24 673
Instelling van de Raad voor de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Wet op de VROM-raad)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 juli 1996

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de leden van de verschillende fracties over het wetsontwerp gemaakte opmerkingen en vragen. Ingevolge artikel 4 van de Kaderwet adviescolleges moet een adviescollege bij wet worden ingesteld (kamerstukken I, 1995/96, 24 503, nr. 235). Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot de instelling, op 1 januari 1997, van de nieuwe VROM-raad. Deze raad krijgt als taak de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over hoofdlijnen van het beleid inzake de duurzame kwaliteit van de leefomgeving en over andere onderdelen van het rijksbeleid die relevant zijn voor de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer.

Dit betekent tevens, zoals de leden van de CDA-fractie hebben gevraagd, dat op dezelfde datum de Raad voor de Volkshuisvesting (RaVO), de Raad voor de Ruimtelijke Ordening (RaRO) en de Raad voor het Milieubeheer (RMb) ophouden te bestaan. Het voorstel voor de Herzieningswet adviesstelsel voorziet hierin (kamerstukken I, 1995/96, 24 232, nr. 88). Een vloeiende overgang in de advisering wordt daarmee voorzien.

Het waarborgen van een vloeiende overgang van de huidige drie raden naar de nieuwe VROM-raad, waarbij het aanzoeken van raadsleden en het opstellen van het werkprogramma belangrijke elementen zijn, heeft ook een rol gespeeld bij mijn voordracht in de Ministerraad van de beoogd voorzitter van de VROM-raad. De leden van de VVD-fractie hebben bij deze procedure vraagtekens geplaatst. Juist bij de instelling van een nieuwe raad is het belangrijk dit in een zo vroeg mogelijk stadium met de beoogd voorzitter te doen. Zoals u weet vindt de uiteindelijke benoeming van de leden van een adviescollege plaats bij koninklijk besluit (artikel 11, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges).

2. Taak van de VROM-raad

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe in de nieuwe adviesstructuur de integrale advisering tot stand komt en of de regering bereid is jaarlijks in haar begroting te rapporteren over de integrale advisering die zij nodig acht. De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre er een overlap in werkzaamheden of strategische samenwerking zou kunnen ontstaan tussen de nieuw in te stellen adviescolleges en op welke wijze een strategische samenwerking is voorzien met de Raad voor het Landelijk Gebied, alsook met andere raden, zoals bijvoorbeeld de Raad voor Verkeer en Waterstaat. De leden van de D66-fractie vonden het noodzakelijk dat meer waarborgen voor integratie moeten worden gesteld, eventueel via de artikelen van het wetsvoorstel.

In het nieuwe eerste lid van artikel 23 van de Kaderwet adviescolleges is geregeld dat adviescolleges gezamenlijk advies kunnen uitbrengen en daartoe verplicht zijn, indien dat bij het adviesverzoek is verzocht. In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie merk ik op dat dit wetsartikel genoeg wettelijke waarborgen biedt voor integratie van advisering op verschillende beleidsterreinen.

Reeds bij de toezending van het werkprogramma van de VROM-raad, waarin mijn adviesvoornemens dezerzijds zijn uitgewerkt, aan de beide Kamers der Staten-Generaal op de derde dinsdag van september (artikel 26 van de Kaderwet) zal bekendgemaakt worden welke andere raden, waaronder bijvoorbeeld de Raad voor het Landelijk Gebied of de Raad voor Verkeer en Waterstaat, ik wil betrekken bij een adviesverzoek. Dit impliceert ten eerste dat ik jaarlijks in mijn begroting rapporteer over de integrale advisering die ik nodig acht en ten tweede dat ik mijn adviesvoornemens interdepartementaal zal afstemmen.

Artikel 23 van de Kaderwet heeft zijn voorloper in artikel 22 van het oorspronkelijk wetsvoorstel. Hieruit is niets geschrapt over samenwerking met andere adviesraden zoals de leden van de PvdA-fractie hebben opgemerkt. Integendeel, er is aan de verplichting tot gezamenlijke advisering na daartoe strekkend verzoek een bevoegdheid voor de adviescolleges toegevoegd om gezamenlijk te kunnen adviseren en om in onderling overleg hun werkwijze bij gezamenlijke advisering te regelen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) terzake extra taken krijgt.

Neen, in de vierde voortgangsrapportage herziening van het adviesstelsel (kamerstukken II, 1995/96, 23 725, nr. 14, blz. 2) wordt aangegeven dat de huidige adviesomschrijving van de WRR gehandhaafd blijft.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de radenstructuur als afspiegeling van de departementale structuur niet juist de «verkokering» bevestigt. De leden van de D66-fractie vroegen waarom natuurbeheer niet onder de VROM-raad valt, maar onder de Raad voor het Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De leden van de RPF-fractie vroegen of is overwogen meer dan één adviesraad in te stellen, zodat de samenhang in onderwerpen binnen de adviesraad groter kan zijn dan nu het geval is. De leden van de SGP-fractie vroegen waarom de regering kiest voor één adviesorgaan. De leden van de SP-fractie vroegen of het wel zinvol is om de Raad voor de Volkshuisvesting op te heffen.

In de brief van 9 maart, vierde voortgangsrapportage herziening adviesstelsel en het daarover gevoerde overleg met de vaste Tweede Kamer commissie voor Binnenlandse Zaken (kamerstukken II, 1995/96, 23 725, nrs. 8, 14 en 15) is ingegaan op de clustering van de colleges in het nieuwe adviesstelsel. Voor de beantwoording van betreffende vragen van de leden van de verschillende fracties over de voorgestelde radenstruktuur verwijs ik derhalve naar deze stukken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het niet wenselijk is dat er verschillende secties worden ingesteld die specialisatie mogelijk maken onder de meer algemene paraplu van de VROM-raad.

Ik acht dit niet wenselijk en nodig. Ten eerste wens ik geen verantwoordelijkheid te dragen voor het initiëren van enige vorm van «verkokering» binnen de VROM-raad, door middel van het instellen van verschillende secties binnen deze raad. Ten tweede blijft het te allen tijde mogelijk de VROM-raad, naast adviezen met een integrale benadering van beleidsterreinen, te laten adviseren op specifieke terreinen zoals bijvoorbeeld de volkshuisvesting. Ten derde laat artikel 16 van de Kaderwet de mogelijkheid toe dat ter voorbereiding van een of meerdere adviezen een adviescollege uit zijn midden commissies instelt. Ten vierde zal de samenstelling van de raad zo worden vormgegeven dat kennis op specifiek terrein aanwezig is. Ik verwijs hiervoor naar de opsomming van de disciplines in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel. Bovendien kan de VROM-raad zo nodig (externe) deskundigen bij de voorbereiding van een bepaald advies betrekken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de voornemens van de regering sporen met de ontwikkelingen van de Europese Unie, waar gewerkt wordt aan een milieu-adviesraad, en Europese Lidstaten waar inmiddels milieuraden zijn of worden ingesteld.

De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre de beoogde VROM-raad geëquipeerd is voor samenwerking binnen een Europese Milieu-raad. De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre de vorming van een VROM-raad een dergelijke Europese milieu-adviesraad in de weg staat.

De VROM-raad heeft ook tot taak te adviseren over de activiteiten van de regering op internationaal niveau ten behoeve van het internationaal milieubeleid. De advisering door de beoogde VROM-raad zou zich kunnen richten op de voorbereiding van de Milieuraad van de Europese Unie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke mogelijkheden de Kamers worden geboden om advies op belangrijke beleidsthema's in te winnen bij de VROM-raad.

In artikel 17 van de Kaderwet is vastgelegd dat een adviescollege ook adviseert op schriftelijk verzoek van een van beide Kamers der Staten-Generaal. Tevens is verplicht gesteld, in artikel 26 van die wet, dat in het werkprogramma van de raden rekening zal moeten worden gehouden met onvoorziene adviesverzoeken o.a. van de Kamers.

De leden van de VVD-fractie vroegen de regering nader toe te lichten welke gevolgen de nu voorliggende herstructurering voor de externe advisering op het VROM-terrein heeft voor de voornoemde technische adviescolleges.

Bij het voorstel voor de Aanpassingswet herziening adviesstelsel (kamerstukken II 1995/96, 24 749, nr. 2, artikel 5.3) wordt de adviestaak van de technische commissie bodembescherming en de technische commissie drinkwatervoorziening nader aangepast, en wel beperkt tot op concrete uitvoering gerichte advisering. Zij blijven voorshands wel op die voet bestaan.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de regering thans aankijkt tegen de inpassing en taakafbakening van de commissie genetische modificatie.

De commissie genetische modificatie (COGEM) blijft zelfstandig bestaan, zij het dat bij het voorstel voor de Aanpassingswet herziening adviesstelsel (kamerstukken II 1995/96, 24 749, nr. 2, artikel 5.3) de adviestaak van de COGEM nader wordt aangepast, namelijk nog uitsluitend op concrete uitvoering gerichte advisering.

Daarnaast merk ik op dat de taak van de COGEM recent geëvalueerd is. Een van de hoofdconclusies van die evaluatie is dat het samenvoegen van regelgeving tot integrale regelgeving niet wenselijk is. Een departementoverstijgende advisering door de COGEM ligt derhalve evenmin in de rede.

3. Samenstelling van de raad

De leden van de PvdA-fractie vroegen, gezien de beperkte samenstelling van de VROM-raad, of deze leden dan niet erg generalistisch worden waardoor botsing der disciplines niet uit de verf komt. De leden van de CDA-fractie vroegen of bij de deskundigheid wordt aangesloten bij de vier taakvelden, de verdere specificatie daarna wordt ingevuld en of de raad, samengesteld uit 12 leden, voldoende het hele taakveld kan bestrijden. De leden van de VVD-fractie vroegen of een raad van 12–15 leden voldoende disciplines kan aanleveren om de hoge complexiteit van de vraagstukken, waarover moet worden geadviseerd, te analyseren. De leden van de RPF-fractie vroegen hoe de rijke schakering aan deskundigheid binnen de adviesraad wordt gewaarborgd, of van tevoren de globale verdeling van de verschillende deskundigheden is vastgesteld en of alle deskundigheden door 15 leden vertegenwoordigd worden. De leden van de SP-fractie vroegen of een raad met een aantal van maximaal 15 leden, inclusief de voorzitter, al die terreinen kan bestrijken.

In antwoord op deze vragen van de leden van de verschillende fracties ben ik van mening dat de taakomschrijving van de VROM-raad en het meer samenwerken met andere raden zal betekenen dat de leden van de VROM-raad moeten beschikken over:

– een brede kennis van meer dan één deelterrein van het VROM-beleid;

– het vermogen om hoogwaardige kennis van andere beleidsterreinen te kunnen integreren in het VROM-beleid;

– een uitgebreid (kennis)netwerk;

– een brede maatschappelijke oriëntatie;

– kennis van en ervaring met veranderingsprocessen.

In de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel zijn 17 disciplines opgesomd, of combinaties daarvan, die voortvloeien uit de vier gedefinieerde taakvelden die mijns inziens in de raad vertegenwoordigd moeten zijn. Gezien de verscheidenheid van de disciplines die u nog dit jaar zult terugzien bij de benoeming van de leden van de raad verwacht ik zeker geen generalisme, zullen de taakvelden voldoende worden ingevuld en verwacht ik genoeg inhoudelijke kennis bij de leden om over complexe vraagstukken te adviseren. Ik ben ervan overtuigd dat de samenstelling van de raad garant zal staan voor een aantal boeiende inhoudelijke discussies, waarbij de verschillende disciplines elkaar wel tegen zullen komen.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie of het enorme beleidsveld van de VROM-raad een afwijking van artikel 10 van de Kaderwet dat een adviesraad ten hoogste 15 leden telt, rechtvaardigt, het voorstel van de leden van de SGP-fractie tot verhoging van het aantal leden tot ongeveer 20 en de vraag van de leden van de VVD-fractie om een nadere motivering van het door de regering gekozen ledental van de VROM-raad, merk ik het volgende op.

Als ik aan de verzoeken van de leden van de PvdA- en SGP-fractie voldoe wordt er mijns inziens nog voordat het nieuwe adviesstelsel in werking treedt al getornd aan een van de belangrijkste conclusies van het, ook door uw Kamer, onderschreven rapport «Raad op Maat», namelijk dat een adviescollege bestaat uit een beperkt aantal onafhankelijke deskundigen op de verschillende beleidsterreinen van het ministerie. Ik ben van mening dat een VROM-raad met maximaal 15 leden in staat moet zijn de Staten-Generaal en de minister van goede adviezen te voorzien. Mocht dit een inschattingsfout mijnerzijds zijn dan blijkt dit zondermeer uit het evaluatieverslag van de VROM-raad waarbij aandacht wordt besteed aan de taakvervulling (artikel 28 van de Kaderwet). Ik wil u vragen niet vooruit te lopen op dit eerste evaluatieverslag en te starten met een raad van 14 leden en een voorzitter.

Ik wijs er hierbij op dat het maximum aantal leden bij amendement van de leden Scheltema-de Nie en Rehwinkel (kamerstukken II, 1995/96, 24 503, nr. 8, II) in de Kaderwet is vastgelegd. Voorafgaande daarvan was reeds in het onderhavige wetsvoorstel een maximum van 15 leden genoemd (artikel 1, tweede lid).

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom niet direct gestreefd naar een raadsomvang van 12 leden, wat bedoelt de regering met op termijn in deze en hoe moet artikel 1, tweede lid, dan worden geïnterpreteerd.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is onder meer over de omvang van de raad vermeld, dat «gestreefd zal worden naar op termijn een raad met niet meer dan 12 leden». Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel leefde de vrees dat na de eerste aanloopfase van de nieuwe raad een maximum aantal leden van 15 wellicht aan de hoge kant zou zijn. Derhalve zou indien de evaluatie die ingevolge artikel 28 van de Kaderwet na vier jaren moet worden gehouden daartoe aanleiding zou geven, tot een reductie van het aantal leden kunnen worden overgaan. Inmiddels dient echter aan deze passage in de memorie van toelichting minder gewicht te worden toegekend nu bij voornoemd amendement in de Kaderwet zelf het maximum aantal leden van een adviesraad is aangegeven.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie of het de bedoeling is te recruteren uit de leden van de op te heffen adviesraden en de vraag van de leden van de VVD-fractie of er beleidsuitgangspunten zijn geformuleerd voor wat betreft de personele overgang naar de veel kleinere VROM-raad voor wat betreft de raadsleden en hun ondersteunend personeel, merk ik het volgende op.

De RaVO, RaRO en RMb zijn specifieke adviescolleges op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer. Daar het de bedoeling is dat de VROM-raad gaat adviseren op het terrein van de duurzame kwaliteit van de leefomgeving zullen de adviezen een breed werkterrein beslaan vanuit een integrale benadering van beleidsterreinen. Dit heeft mij ertoe gebracht in kaart te brengen welke disciplines noodzakelijk zijn in de VROM-raad en welke profielschets van raadsleden daarbij past. Deze schets ziet er in mijn ogen als volgt uit:

– intellectueel hoogstaand;

– onafhankelijke oordeelvorming;

– brede kennis van en affiniteit met meer dan een deelterrein van het VROM-beleid;

– vermogen de hoogwaardige kennis van deelterreinen te integreren;

– bestuurlijk inzicht/feeling;

– inbreng van een uitgebreid (kennis)netwerk;

– brede maatschappelijke oriëntatie;

– kennis van en ervaring met veranderingsprocessen;

– innovatief, grensverleggend, creatief.

Derhalve zal ik de voor te dragen raadsleden op deze profielschets beoordelen. De positie en plaatsbepaling van de voorzitter van de VROM-raad wordt o.a. bepaald door het streven de raad zich helder te laten positioneren zowel ten opzichte van het Ministerie van VROM als in het totale adviesveld, de raad in zijn adviezen een goed evenwicht te laten vinden tussen vernieuwende impulsen. Daarnaast moet hij oog hebben voor de beleidspraktijk. Tenslotte is hij ook diegene die in inhoudelijk opzicht aangeeft welke inbreng van het secretariaat wordt verwacht ten aanzien van de totstandkoming en het uitdragen van adviezen. Wat betreft de vormgeving van het secretariaat verwijs ik graag naar het antwoord onder de paragraaf «secretariaat».

Gelet op het klemmende tijdspad om op 1 januari 1997 een VROM-raad in werking te hebben ben ik al gestart met de voorbereidingen voor de totstandkoming van de VROM-raad. Die voorbereidingen zijn nu al in een te ver stadium om nu nog te kunnen voldoen aan de wens van de Kamer, uitgesproken bij de behandeling van de Kaderwet adviescolleges, om een open sollicitatieprocedure te hanteren bij het vormgeven van de VROM-raad zoals de leden van de CDA- en RPF-fractie mij hebben gevraagd. Het nu honoreren van deze wens zou betekenen dat ik van voorafaan zou moeten beginnen met het aanzoeken van leden en daarbij het risico loop dat de raad niet op tijd is samengesteld. Uiteraard zal ik, na 1 januari 1997, wanneer de herziening van het adviesstelsel in volle omvang in werking is getreden, de open sollicitatieprocedure van artikel 11, derde lid van de Kaderwet toepassen indien een plaats in de VROM-raad beschikbaar komt.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de regering onderneemt om bij de samenstelling van deze raad, onder meer naar de verhouding mannen–vrouwen, te voldoen aan amendement-Scheltema-de Nie (kamerstukken II, 1995/96, 24 503, nr. 10). Daarnaast vroegen de leden van de RPF-fractie in hoeverre naast deskundigheid een breed maatschappelijk draagvlak van belang is bij de keuze van de leden.

Ik kan u toezeggen dat ik streef naar een gelijke verhouding van mannen en vrouwen in de VROM-raad. Om dit streven te realiseren maak ik onder meer gebruik van het door mijn collegae van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestelde «Helpdesk vrouwen in adviescolleges». Daarnaast zullen alle kandidaatleden, ongeacht hun kunne, beoordeeld worden op hun maatschappelijke oriëntatie. Dit is immers een onderdeel van de profielschets, die hiervoor is weergegeven.

De leden van de VVD-fractie vroegen welke bevoegdheden de VROM-raad heeft om vaste c.q. tijdelijke (sub-)commissies in te stellen, die zich op hun beurt wederom kunnen laten bijstaan door externe deskundigen. De leden van de VVD- en RPF-fractie zagen graag een nadere beschouwing tegemoet voor wat betreft het instellen van al dan niet tijdelijke (sub-)commissies en het aantrekken van externe deskundigen op ad hoc-basis door de nieuw in te stellen VROM-raad.

Artikel 16 van de Kaderwet laat de mogelijkheid toe dat ter voorbereiding van een of meerdere adviezen een adviescollege uit zijn midden commissies instelt. Deze commissies kunnen zich niet als zelfstandige adviescolleges gaan ontwikkelen daar artikel 20 van die wet regelt dat een college beraadslaagt en besluit in vergadering over de uit te brengen adviezen. Met andere woorden, artikel 16 is juist bedoeld om een wildgroei van (sub-)commissies tegen te gaan.

Artikel 23, derde lid van genoemde wet stelt daarnaast dat adviescolleges die gezamenlijk advies uitbrengen bevoegd zijn een gemengde commissie uit hun midden in te stellen ten behoeve voor het voorbereiden van dat gezamenlijk advies.

Met betrekking tot het aantrekken van externe deskundigheid is in de Kaderwet adviescolleges (artikel 19, tweede lid) een regeling opgenomen. Aan het aantrekken van externe deskundigen is de beperking verbonden dat dit nodig moet zijn voor het vervullen van de adviestaak. Zo kunnen zij ingehuurd worden om op een zeer specifiek terrein nadere informatie te verschaffen of om een onderzoek uit te voeren. Voor zover aan het inhuren van externe deskundigen kosten zijn verbonden, is in formele zin de tussenkomst van de minister noodzakelijk. Immers uitsluitend de minister kan ten behoeve van de advisering door een adviescollege financiële verplichtingen aangaan. De uitgaven die gepaard gaan met het eventueel inhuren van externe deskundigen zullen in de begroting van mijn ministerie terugkomen. De begrotingswetgever zal uiteindelijk expliciet de financiële grenzen van het adviescollege bepalen.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie of en door welke organisaties er bezwaren zijn ingediend tegen de samenstelling en het aantal leden van de VROM-raad, kan ik antwoorden dat ik deze bezwaren tot op heden niet heb ontvangen. Op de vraag van deze leden welke disciplines in de VROM-raad moeten zijn vertegenwoordigd, verwijs ik naar blz. 3, 2e alinea van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel.

4. Secretariaat

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de regering een goede secretariële ondersteuning kan garanderen indien het beschikbare budget krimpt door bezuinigingen, hoeveel formatieplaatsen en onderzoeksmiddelen blijven voor de VROM-raad beschikbaar, ontstaat er in de toekomst nog ruimte voor nieuwe kwalitatieve impulsen bij het secretariaat van de VROM-raad gelet op de inkrimping waardoor voor nieuw bloed weinig ruimte zal zijn en deelt de regering de mening van de leden van deze fractie dat hiervoor voorzieningen moeten worden getroffen?

De leden van de CDA-fractie vroegen wat precies de taken van dit secretariaat zullen zijn, welke de omvang zal zijn en of geconcludeerd moet worden dat het ene nieuwe secretariaat de taken van de drie oude secretariaten gecombineerd gaat uitvoeren en de drie secretariaten dan worden samengevoegd. Tevens vroegen de leden van deze fractie of de oude secretariaten worden ontbonden en een nieuw secretariaat wordt gevormd, dat kleiner is.

De leden van de D66-fractie stelden de vraag op welke wijze het secretariaat een rol moet spelen in het organiseren van het proces dat moet leiden tot een advies.

De leden van de RPF-fractie vroegen tenslotte naar de sollicitatieprocedure voor het secretariaat.

Over het nieuwe secretariaat van de VROM-raad kan ik het volgende melden. De taak en positie van de VROM-raad en die van zijn secretariaat zijn nauw met elkaar verbonden. Om aan de taak en werkwijze van de VROM-raad te kunnen voldoen, zoals die in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel zijn omschreven, zal deze raad ondersteund worden door één hoogwaardig, professioneel en efficiënt secretariaat. In concreto betekent dit dat de huidige secretariaten van de RaRO, de RaVO, de RMb en het Bureau Ondersteuning Secretariaten zullen worden gereorganiseerd tot hèt secretariaat van de VROM-raad. Op deze reorganisatie is het tot 31 december 1996 verlengde ARAR 1994 en het Sociaal Beleidskader VROM 1991 van toepassing.

Het nieuwe secretariaat van de VROM-raad is nodig om de raadsleden in staat te stellen binnen een beperkt tijdsbeslag een zo hoogwaardig mogelijke inbreng te leveren. Een structurele bijdrage van de raadsleden om stukken te schrijven kan niet worden verlangd.

Het secretariaat kan niet volstaan met het noteren, bundelen en uitwerken van opmerkingen van raadsleden, maar het komt een actieve rol toe ter versterking van een goede advisering door de raad. Met de voorzitter en de raadsleden moet het ervoor zorgen dat het geheel van het advies meer is dan de som der delen.

Uiteraard geschiedt de koersbepaling van de advisering door de raad. Het secretariaat heeft daarmee als kerntaken:

– het voor de raad beschikbaar stellen van de voor de beleidsadvisering noodzakelijke kennis, naast de kennis die de raadsleden zelf inbrengen;

– het onderhouden van een uitgebreid beleidsdeskundigennetwerk binnen en buiten het Ministerie van VROM;

– het onderhouden van contacten met de secretariaten van andere raden, in het bijzonder de secretariaten van de Algemene Energieraad, de Raad voor het Landelijk Gebied en de Raad voor Verkeer en Waterstaat;

– het onderhouden van een netwerk binnen het maatschappelijke middenveld.

Een van de conclusies uit het rapport «Raad op Maat» was dat een professioneel secretariaat met beperkte omvang het nieuwe adviesorgaan dient te ondersteunen. In mijn antwoord heb al eerder mijn visie over de samenstelling van de raad kenbaar gemaakt. In het verlengde van dat antwoord heb ik besloten, mede op basis van de synergie-effecten die te verwachten zijn doordat de vier huidige secretariaten overgaan in één nieuw secretariaat:

– dat het secretariaat van de VROM-raad op 1 januari 1997 start met een formatie van 20 fte's (dit betekent een reductie van 7 fte's ten opzichte van de huidige secretariaten);

– dat het secretariaat van de VROM-raad op termijn, via natuurlijk verloop, een formatie zal bevatten van 15 fte's (dit betekent een reductie van 5 fte's ten opzichte van de situatie op 1 januari 1997).

Omdat ik van mening ben dat het de nodige inspanning en tijd zal vergen om drie verschillende werkwijzen van de bestaande secretariaten om te bouwen tot één werkwijze heb ik gekozen voor bovenstaande geleidelijke afbouw van de grootte van het secretariaat van de VROM-raad.

5. Financiën

De leden van de CDA-fractie vroegen helder inzicht in de te verwachten financiële druk van de VROM-raad, onderscheiden naar verschillende posten. De leden van de VVD-fractie vroegen waarom een efficiëntere externe advisering, die met het voorliggende wetsvoorstel wordt beoogd, kennelijk geen weerslag vindt in een efficiëntere financiële grondslag. De leden van de RPF-fractie vroegen of de mogelijke kosten voor extern advies ook zijn meegerekend bij de «financiën».

De financiële gevolgen van de overgang van de huidige raden naar de VROM-raad zullen in de begroting voor 1997 inzichtelijk worden gemaakt. Wel kan ik u nu al zeggen dat ik, mede vanwege het realiseren van een soepele overgang van het oude naar het nieuwe adviesstelsel, voornemens ben het beschikbare budget voor 1997 op het niveau van 1996 te handhaven.

Daar ik het in principe eens ben met de leden van de CDA- en VVD-fractie dat één kleine c.q. efficiëntere VROM-raad, met daarbij passend efficiënt secretariaat, minder kost dan drie grote adviesraden met drie secretariaten en een bureau ondersteuning sluit ik voor de jaren na 1997 besparingen op het budget van de VROM-raad niet uit.

In de loop van dit jaar ben ik in staat meer duidelijkheid te bieden omtrent de herschikking tussen de verschillende artikelonderdelen van het budget van de VROM-raad en hoe de nieuwe meerjarenraming eruit komt te zien. Deze herschikking van de budgetten voor de artikelonderdelen is namelijk afhankelijk van de volgende zaken:

– het bepalen van het benodigde budget voor het ambtelijk personeel van het secretariaat van de VROM-raad met ingang van 1 januari 1997;

– het bepalen van het benodigde budget ter uitvoering van het flankerend sociaal beleid in het kader van de in gang zijnde reorganisatie;

– het bepalen van de budgettaire synergie-effecten door de overgang van drie secretariaten en een bureau ondersteuning naar één secretariaat;

– de hoogte van de vergoedingen van de raadsleden. De regering is momenteel bezig, gelet op artikel 14 van de Kaderwet Adviescolleges, een Algemene Maatregel van Bestuur voor te bereiden houdende regels inzake de vergoedingen aan de leden van adviescolleges;

– het bepalen van het benodigde budget voor de inhuur van externe deskundigheid.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven