24 668
Gekke-koeienziekte (BSE)

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage 10 april 1997

Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeer ik u hierbij over de uitkomst van enkele onderdelen van het onderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van het tweede in Nederland ontdekte geval van Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE). Tevens treft u aan de antwoorden op de vragen inzake de BSE-problematiek die de Vaste Commissie voor LNV 9 april jl. heeft gesteld (zie bijlage).

Tracering

Uit het door de RVV uitgevoerde traceringsonderzoek1 is het navolgende gebleken. Nellie 190, het rund waarvan op 7 april jl. is vastgesteld dat het aan BSE leed, is geboren in Nederland op 14 december 1991.

De moeder, Nellie 185, en grootmoeder, Nellie 170, zijn beide op het bedrijf in Kollum geboren en doodgemeld in respectievelijk 1993 en 1991. Vader en grootvader zijn Amerikaanse stieren, waarvan sperma is geïmporteerd. Nellie 190 had één broer die in maart 1993 is geboren en in oktober 1993 is geslacht.

Nellie 190 had nog twee levende nakomelingen die zich beide op het bedrijf bevonden. Te weten: Nellie 201, geboren 5 januari 1994 en Nellie 205, geboren 1 januari 1995. Een stierkalf geboren uit Nellie 190 is in juli 1996 geslacht op een leeftijd van 7 maanden.

Op 26 maart jl. is, via een keizersnede, een laatste kalf van Nellie 190 geboren. Dit kalf is op 27 maart een natuurlijke dood gestorven en wordt met de andere kadavers verbrand.

Nellie 205 had één mannelijke nakomeling, Total Touch, die zich nog op het bedrijf bevond. Nellie 201 had één vrouwelijke nakomeling, Nellie 207, die zich eveneens nog op het bedrijf bevond.

Van Nellie 201 zijn een viertal embryo's uitgespoeld waarmee een viertal pinken zijn geïmplanteerd. Deze pinken hadden nog niet gekalfd en bevonden zich op het bedrijf.

De conclusie uit dit gedeelte van het onderzoek is dat de zes nakomelingen van Nellie 190 bekend zijn. Eén is geslacht in juli 1996, één overleden 27 maart jl. en de overige vier zijn gedood ten behoeve van het hersenonderzoek door het ID-DLO.

Jaarklasse Nellie 190

In het traceringsonderzoek zijn ook de runderen opgespoord die in dezelfde periode als Nellie 190 zijn geboren op het bedrijf in Kollum. Onderzocht is de periode 6 maanden voorafgaand en 6 maanden na de geboorte van Nellie 190. Het blijkt om acht nog in leven zijnde dieren te gaan. Van de in deze periode geboren runderen bevonden zich er zes op het bedrijf.

Eén dier is getraceerd op een ander bedrijf in Nederland en hedenmorgen naar ID-DLO afgevoerd ten behoeve van het onderzoek. Uit dezelfde groep is op 22 november 1996 op 4,5 jarige leeftijd een koe geëxporteerd naar Koeweit. De autoriteiten worden geïnformeerd.

Veevoederspoor

De Algemene Inspectiedienst heeft vastgesteld dat het bedrijf vanaf 1990 van één vaste hoofdleverancier veevoeder heeft betrokken. Incidenteel heeft een ander bedrijf geleverd. Van de leveranciers wordt momenteel nagegaan waar deze hun grondstoffen hebben betrokken.

Zodra dit onderzoek is afgerond, wordt u nader geïnformeerd.

Vragen Vaste Commissie

Ten aanzien van de vraag van de Vaste Commissie waarom alle dieren op een bedrijf waar BSE voorkomt worden geruimd, het volgende.

Rondom de risico's van BSE en de mogelijke overdracht van het ene op het andere dier of op de mens, bestaan nog vele onzekerheden. Gelet op deze onzekerheden en de noodzaak van een grote mate van zorgvuldigheid is het van belang alle dieren op een bedrijf waar BSE optreedt te onderzoeken. De dieren moeten voor dit hersenonderzoek worden gedood. Deze aanpak wordt ook in een aantal andere landen in Europa gevolgd.

De vraag of het bij BSE wel of niet om een besmettelijke ziekte gaat, is niet eenduidig te beantwoorden. Zoals gesteld bestaan er wetenschappelijk gezien nog veel onzekerheden rondom de overdraagbaarheid van BSE. De ervaringen tot op heden leiden evenwel tot de voorlopige conclusie dat het niet om een ziekte gaat met een hoge graad van besmettelijkheid.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

BIJLAGE

Den Haag, 9 april 1997

Aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In de vergadering van de commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 april jl. heeft de commissie gesproken over de BSE-problematiek.

De commissie stelt het op prijs wanneer U in de door U reeds toegezegde brief aan de commissie over deze problemen, tevens antwoord zou willen geven op de volgende vragen:

– Waarom worden alle dieren vernietigd op het bedrijf waar BSE geconstateerd is?

– Gaat het wel of niet om een besmettelijke ziekte?

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Coenen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven