24 687
Wijziging van onder meer de Wet op de onderwijsverzorging in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Bij wet van 30 november 1994 (Stb. 860) is de werkingsduur van de Wet op de onderwijsverzorging, welke oorspronkelijk was bepaald tot 1 januari 1995, verlengd tot 1 augustus 1996. Deze verlenging werd noodzakelijk geacht om voldoende ruimte te bieden aan een zorgvuldige wijze van totstandkoming van nieuwe wetgeving op het terrein van de onderwijsverzorging. De keuze voor een bij datum begrensde verlengingsperiode, welke in overeenstemming met de Tweede Kamer werd bepaald, was uitdrukkelijk overwogen om enerzijds optimale vaart in het proces van vernieuwing van de verzorgingsstructuur te verzekeren en anderzijds de bij de onderwijsverzorging betrokken instellingen en diensten een perspectief te bieden op helderheid omtrent hun toekomstige rol (Kamerstukken II, 1994/95, 23 794, nr. 5).

In de brief van 27 februari 1995 (Kamerstukken II, 1994/95, 22 827, nr. 11) heeft de regering haar beleidsvoornemens omtrent de onderwijsverzorging uiteengezet. Daarbij werden de contouren geschetst van nieuwe wetgeving op het terrein van de schoolbegeleiding en werd het voornemen geformuleerd om de landelijke verzorgingsinstellingen in een subsidierelatie tot het Rijk te plaatsen. Bij brief van 29 mei 1995 en in het daaropvolgend schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uit de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1994/95, 22 827, nr. 14) heeft de regering uiteengezet dat ook ten aanzien van de landelijke onderwijsverzorging een wetsvoorstel in voorbereiding was. Tevens is hierbij de Kamer geïnformeerd over de aard en inhoud van dit wetsvoorstel.

Over het wetsvoorstel inzake de regeling van de schoolbegeleiding hebben de Onderwijsraad op 5 juli 1995 en de Raad van State op 30 januari 1996 adviezen uitgebracht. Over het wetsvoorstel inzake de landelijke onderwijsverzorging brachten de Onderwijsraad en de Raad van State op 30 oktober 1995, respectievelijk 30 januari 1996, adviezen uit.

In de tijdsspanne die nog rest moet een zorgvuldige wijze van totstandkoming van deze wetsvoorstellen vóór 1 augustus 1996, de datum van expiratie van de Wet op de onderwijsverzorging, uitgesloten worden geacht. Dit vormt een reden om het wenselijke tijdstip van expiratie van de Wet op de onderwijsverzorging en het tijdstip van de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving opnieuw te bezien. Het is van het grootste belang dat ten behoeve van een gedegen parlementaire behandeling van de nieuwe wetsvoorstellen voldoende tijd wordt geboden. Het is tevens van het grootste belang dat de bij de onderwijsverzorging betrokken diensten en instellingen tijdig perspectief wordt verschaft over hun toekomstige positie en taken. Daarom wordt voorgesteld om de Wet op de onderwijsverzorging opnieuw te verlengen met een periode van vijf maanden tot 1 januari 1997.

Om dezelfde redenen als bij de eerdere verlengingswet van 30 november 1994 wensen ondergetekenden aan een bij datum begrensde verlengingsperiode vast te houden. De keuze voor 1 januari 1997 hangt samen met het huidige programmerings- en bekostigingsstelsel van de Wet op de onderwijsverzorging welke zijn geënt op het kalenderjaarsysteem. Ook voor de toekomst zal het kalenderjaarsysteem als uitgangspunt worden genomen.

Ongeveer tegelijk met dit wetsvoorstel vindt indiening plaats van de wetsvoorstellen inzake de schoolbegeleiding en inzake subsidiëring van landelijke onderwijs ondersteunende instellingen. Om te voorzien in de situatie die zal ontstaan na 1 januari 1997 zal een voortvarende behandeling van deze wetsvoorstellen worden nagestreefd met het oogmerk de inwerkingtreding van een nieuw regime ter opvolging van de Wet op de onderwijsverzorging per 1 januari 1997 te bewerkstelligen. Ondergetekenden stellen zich voor de behandeling van beide wetsvoorstellen afgerond te hebben in de Tweede Kamer vóór het intreden van het zomerreces van dit jaar. Alsdan staat voor behandeling in de Eerste Kamer het najaar ter beschikking.

Het jaar 1997 zal voor de schoolbegeleiding door de gemeentebesturen als een overgangsperiode kunnen worden aangemerkt. De gemeenten zal worden geadviseerd de invoering van het nieuwe systeem inzake schoolbegeleiding via de weg van de geleidelijkheid te voltrekken. Uiteraard zullen via overgangsrecht de noodzakelijke waarborgen voor een soepele overgang worden verschaft.

Per 1 januari 1997, zo is het streven, zal een subsidieregeling gelden op het terrein van de landelijke onderwijsondersteuning. Via overgangsrecht zal daarbij worden voorzien in een tijdelijke doorloop van de financieringsrelatie met de huidige landelijke onderwijsverzorgingsinstellingen. Naar de opvatting van de ondergetekenden kan aldus nog voor 1 januari 1997 helderheid worden verschaft aan de bij de onderwijsverzorging betrokken instellingen en diensten over hun toekomstige positie.

De positie van het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO)

Bij dit wetsvoorstel is, met het oog op een vlotte afhandeling binnen het gegeven tijdsbestek, gekozen voor integrale verlenging van de Wet op de onderwijsverzorging tot 1 januari 1997. Conform de beleidsvoornemens geformuleerd in de brief van 27 februari 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 22 827, nr. 11) worden de onderzoektaken van het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO) voor het grootste deel ondergebracht bij de Nederlandse organisatie van wetenschappelijk onderzoek (NWO). In verband met de oorspronkelijke opheffingsdatum van SVO per 1 augustus 1996 zijn reeds vergaande afspraken gemaakt over de overdracht van taken met onder meer de NWO en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). De problematiek, die voortvloeit uit de verschuiving van de opheffingsdatum van SVO van 1 augustus 1996 naar 1 januari 1997 zal in goed bestuurlijk overleg worden opgelost. Ondergetekenden gaan er van uit dat er in het bestuurlijk veld een draagvlak bestaat voor deze handelwijze.

Financiële consequenties

Er zijn geen financiële consequenties aan dit wetsvoorstel verbonden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Met de wijziging van artikel 132, eerste lid, van de WOV wordt voorzien in een verlenging van de werkingsduur van die wet. Geregeld wordt dat deze verlenging eindigt op een bij wet te bepalen tijdstip. Zoals in het Algemeen deel van deze toelichting reeds is aangegeven, wordt beoogd dit tijdstip samen te doen vallen met het tijdstip waarop de nieuwe wetgeving in verband met de schoolbegeleiding en over de landelijke onderwijsondersteuning in werking treedt.

Artikel II

In artikel 12.3.13 van de Wet educatie beroepsonderwijs is de werking van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 verlengd tot en met 31 juli 1996 voor zover het betreft de landelijke ondersteuningsinstellingen waarover in die laatstgenoemde wet regels zijn gegeven. Op grond van artikel II wordt de werking van artikel 12.3.13 nogmaals verlengd, en wel tot 31 december 1996.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven