24 668
Gekke-koeienziekte (BSE)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 maart 1997

Op 21 maart 1997 is bij een rund afkomstig van een bedrijf in Wilp, gemeente Voorst, Bovine Spongioforme Encephalopathie (BSE) geconstateerd.

Ik hecht er aan u mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te informeren over de direct genomen maatregelen alsmede over het gestarte onderzoek naar aard, omvang en oorzaak van de besmetting.

Op 11 maart zijn door de dierenarts van betreffende veehouder de klinische verschijnselen van de ziekte bij het dier onderkend. Op 13 maart is het dier geslacht op een noodslachtplaats in Zutphen en is de kop voor nader onderzoek aan het ID-DLO aangeboden.

Onderzoek van dit instituut heeft de besmetting definitief bevestigd op 21 maart.

Inmiddels zijn vergaande maatregelen getroffen. Op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren zijn zowel het bedrijf als de noodslachtplaats direct ingesloten. Al de op het bedrijf en de slachtplaats aanwezige runderen alsmede daarvan afkomstige produkten zijn vernietigd.

Het vlees van het verdachte dier was conform de voorschriften in afwachting van het onderzoek niet in de consuptieketen gebracht. Op basis van achtergehouden materiaal van alle vernietigde runderen zal het ID-DLO nader onderzoek doen naar BSE-besmetting. Zowel het bedrijf als de slachtplaats zijn inmiddels gereinigd en ontsmet.

Tracering aan de hand van het oormerk van het dier door de RVV heeft inmiddels bevestigd dat het dier vijf jaar geleden op het huidige bedrijf is geboren. Van de drie nakomelingen zijn twee stierkalveren geslacht ter consumptie. Het derde kalf verbleef op het bedrijf en is inmiddels vernietigd.

Van de overige verwante dieren bevonden er zich nog drie op het bedrijf in Wilp en drie op twee andere bedrijven. Al deze dieren zijn inmiddels vernietigd en zullen worden onderzocht op BSE.

De vader van de BSE-koe was een uit Duitsland afkomstige stier die reeds in 1991 is geslacht. De Duitse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte gesteld.

Op dit moment wordt materiaal van de vernietigde koeien nader onderzocht door het ID-DLO. Dit onderzoek valt uiteen in drie delen:

1. Het hersenmateriaal van de dieren wordt onderzocht met de bedoeling vast te stellen of bij deze dieren eveneens sprake is geweest van BSE-besmetting.

2. Van de met BSE besmette koe wordt het prion-eiwit vergeleken met het prion-eiwit dat is aangetroffen bij met BSE besmette runderen in het Verenigd Koninkrijk, met de bedoeling vast te stellen of er sprake is verwantschap.

Het DNA van de besmette koe wordt geanalyseerd met de bedoeling vast te stellen of er mutaties in het erfelijk materiaal hebben plaatsgevonden waardoor BSE spontaan kan zijn opgetreden.

Tevens is de Algemene Inspectie Dienst (AID) opdracht gegeven tot een uitvoerig onderzoek naar mogelijke besmetting door veevoer. Bij dit onderzoek wordt op het getroffen rundveebedrijf gekeken welke bedrijven sinds 1991 veevoeders hebben geleverd en welke leveranties op het bedrijf sinds 1991 zijn ontvangen. Vervolgens wordt bij betrokken mengvoederbedrijven nagegaan welke leveranties hebben plaatsgevonden. Tenslotte zal worden onderzocht welke import van dierlijke eiwitten als grondstof voor diervoeders sinds 1991 heeft plaatsgevonden.

Het onderzoek naar de aard en omvang van de besmetting door het ID-DLO zal circa twee weken vergen. Op dat moment zal tevens een eerste, voorlopige AID-rapportage inzage het «veevoederspoor» gereed zijn. Derhalve zal ik U medio april nader informeren.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

J. J. van Aartsen

Naar boven