24 668
Gekke-koeienziekte (BSE)

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 juni 1997

In verband met het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 12 juni a.s. inzake de BSE-besmetting in Nederland bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de meest actuele stand van zaken. Deze brief vormt een aanvulling op hetgeen de Kamer bij brief van 2, 10 en 23 april jl. is gemeld naar aanleiding van de twee BSE-gevallen op bedrijven te Wilp en Kollum.

Resultaten onderzoek

Zoals de Kamer medegedeeld in bovengenoemde brieven, heeft onderzoek door het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-DLO) te Lelystad aangetoond dat naast de twee dieren waar BSE is vastgesteld, geen van de overige dieren op de bedrijven in Wilp en Kollum besmet was met BSE. Dit geldt eveneens voor de aan de twee besmette runderen verwante dieren en relevante jaargenoten aanwezig op andere bedrijven.

Een nadere analyse naar de mogelijke oorzaak van de besmetting heeft zich gericht op een besmetting via veevoeder en op overige besmettingsroutes. Onder dit laatste wordt verstaan mogelijke besmetting via diergeneesmiddelen, sperma, embryo's en zogenaamde horizontale besmetting via mest en nageboorten van besmette runderen. Op grond van deze analyse kom ik tot de conclusie dat de risico's op BSE-besmetting via deze overige besmettingsroutes zeer laag zijn dan wel wellicht nagenoeg uitgesloten kunnen worden. Maatregelen in deze worden dan ook vooralsnog niet overwogen.

Wat betreft het onderzoek naar mogelijke besmetting door veevoeder heeft de Algemene Inspectie Dienst van mijn ministerie de bedrijfsadministraties van de bedrijven getraceerd op het gebruikte veevoeder in de periode 1991–1997. Noch uit het administratieve onderzoek noch uit onderzoek naar de gebruikte produktiewijzen blijkt dat toeleveranciers of veehouders de vigerende regelgeving hebben overtreden.

Zekerheden over de oorzaak van de besmetting zijn niet te geven. Echter, de mogelijke oorzaken nalopend moet, zoals gesteld, besmetting via genoemde overige routes nagenoeg worden uitgesloten. Dit kan niet anders dan tot de conclusie leiden, en deze wordt met de nodige voorzichtigheid geponeerd, dat als meest aannemelijke verklaring van de twee BSE-gevallen een besmetting via veevoeder moet worden verondersteld.

Aangezien de twee runderen waarbij BSE is geconstateerd begin jaren '90 zijn geboren en de incubatietijd van BSE geschat wordt op 4 à 5 jaar, is het aannemelijk dat de besmetting in het begin van de jaren '90 heeft plaatsgevonden. In deze jaren ontbrak het aan Europese regelgeving om zogenaamd carrousel-verkeer tegen te gaan van partijen herkauwersmeel welke oorspronkelijk afkomstig waren uit het Verenigd Koninkrijk, maar in Nederland geïmporteerd konden worden via een andere EU-lidstaat.

Vanaf 1994 is deze regelgeving op belangrijke punten aangescherpt.

De Europese Commissie heeft in dat jaar aan het Verenigd Koninkrijk een exportverbod voor herkauwersmeel opgelegd. Tevens besloot de Commissie tot een Europees verbod op het vervoederen van zoogdiereiwitten aan herkauwers. Er zijn echter verdergaande aanscherpingen noodzakelijk teneinde ieder mogelijk risico van besmetting te voorkomen.

Aanscherping van beleid

Ten einde ieder toekomstig risico van besmetting via veevoeder nog verder in te perken, is tot de navolgende maatregelen besloten. Hierbij zijn tevens het aanvullende advies van de Gezondheidsraad inzake prionziekten van 11 april jl. en de resultaten van de EU-inspectiemissies, zoals neergelegd in het rapport «Risico-factoren en surveillance op het gebied van BSE binnen de Europese Gemeenschap» van 12 maart jl. betrokken.

Risicovolle organen (ogen, hersenen en ruggenmerg) van runderen ouder dan één jaar zullen uit de humane voedselketen worden geweerd. Ten aanzien van het volledig verwijderen van de hersenen uit runderkoppen bestaan technische problemen. Derhalve dienen deze koppen in hun geheel te worden vernietigd.

Ik ben mij ervan bewust dat aan de koppen nog bruikbare delen zitten, het zogenaamde «kopvlees». Gelet op het economisch belang hiervan ben ik bereid om, zodra het bedrijfsleven op een voor de overheid aanvaardbare wijze kan garanderen dat de hersenen geweerd worden uit de humane voedselketen, het besluit tot vernietiging van de koppen te heroverwegen.

Volgens het Wetenschappelijk Veterinair Comité is het destructieproces zoals dat in Nederland wordt toegepast een effectieve beveiliging tegen BSE-risico's. Een kanttekening wordt geplaatst indien het zou gaan om materiaal dat zwaar besmet is met BSE. Daarmee is de veiligheid van het destructieproces niet onder alle omstandigheden gegarandeerd. Er lopen op dit moment nog onderzoekingen naar de veiligheidsaspecten.

Om absolute zekerheid te verkrijgen zullen de risico-organen van runderen, schapen en geiten worden verbrand. Dit geldt ook voor de kadavers van deze dieren, voorzover risico-organen nog aanwezig zijn. Deze oplossing van het verbranden zal worden toegepast totdat er volledige zekerheid bestaat dat het destructieproces in Nederland de BSE-risico's afdoende elimineert.

Controle op naleving

De controle op de naleving van de veevoederregelgeving zal worden aangescherpt. De implementatie van de Europese destructie-eisen is gereed voor wat betreft het hoog risicomateriaal, en zal voor het overige binnenkort worden afgerond. Daarmee voldoen de Nederlandse destructoren aan de gestelde Europese eisen waarbij verhitting gedurende 20 minuten plaatsvindt bij 133 graden Celcius en een druk van 3 bar.

Met name met het oog op importen van diermeel uit landen waar deze vereisten nog niet zijn geïmplementeerd, wordt van de Nederlandse veevoederfabrikanten verlangd dat ze slechts partijen diermeel verwerken waarvan, middels een verklaring is aangetoond dat de Europese vereisten zijn toegepast.

Tevens zullen ter aanvulling regelmatig monsters van veevoer voor herkauwers onderzocht worden op de aanwezigheid van zoogdiermeel. Dit gebeurt vooralsnog door middel van microscopisch onderzoek in erkende laboratoria. De onderzoeksgegevens worden opgestuurd aan de Keuringsdienst Diervoedersector (KDD), die hierover rapporteert aan de Ministeries van LNV en VWS. De KDD controleert de bedrijfs-interne inspecties door ook zelf monsters in onderzoek te nemen.

Vanaf het moment dat een goede test beschikbaar is, zal de geldende norm, te weten geen zoogdiereitwitten in voer voor herkauwers, in laboratorium-monsters gecontroleerd worden. Het RIKILT-DLO en de Faculteit Diergeneeskunde ontwikkelen momenteel een test voor het aantonen van herkauwers-DNA in veevoeder.

Financiële aspecten

Uit door het IKC-Landbouw uitgevoerde berekeningen, blijkt de schade in Nederland ten gevolge van de Europese BSE-crisis voor geheel 1996 ongeveer f 150 mln. te bedragen. Voor 1997 wordt de BSE-schade voorzichtig geraamd op f 50–100 mln. Bij deze ramingen wordt nadrukkelijk opgemerkt dat het niet mogelijk is een exacte berekening van de BSE-schade te maken aangezien verschillende factoren van invloed kunnen zijn op de prijsvorming van rund- en kalfsvlees.

Nederland heeft van de Europese Commissie in de zomer van 1996 een eerste compensatie voor inkomensverliezen als gevolg van de BSE-crisis gekregen. Dat betrof een bedrag van f 46,5 mln. Dit bedrag is rechtstreeks uitgekeerd aan individuele ondernemers in de rundvleessector. In oktober 1996 heeft de Europese Unie besloten tot een tweede BSE-compensatieronde. Nederland is daarbij f 70 mln. in het vooruitzicht gesteld, waardoor de totale compensatie bijna f 120 mln. bedraagt. Over de bestedingsinrichtingen is de Kamer geïnformeerd bij brief van 3 april jl. (DL 97 1176).

BSE-Draaiboek

Bijgesloten treft u aan het draaiboek BSE. Het is aangepast op basis van de recente uitbraken. Het vormt een adequaat instrument voor de opsporing van en de reactie op mogelijk toekomstige BSE-gevallen. Teneinde veehouders te stimuleren mogelijke gevallen van BSE ten spoedigste te melden, is in het draaiboek bepaald dat verdachte dieren tegen gebruikswaarde door de overheid worden overgenomen.

Bovengenoemde maatregelen en aanscherping van controles, die tevens inzet in EU-verband vormen, beschouw ik van belang voor de verdere waarborging van zowel de volksgezondheid als diergezondheid in Nederland.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Naar boven