24 686
Wijziging van de Wet personenvervoer

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet personenvervoer.

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

12 april 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van een integraal verkeer en vervoerbeleid wenselijk is een aantal bevoegdheden inzake openbaar vervoer te decentraliseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet personenvervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 3 en 4 vervallen.

B

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «met inachtneming van het bepaalde in artikel 4».

2. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: gedeputeerde staten en de bestuursorganen bevoegd tot het vaststellen van een dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer in de aangrenzende gebieden.

3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.

C

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister beslist» vervangen door: Gedeputeerde staten beslissen.

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister kan» vervangen door: Gedeputeerde staten kunnen.

3. In het derde lid wordt «Onze Minister neemt» vervangen door: Gedeputeerde staten nemen, en «het Rijk» door: de provincie.

D

Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 16a ingevoegd dat komt te luiden:

Artikel 16a

In afwijking van artikel 16, eerste lid, beslist Onze Minister op een aanvraag om een vergunning voor het verrichten van openbaar vervoer per trein. Artikel 16, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

In artikel 17 wordt «Onze Minister goedgekeurde» vervangen door: gedeputeerde staten vastgestelde.

F

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Het is verboden interlokaal openbaar vervoer te verrichten volgens een andere dan een door gedeputeerde staten vastgestelde dienstregeling.

G

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

1. Gedeputeerde staten stellen ten minste een maal per jaar de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer vast.

2. Zij stellen belanghebbenden in de gelegenheid wensen kenbaar te maken ten aanzien van de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer.

3. In de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer kan tevens interlokaal openbaar vervoer van en naar de provincie worden opgenomen indien dit is overeengekomen in het overleg, bedoeld in artikel 20, met het bestuursorgaan bevoegd tot het vaststellen van de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer in het desbetreffende aangrenzende gebied.

4. Gedeputeerde staten maken de datum van ingang en de geldigheidsduur van de vastgestelde dienstregeling openbaar.

H

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

Voordat gedeputeerde staten een dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer vaststellen, plegen zij overleg met de bestuursorganen die bevoegd zijn tot het vaststellen van dienstregelingen in inliggende en aangrenzende gebieden, over de samenhang met het lokaal en het overig interlokaal openbaar vervoer.

I

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

1. Indien gedeputeerde staten op grond van artikel 107 van de Provinciewet de bevoegdheid tot vaststellen van de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer, bedoeld in artikel 19, hebben overgedragen, kunnen zij in het besluit tot overdracht op verzoek van burgemeester en wethouders wijziging aanbrengen.

2. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn over te gaan tot een overdracht, als bedoeld in het eerste lid, daarin wijziging aan te brengen of deze te beëindigen, horen zij de vervoerder die het in het eerste lid bedoelde interlokaal openbaar vervoer verricht.

J

Artikel 22 vervalt.

K

Het opschrift «§ 3. Gemeenschappelijke regeling» en artikel 24 vervallen.

L

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot eerste tot en met derde lid.

2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden:

4. De artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19 en 20 zijn van overeenkomstige toepassing.

M

Na artikel 25 wordt ingevoegd het opschrift: § 3. Coördinatie in de afstemming van openbaar vervoer, en komt artikel 26 te luiden:

Artikel 26

1. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor de coördinatie in de afstemming van het openbaar vervoer in de provincie, met uitzondering van de samenwerkingsgebieden, bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering.

2. Gedeputeerde staten kunnen dringende aanbevelingen geven aan burgemeester en wethouders van inliggende gemeenten over de essentiële onderdelen van de dienstregelingen die bij de afstemming van openbaar vervoer van belang zijn.

3. Burgemeester en wethouders berichten gedeputeerde staten hetgeen door hen is overwogen omtrent een aanbeveling als bedoeld in het tweede lid.

N

In het vierde lid van artikel 27 wordt de zinsnede «vertegenwoordigingen van gemeenten die een dienstregeling voor lokaal openbaar vervoer vaststellen» vervangen door: vertegenwoordigingen van bestuursorganen die dienstregelingen voor lokaal of interlokaal openbaar vervoer vaststellen.

O

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

Het is verboden openbaar vervoer te verrichten tegen andere dan door Onze Minister vastgestelde of goedgekeurde tarieven en met andere dan door Onze Minister, een tot vaststellen van dienstregelingen bevoegd bestuursorgaan, of een vervoerder vastgestelde modellen van vervoerbewijzen.

P

Artikel 38 vervalt.

Q

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

Onze Minister verleent de bijdrage, bedoeld in artikel 37, voor de exploitatie van lokaal openbaar vervoer aan door hem aan te wijzen gemeenten.

R

Artikel 40 komt te luiden:

Artikel 40

Voor exploitatie van interlokaal openbaar vervoer verleent Onze Minister een financiële bijdrage aan de provincie.

S

Artikel 41 vervalt.

T

In artikel 42 vervalt de zinsnede «openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling, onderscheidenlijk».

U

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt na het woord «exploitatiekosten» tussengevoegd: of exploitatie-opbrengsten.

2. Onderdeel f vervalt.

3. In onderdeel h wordt «een gemeente, het openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling, een regionaal openbaar lichaam, alsmede een vervoerder dienen» vervangen door: de in de artikelen 39, 40 en 42 bedoelde overheid dient.

4. In onderdeel i wordt «de gemeente, het openbaar lichaam, het regionaal openbaar lichaam en de vervoerder» vervangen door: de in de artikelen 39, 40 en 42 bedoelde overheid.

V

In artikel 46 wordt in het tweede lid na de woorden «loonkosten en prijzen» toegevoegd: dan wel tot herstel van een technische onjuistheid in de vaststelling van de bijdrage.

W

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c van het eerste lid worden de woorden «aan de in de artikelen 36, 37 en 38» vervangen door: aan de in de artikelen 36 en 37.

2. Na onderdeel c van het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma, een nieuw onderdeel d toegevoegd dat komt te luiden:

d. indien een dienstregeling geheel of gedeeltelijk door een ander bestuursorgaan wordt vastgesteld.

X

In hoofdstuk V vervallen de opschriften «§ 1. Beroep tegen krachtens deze wet genomen beschikkingen», en «§ 2. Bezwaar en beroep tegen de dienstregeling» en de artikelen 67 en 68.

Y

De artikelen 71 en 78 vervallen.

Z

Artikel 102 vervalt.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 1994 ingediende voorstel van wet houdende aanpassing van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer aan Richtlijn nr. 91/440 EEG en Verordening (EEG) nr. 1893/91 (24 042) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 2, vierde lid, van de Wet personenvervoer te luiden:

4. De artikelen 17, 18, 19, 23, 25 en 27, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 28, 29, 35, 36, 37 en 40 zijn niet van toepassing op openbaar vervoer per trein.

ARTIKEL III

Een vergunning voor het verrichten van interlokaal openbaar vervoer die voor het tijdstip van het in werking treden van deze wet is verleend op grond van de artikelen 16, 21 of 25, eerste en vierde lid, van de Wet personenvervoer is vanaf dat tijdstip geldig in het gehele land, onverminderd wijziging of intrekking als bedoeld in artikel 16, derde lid, of artikel 16, derde lid, in samenhang met artikel 26.

ARTIKEL IV

Gemeenten en bij gemeenschappelijke regeling ingestelde openbare lichamen die op grond van de artikelen 21 en 25, eerste lid, van de Wet personenvervoer, zoals deze gold op 31 december 1996, van Onze Minister bevoegdheden hebben overdragen gekregen, blijven deze behouden voor zolang Onze Minister dit doelmatig acht. De artikelen 16, 17, 18, 19 en 20 van de Wet personenvervoer zijn van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de verlening van de financiële bijdrage blijven de artikelen 41 en 42 van de Wet personenvervoer, zoals deze gold op 31 december 1996, van toepassing.

ARTIKEL V

Artikel IV is van overeenkomstige toepassing op de gemeente die deel uit maakt van een samenwerkingsgebied, als bedoeld in artikel 2 van de Kaderwet bestuur in verandering, aan wie tot de datum van inwerkingtreding van de regeling, bedoeld in artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering, de bevoegdheid op grond van artikel 21 van de Wet personenvervoer, zoals deze op die datum luidde, was overgedragen en aan wie door Onze Minister een bijdrage, als bedoeld in artikel 37 van de Wet personenvervoer, werd verleend, ingeval het samenwerkingsgebied wordt opgeheven.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 1994 ingediende voorstel van wet houdende aanpassing van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer aan Richtlijn nr. 91/440 EEG en Verordening (EEG) nr. 1893/91 (24 042) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in Artikel I, onderdeel N «In het vierde lid» vervangen door: In het derde lid.

ARTIKEL VII

Een dienstregeling voor het verrichten van interlokaal openbaar vervoer die op 31 december 1996 op grond van artikel 19 van de Wet personenvervoer was vastgesteld, respectievelijk goedgekeurd blijft tot uiterlijk een jaar na het in werking treden van deze wet geldig.

ARTIKEL VIII

De artikelen 67 en 68 van de Wet personenvervoer blijven van toepassing ten aanzien van:

a. de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit tot vaststelling of tot goedkeuring van de dienstregeling dat voor 1 januari 1997 is bekendgemaakt,

b. een bezwaar- of beroepschrift dat voor 1 januari 1997 is ingediend, en

c. een bezwaar- of beroepschrift dat op of na 1 januari 1997 is ingediend en dat is gericht tegen een besluit tot vaststelling of tot goedkeuring van de dienstregeling dat voor 1 januari 1997 is bekendgemaakt.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven