 bedoelde situatie (van samenloop) wettelijk wordt voorgeschreven.
Het is wenselijk dat de uitvoeringsinstellingen deze kosten op uniforme wijze toedelen aan eigen risicodragers. In het derde lid van artikel 75f is daarom bepaald, dat het Tica regels stelt ten aanzien van deze kosten.
In artikel 75g is geregeld dat met betrekking tot Hoofdstuk IIIA van de WAO bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels kunnen worden gesteld. Deze delegatiebepaling vervangt de delegatiebepalingen zoals die oorspronkelijk waren opgenomen in de oorspronkelijke artikelen 75 en 75d. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens gebruik te maken van deze bevoegdheid, hetgeen het gevolg is van de keuze om een aantal zaken toch in de wet te regelen waarvan het oorspronkelijk de bedoeling was om deze in de amvb-eigen risicodrager te regelen.
De wijzigingen van onderdeel X – met uitzondering van de wijzigingen bedoeld onder 4°, 5°, 6° en 9° – zijn enerzijds hoofdzakelijk een gevolg van het gewijzigde systeem van premiedifferentiatie. Anderzijds vloeien deze wijzigingen voort uit de keuze om de kosten van bepaalde voorzieningen niet langer in rekening te brengen bij de werkgever eigen risicodrager, doch ten laste te laten komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. In het verlengde hiervan worden deze kosten ook niet meer ten laste gebracht van de Arbeidsongeschiktheidskas. Verder zijn een aantal technische wijzigingen aangebracht naar aanleiding van de wijzigingen in het hiervoor besproken onderdeel W (eigen risico dragen).
Van belang is de gewijzigde redactie van artikel 76f, tweede lid en het nieuwe derde lid van dit artikel, welke wijzigingen aansluiten bij de voorgestelde wijziging van artikel 75a, eerste lid (zie hiervoor de wijziging onder 7°). Aangegeven is, duidelijker dan voorheen het geval was, hoe de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, moet worden vastgesteld, indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid.
Voorts is van belang het nieuw voorgestelde artikel 76f, vierde lid. Hierin is bepaald in welke gevallen de WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar niet ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas (doch ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds). Dit is het geval: (1) indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering en (2) indien als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid tevens recht bestaat op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 20 van de WAZ of artikel 18 van de Wajong en (3) voor zover de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt verhaald als bedoeld in artikel 71, derde lid.
Net als bij het voorgestelde (nieuwe) derde lid van artikel 75a – waarvan artikel 76f, vierde lid, onderdelen a en b het spiegelbeeld vormt – betreft hetgeen in 1 en 2 is bepaald een reïntegratiebevorderende aanpassing van het oorspronkelijke voorstel van wet, waarbij (1) toeziet op situatie waarin een persoon die rechthebbende is in de zin van de WAZ of de Wajong voor zijn resterende verdiencapaciteit in dienst treedt van een werkgever en vervolgens toegenomen arbeidsongeschikt wordt, uit hoofde waarvan hij aanspraak maakt op een uitkering op grond van de WAO. (2) ziet toe op de situatie waarin een persoon na het einde van de wachttijd voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAZ of de Wajong, doch binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd uit dezelfde oorzaak voor meer dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ of de Wajong wordt en uit dien hoofde zowel aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAZ (artikel 20) of Wajong (artikel 18) als op een uitkering op grond van de WAO (omdat hij laatstelijk als werknemer werkzaam was). Voorts ziet (2) toe op de situatie waarin de WAZ- of Wajong-uitkering is ingetrokken wegens afname van arbeidsongeschiktheid en betrokkene binnen vijf jaar uit dezelfde oorzaak weer arbeidsongeschikt wordt.
De reden om in deze situaties de WAO-uitkering ten laste te laten komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds is, dat als een dergelijke uitkering ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas zou komen – welke uitkerings- lasten worden toegerekend aan de verschillende werkgevers ten einde de door hen verschuldigde gedifferentieerde premie vast te stellen – een werkgever (omslaglid) niet snel geneigd zal zijn om gedeeltelijk arbeidsongeschikten of volledig afgeschatte arbeidsongeschikten in de zin van de WAZ of de Wajong, danwel personen die geruime tijd ziek zijn geweest doch niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ of Wajong, in dienst te nemen. Voor een verdere toelichting zij verwezen naar paragraaf 3.8 van de Nota naar aanleiding van het verslag.
In onderdeel c van het voorgestelde derde lid van artikel 76f is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komt indien de uitkering niet wordt verhaald op een eigen risicodrager, als bedoeld in artikel 71, vierde lid. Hiermee wordt bereikt dat deze uitkeringslasten betaald worden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
De mogelijkheid tot het stellen van regels zoals opgenomen in het nieuwe zesde lid van artikel 76f, is in feite een pendant van de mogelijkheid tot het stellen van regels als bedoeld in artikel 75g. Indien in laatstgenoemde amvb regels zouden worden gesteld die betrekking hebben op het al dan niet ten laste van de eigen risicodrager komen van uitkeringen (hetgeen op dit moment niet in het voornemen ligt), dan dient ook hetgeen ten laste kan komen van de Arbeidsongeschiktheidskas te worden aangepast. Het bepaalde in enerzijds artikel 75a met betrekking tot de ten laste van de eigen risicodrager komende uitkeringslasten en anderzijds artikel 76f is immers het spiegelbeeld van elkaar.
De wijziging onder 4° onder 1 houdt verband met het feit dat hetgeen ten aanzien van het in rekening brengen van de kosten van het opstellen van het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 75e (voorheen artikel 75c), thans wordt geregeld in artikel 75f.
De wijziging onder 4° onder 2 – het toevoegen van de onderdelen e, f en g aan artikel 76c, betreffende het toerekenen van de gelden die de bedrijfsvereniging ontvangt onder toepassing van de artikelen 46 en 57 van de WAO en artikel XIV van de Wet Amber aan het Arbeidson- geschiktheidsfonds – is van technische aard. Het betreft hier een herstel van een omissie waarop het Tica in zijn advies over het onderhavige wetsvoorstel heeft gewezen.
De wijziging onder 5° onder 1 is van technische aard net als de wijziging onder 5° onder 2. Laatstgenoemde wijziging betreft het toevoegen van een onderdeel l en een onderdeel m aan het voorgestelde artikel 76d. Onderdeel l betreffende het ten laste komen van het Arbeidson- geschiktheidsfonds van gelden die worden overgeheveld naar de Arbeidsongeschiktheidskas en onderdeel m betreft de schade die door de bedrijfsvereniging vergoedt dient te worden aan de eigen risicodrager bij toepassing van artikel 36b. De wijzigingen onder 6° onder drie betreft de inkomsten van de bedrijfsvereniging die betrekking hebben op de toepassing van de verhaalsmogelijkheden die de bedrijfsvereniging heeft als bedoeld in artikel 75a, vierde lid en artikel 75b, vijfde lid. De wijzigingen onder 6° onder vier komt overeen met de wijziging bedoeld onder 4° onder 2.
De wijzigingen onder 9° houden enerzijds verband met het feit dat voor het begrip arbeidsgehandicapte werknemer wordt voorgesteld aan te sluiten bij de doelgroepomschrijving van artikel 1, onderdeel b, van de Wagw en anderzijds met de voorgestelde wijziging van de manier waarop moet worden vastgesteld of een werkgever in aanmerking komt voor een korting op de basispremie bij aanbesteding van werkzaamheden bij een WSW-bedrijf. Beide wijzigingen zijn in paragraaf 5.2 van de Nota naar aanleiding van het verslag toegelicht, zodat in casu wordt volstaan met hiernaar te verwijzen.
Tot slot zij opgemerkt dat in het voorgestelde artikel 78, vierde lid, niet meer wordt verwezen naar het huidige artikel 1639aa BW, maar naar het nieuwe artikel 662 van Boek 7 BW, zoals dit artikel komt te luiden na inwerkingtreding van de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Arbeidsovereenkomst).
De wijziging van het voorgestelde artikel 84, derde lid, houdt eveneens verband met het gewijzigde systeem van premiedifferentiatie, hetgeen ertoe geleid heeft dat in artikel 78 niet langer wordt gesproken van «bedrijfsverenigingspercentage» maar van een percentage.
In dit artikel is voorzien in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot medische bezwaarschriftenprocedures. Een identieke bepaling was reeds opgenomen in artikel 96 van de WAZ en artikel 70 van de Wajong.
Thans geldt voor het gehele terrein van de sociale verzekeringen een termijn van dertien weken voor het nemen van een beslissing op bezwaar. Invoering van de medische bezwaarschriftprocedure zal er toe leiden dat in bezwaar ook medische of arbeidskundige herbeoordelingen plaatsvinden. Gegeven het feit dat de uitvoeringsinstellingen zich thans al tot het uiterste moeten inspannen om de geldende beslistermijn te halen, is een verlenging van deze termijn bij de medische bezwaarschriftprocedure onontbeerlijk. Om die reden wordt voorgesteld de beslistermijn in die gevallen te bepalen op 17 weken. Indien de medische of arbeidskundige herbeoordeling niet door de uitvoeringsinstelling zelf wordt verricht, maar door een extern deskundige wordt deze termijn met vier weken verlengd.
Indien voor een belanghebbende werkgever gevolgen zijn verbonden aan een uitkeringsbeslissing, kan twijfel rijzen over de vraag op welk moment hij gebruik moet maken van zijn recht op bezwaar of beroep: onmiddellijk indien de uitkeringsbeschikking wordt afgegeven danwel eerst op het moment dat hij wordt geconfronteerd met de gevolgen van deze beslissing. Bij de niet-eigen risicodragende werkgever (indien hij als belanghebbende kan worden aangemerkt) gaat het daarbij om de premiebeslissing over het jaar t+2 en bij de eigen risicodragende werkgever om de beslissing van de bedrijfsvereniging waarin hem de verplichting tot het betalen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt opgelegd. Naar de opvatting van het kabinet is het zowel om proceseconomische redenen als om te voorkomen dat verschillende procedures leiden tot verschillende uitkomsten te verkiezen, dat de werkgever op een zo vroeg mogelijk tijdstip van zijn beroepsrecht gebruik maakt. De voorgestelde bepaling strekt hiertoe.
In artikel 90, eerste lid, van de WAO, is het recht van regres van de bedrijfsvereniging neergelegd. Dit recht houdt, kort gezegd, in dat de bedrijfsvereniging verhaal heeft voor de door haar gemaakte kosten uit hoofde van de WAO, op degene die jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding gehouden is wegens het veroorzaken van de arbeidsongeschiktheid.
Ingevolge het nieuwe derde lid van artikel 90 wordt dit verhaalsrecht toegekend aan de werkgever die eigen risicodrager is. Dit betekent dat een eigen risicodrager in de plaats van de bedrijfsvereniging een eigen verhaalsrecht heeft op degene die civielrechtelijk aansprakelijk is voor de arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft dit verhaalsrecht slechts indien en voorzover hij eigen risicodrager is ten aanzien van een arbeidsongeschikt geworden werknemer. Dit betekent dus dat het regresrecht ná de eerste vijf WAO-jaren weer bij de bedrijfsvereniging komt te berusten.
Het betreft hier een herstel van een verkeerde verwijzing die niet nader behoeft te worden toegelicht.
De wijzigingen van de voorgestelde artikelen III en IV – net als een aantal wijzigingen van onderdeel X – vloeien enerzijds voort uit de keuze om de kosten van bepaalde voorzieningen, toelagen en vergoedingen niet langer in rekening te brengen bij de werkgever eigen risicodrager, doch ten laste te laten komen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Zoals eerder opgemerkt worden in het verlengde hiervan deze kosten voor omslagleden ook niet meer ten laste gebracht van de Arbeidsongeschiktheidskas (zie de wijzing van artikel 76f). Met de voorgestelde wijzigingen van de artikelen III en IV wordt bereikt dat deze kosten evenmin ten laste komen van het FAOP en de Minister van Defensie.
Het derde en vierde lid in het voorgestelde artikel 21a van de Wet financiële voorzieningen ABP komen overeen – net als het tweede en derde lid van Artikel IV – met het voorgestelde artikel 76f, vierde en zesde lid. De wijziging van het tweede lid en het nieuwe derde lid van het voorgestelde artikel 21a van de Wet financiële voorzieningen ABP komen overeen met de wijziging van het tweede lid en het nieuwe derde lid van artikel 76f. Voor een toelichting op deze wijzigingen zij verwezen naar de toelichting op de hiervoor genoemde artikelleden van artikel 76f.
Het betreft hier een correctie van zuiver technische aard die geen nadere toelichting behoeft.
De voorgestelde wijziging van artikel VII vloeit voort uit de hiervoor genoemde wijzigingen onder III en IV en behoeft geen nadere toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24698-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.