24 651
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de integratie van kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken (tweede fase herziening rechterlijke organisatie)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de integratie van kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken (tweede fase herziening rechterlijke organisatie).

De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage,

21 maart 1996

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, als vervolg op de eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie, in de tweede fase van de herziening van de rechterlijke organisatie de kantongerechten en de rechtbanken te integreren, het hoger beroep in alle daarvoor vatbare civiele zaken en strafzaken op te dragen aan de gerechtshoven, het burgerlijk procesrecht aan de integratie aan te passen en ook overigens te herzien, het strafprocesrecht aan de integratie aan te passen en overgangsrechtelijke voorzieningen van rechtspositionele en processuele aard te treffen, en dat het derhalve nodig is de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten aan te passen en regels van overgangsrecht tot stand te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

1. RECHTERLIJKE ORGANISATIE

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:

a. de arrondissementsrechtbanken,

b. de gerechtshoven en

c. de Hoge Raad der Nederlanden.

B

In artikel 3, eerste lid, vervalt «, voor zover de lagere gerechten betreft,.

C

In artikel 6a, eerste en tweede lid, wordt «of van een arrondissementsrechtbank dan wel een kantonrechter» telkens vervangen door: of een lid van een arrondissementsrechtbank.

D

Artikel 6c komt te luiden:

Artikel 6c

In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van de leden van het openbaar ministerie bij het desbetreffende college treedt een daartoe door de president aangewezen lid van dat college namens het openbaar ministerie op.

E

Artikel 7b, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met g worden verletterd in a tot en met f.

3. In onderdeel a (nieuw) vervalt «en de binnen het rechtsgebied van die arrondissementsrechtbank aangestelde kantonrechters, oudste in rang van benoeming».

F

Artikel 7c, eerste lid, komt te luiden:

1. Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers worden niet aangesteld voor het vervullen van een vast bepaalde werktijd. Zij kunnen door de president van het college worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden.

G

In artikel 8, eerste lid, wordt «de rechters-plaatsvervangers en de kantonrechters-plaatsvervangers» vervangen door: en de rechters-plaatsvervangers.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «leden» ingevoegd: en de plaatsvervangende leden.

2. Het tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

2. De presidenten van de gerechtshoven hebben dezelfde bevoegdheid ten aanzien van de presidenten van de arrondissementsrechtbanken in het rechtsgebied van hun college, de president van de Hoge Raad ten aanzien van de presidenten van de gerechtshoven en de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van de overige leden van het openbaar ministerie bij de Hoge Raad.

I

In artikel 14d, derde lid, vervalt «of tegen een kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger van een kanton binnen het rechtsgebied van dat college».

J

In artikel 19 wordt «gelijk mede van de hoven, rechtbanken en kantongerechten,» vervangen door: de gerechtshoven en de arrondissementsrechtbanken.

K

In artikel 20, eerste lid, wordt «, of, de Hoge Raad, het hof, de rechtbank, of het kantongerecht,» vervangen door: of de Hoge Raad, het gerechtshof of de arrondissementsrechtbank.

L

Artikel 23 vervalt.

M

In artikel 24 vervalt «, de kantonrechters».

N

De Tweede Afdeling vervalt.

O

Het opschrift van de Derde Afdeling komt te luiden:

De arrondissementsrechtbanken.

P

Artikel 46 komt te luiden:

Artikel 46

1. Er zijn negentien arrondissementsrechtbanken, die zijn gevestigd te Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Dordrecht, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Rotterdam, Roermond, Utrecht, Zutphen en Zwolle.

2. De arrondissementsrechtbanken houden hun terechtzittingen in de plaats van vestiging.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de rechtbanken, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de plaats van vestiging of buiten het arrondissement terechtzittingen houden of kunnen houden.

Q

De artikelen 49 en 50 vervallen.

R

Artikel 53 komt te luiden:

Artikel 53

1. Voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken, strafzaken en bestuursrechtelijke zaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken, op voorstel van de president, enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

2. Voor het behandelen en beslissen van kinderzaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken, op voorstel van de president, enkelvoudige kamers. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer voor kinderzaken draagt de titel van kinderrechter.

3. De arrondissementsrechtbanken wijzen uit hun midden, op voorstel van de president, nadat deze de hoofdofficier van justitie daarover heeft gehoord, rechters-commissarissen, belast met de behandeling van strafzaken aan.

S

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

1. De arrondissementsrechtbanken kunnen, op voorstel van de president, organisatorische eenheden vormen onder de benaming sectoren.

2. Een sector bestaat uit de leden van de rechtbank die zijn belast met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door de rechtbank aan die sector zijn opgedragen.

3. Een van de leden van de sector treedt op als voorzitter daarvan.

T

Artikel 55 komt te luiden:

Artikel 55

1. De arrondissementsrechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

2. De arrondissementsrechtbanken nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van die burgerlijke zaken waarin partijen zijn overeengekomen van de mogelijkheid van hoger beroep af te zien.

U

Artikel 55a vervalt.

V

Artikel 55b wordt vernummerd tot artikel 57.

W

Artikel 55c vervalt.

X

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De arrondissementsrechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle strafzaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

2. Het tweede tot en met vijfde lid vervallen.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

Y

De artikelen 57 tot en met 59 vervallen.

Z

Het opschrift van de Derde Afdeling A komt te luiden:

De arrondissementsparketten.

AA

De Derde Afdeling B vervalt.

BB

Het opschrift van de Vierde Afdeling komt te luiden:

De gerechtshoven en het openbaar ministerie bij de gerechtshoven.

CC

Artikel 60 komt te luiden:

Artikel 60

1. Er zijn vijf gerechtshoven, die zijn gevestigd te Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch en Leeuwarden.

2. De gerechtshoven houden hun terechtzittingen in de plaats van vestiging.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de hoven, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de plaats van vestiging of buiten het ressort terechtzittingen houden of kunnen houden.

DD

Artikel 61 vervalt.

EE

De artikelen 65 tot en met 67 komen te luiden:

Artikel 65

1. De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen en beschikkingen van de arrondissementsrechtbanken in hun ressort.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van het vonnis van een arrondissementsrechtbank dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan f 5 000 bedraagt.

Artikel 66

De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen arrondissementsrechtbanken binnen hun rechtsgebied.

Artikel 67

1. De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van de voor hoger beroep vatbare burgerlijke zaken waarin partijen zijn overeengekomen deze bij de aanvang van het geding bij wege van prorogatie aanhangig te maken bij het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan.

FF

De artikelen 68 en 69 vervallen.

GG

Artikel 70 komt te luiden:

Artikel 70

Voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken en strafzaken vormen en bezetten de gerechtshoven, op voorstel van de president, enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

HH

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:

De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

2. Het vierde lid vervalt.

II

In artikel 72, zesde lid, wordt «29 tot en met 35» vervangen door: 1.4.1 tot en met 1.4.6.

JJ

Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het Wetboek van Strafrecht en» vervangen door: het Wetboek van Strafrecht, en wordt na «Wetboek van Strafvordering» ingevoegd: en het verstrekken van adviezen ingevolge artikel 43, derde lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De bijzondere kamer bestaat uit leden van het gerechtshof en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden.

3. Het derde lid vervalt.

4. Het vierde tot en met achtste lid worden vernummerd tot derde tot en met zevende lid.

5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Voor het behandelen van en beslissen op vorderingen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel a, van het wetboek van Strafrecht en het behandelen en beslissen van zaken in beroep als bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering houdt de bijzondere kamer zitting en beslist zij met drie leden van het gerechtshof, van wie een als voorzitter optreedt, en twee leden die niet tot de rechterlijke macht behoren. In de overige gevallen houdt de bijzondere kamer zitting en beslist zij met drie leden van het gerechtshof, van wie een als voorzitter optreedt, tenzij de president twee niet tot de rechterlijke macht behorende leden toevoegt.

KK

Na artikel 73 wordt in de Vierde Afdeling een artikel 74 ingevoegd, luidende:

Artikel 74

1. De gerechtshoven kunnen, op voorstel van de president, organisatorische eenheden vormen onder de benaming sectoren.

2. Een sector bestaat uit de leden van het hof die zijn belast met het behandelen en beslissen van de soorten zaken die door het hof aan die sector zijn opgedragen.

3. Een van de leden van de sector treedt op als voorzitter daarvan.

LL

Het opschrift van de Vijfde Afdeling komt te luiden:

De Hoge Raad en het openbaar ministerie bij de Hoge Raad.

MM

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83

De Hoge Raad is gevestigd te 's-Gravenhage.

NN

Artikel 88, eerste lid, komt te luiden:

1. De Hoge Raad neemt in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen:

a. arrondissementsrechtbanken, tenzij artikel 66 van toepassing is,

b. gerechtshoven,

c. een gerechtshof en een arrondissementsrechtbank,

d. een tot de rechterlijke macht behorend gerecht en een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht, en

e. tussen administratieve rechters, tenzij een andere administratieve rechter daartoe bevoegd is.

OO

De artikelen 89 tot en met 91 vervallen.

PP

Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in eerste en laatste ressort» vervangen door: in eerste instantie, tevens in hoogste ressort,.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is de Hoge Raad tevens bevoegd kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij.

QQ

Artikel 95, eerste lid, komt te luiden:

1. De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen de handelingen en de arresten, vonnissen en beschikkingen van de gerechtshoven en de arrondissementsrechtbanken, ingesteld hetzij door een partij, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

RR

Artikel 96 komt te luiden:

Artikel 96

Een partij kan geen beroep in cassatie instellen indien voor haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.

SS

Artikel 97 vervalt.

TT

De artikelen 100 en 101 komen te luiden:

Artikel 100

1. Tegen een vonnis van een arrondissementsrechtbank in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens:

a. het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis rust,

b. het niet met open deuren geschied zijn van de uitspraak,

c. onbevoegdheid, of

d. overschrijding van rechtsmacht.

2. Tegen een beschikking van een arrondissementsrechtbank in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens een of meer van de in het eerste lid, onderdelen a, c en d genoemde gronden.

Artikel 101

Tegen een vonnis van een arrondissementsrechtbank in een strafzaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen omdat:

a. de uitspraak niet met open deuren is geschied,

b. het vonnis niet het telastegelegde bevat, en in geval van een bewezenverklaring, zowel deze als de gronden waarop zij rust,

c. niet is beslist op de grondslag van de telastelegging, of

d. de in artikel 358, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven beslissing niet is gegeven of deze beslissing niet met redenen is omkleed.

UU

Artikel 102 komt te luiden:

Artikel 102

1. De Hoge Raad vormt en bezet, op voorstel van de president, een of meer meervoudige kamers en, voor de gevallen waarin de wet dat voorschrijft, een of meer enkelvoudige kamers.

2. Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van de meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

3. De voorzitter van de meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

VV

In artikel 107 wordt «, rechtbanken en kantongerechten» vervangen door: en de arrondissementsrechtbanken.

WW

In artikel 108, eerste lid, vervalt «of de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, bij het kantongerecht».

XX

In artikel 110, tweede lid, vervallen «onderscheidenlijk de kantonrechter, oudste in rang van benoeming,» en «of kantongerecht».

YY

Het opschrift «Citeertitel» wordt vervangen door:

ZESDE AFDELING

CITEERTITEL.

ZZ

Artikel 111 komt te luiden:

Artikel 111

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de rechterlijke organisatie.

ARTIKEL II

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de categorieën 8a, 8b en 8c.

B

Artikel 2, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. Onderdeel c wordt verletterd in onderdeel b.

C

Artikel 3 vervalt.

D

In de bijlage vervallen de categorieën 8a, 8b en 8c en de daarachter vermelde bedragen.

ARTIKEL III

De Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1, 5 en 5a tot en met 5c vervallen.

B

Artikel 5bis wordt vernummerd tot artikel 5.

ARTIKEL IV

De Wet op de rechterlijke indeling komt te luiden:

Artikel 1

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Alkmaar

2. Amsterdam

3. Haarlem

4. Utrecht.

Artikel 2

De rechtsgebieden van de tot het ressort Amsterdam behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Alkmaar:

Akersloot, Alkmaar, Andijk, Anna-Paulowna, Beemster, Bergen (N.-H.), Den Helder, Drechterland, Egmond, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Langedijk, Limmen, Medemblik, Niedorp, Noorder-Koggenland, Obdam, Opmeer, Schagen, Schermer, Schoorl, Stede Broec, Texel, Venhuizen, Wervershoof, Wieringen, Wieringermeer, Wester-Koggenland, Wognum, Zijpe.

2. Arrondissement Amsterdam:

Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Blaricum, Bussum, Diemen, 's-Graveland, Hilversum, Huizen, Laren (N.-H.), Loosdrecht, Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg, Ouder-Amstel, Uithoorn, Weesp.

3. Arrondissement Haarlem:

Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Edam-Volendam, Haarlem, Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Uitgeest, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang.

4. Arrondissement Utrecht:

Abcoude, Amerongen, Amersfoort, Baarn, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Eemnes, Harmelen, Houten, Leersum, Leusden, Loenen, Lopik, Maarn, Maarssen, Maartensdijk, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Utrecht, Veenendaal, Vleuten-De Meern, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist.

Artikel 3

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Almelo

2. Arnhem

3. Zutphen

4. Zwolle.

Artikel 4

De rechtsgebieden van de tot het ressort Arnhem behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Almelo:

Almelo, Ambt-Delden, Borne, Denekamp, Den Ham, Diepenheim, Enschede, Goor, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo (O.), Losser, Markelo, Oldenzaal, Ootmarsum, Rijssen, Stad-Delden, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden.

2. Arrondissement Arnhem:

Ammerzoden, Angerlo, Arnhem, Barneveld, Bemmel, Beuningen, Brakel, Buren, Culemborg, Didam, Dodewaard, Doesburg, Druten, Duiven, Echteld, Ede, Elst, Geldermalsen, Gendt, Groesbeek, Heerewaarden, Hedel, Heteren, Heumen, Hoevelaken, Huissen, Kerkwijk, Kesteren, Lienden, Lingewaal, Maasdriel, Maurik, Millingen aan de Rijn, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Renkum, Rossum, Rozendaal, Rijnwaarden, Scherpenzeel, Tiel, Ubbergen, Valburg, Wageningen, West Maas en Waal, Westervoort, Wijchen, Zaltbommel, Zevenaar.

3. Arrondissement Zutphen:

Aalten, Apeldoorn, Bergh, Borculo, Brumme, Dinxperlo, Doetinchem, Eibergen, Elburg, Epe, Ermelo, Gendringen, Gorssel, Groenlo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Hengelo (G.), Hummelo en Keppel, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Wehl, Winterswijk, Wisch, Zelhem, Zutphen.

4. Arrondissement Zwolle:

Almere, Avereest, Bathmen, Brederwiede, Dalfsen, Deventer, Diepenveen, Genemuiden, Gramsbergen, Hasselt, Heino, Holten, Kampen, Lelystad, Nieuwleusen, Noordoostpolder, Olst, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijk, Urk, Wijhe, IJsselham, IJsselmuiden, Zeewolde, Zwartsluis, Zwolle.

Artikel 5

Het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Gravenhage bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Dordrecht

2. 's-Gravenhage

3. Middelburg

4. Rotterdam.

Artikel 6

De rechtsgebieden van de tot het ressort 's-Gravenhage behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Dordrecht:

Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Vianen, Zederik, Zwijndrecht.

2. Arrondissement 's-Gravenhage:

Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, De Lier, Delft, Gouda, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Liemeer, Lisse, Maasland, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nederlek, Nieuwerkerk aan de IJssel, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Nootdorp, Oegstgeest, Ouderkerk, Pijnacker, Reeuwijk, Rijnsburg, Rijnwoude, Rijswijk (Z.H.), Sassenheim, Schipluiden, Schoonhoven, Ter Aar, Valkenburg (Z.H.), Vlist, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle, Warmond, Wassenaar, Wateringen, Zoetermeer, Zoeterwoude.

3. Arrondissement Middelburg:

Arnemuiden, Axel, Borssele, Brouwershaven, Bruinisse, Domburg, Duiveland, Goes, Hontenisse, Hulst, Kapelle, Mariekerke, Middelburg, Middenschouwen, Noord-Beveland, Oostburg, Reimerswaal, Sas van Gent, Sluis-Aardenburg, Terneuzen, Tholen, Valkenisse, Veere, Vlissingen, Westerschouwen, Westkapelle, Zierikzee.

4. Arrondissement Rotterdam:

Albrandswaard, Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.

Artikel 7

Het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Breda

2. 's-Hertogenbosch

3. Maastricht

4. Roermond.

Artikel 8

De rechtsgebieden van de tot het ressort 's-Hertogenbosch behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Breda:

Aalburg, Alphen en Riel, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Berkel-Enschot, Breda, Chaam, Diessen, Dinteloord en Prinsland, Dongen, Drunen, Dussen, Etten en Leur, Fijnaart en Heiningen, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle, 's-Gravenmoer, Halsteren, Hilvarenbeek, Heusden, Hoeven, Hooge en Lage Mierde, Hooge en Lage Zwaluwe, Huybergen, Klundert, Loon op Zand, Made en Drimmelen, Moergestel, Nieuw Ginneken, Nieuw-Vossemeer, Oisterwijk, Oosterhout, Oost-, West- en Middelbeers, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel, Ossendrecht, Prinsenbeek, Putte, Raamsdonk, Roosendaal en Nispen, Rucphen en Vorenseinde, Rijsbergen, Sprang-Capelle, Standaarbuiten, Steenbergen en Kruisland, Terheijden, Teteringen, Tilburg, Udenhout, Waalwijk, Waspik, Werkendam, Willemstad, Woensdrecht, Woudrichem, Wouw, Zevenbergen, Zundert.

2. Arrondissement 's-Hertogenbosch:

Aarle-Rixtel, Asten, Bakel en Milheeze, Beek en Donk, Bergeyk, Berlicum, Best, Bladel en Netersel, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Budel, Cuijk, Den Dungen, Deurne, Eersel, Eindhoven, Esch, Geldrop, Gemert, Gerwen en Nederwetten, Grave, Haaren, Hapert en Casteren, Heesch, Heeze, Helmond, Helvoirt, 's-Hertogenbosch, Hoogeloon, Landerd, Leende, Liempde, Lieshout, Lith, Luyksgestel, Maarheeze, Maasdonk, Mierlo, Mill, Nuenen, Oirschot, Oss, Ravenstein, Riethoven, Reusel, Rosmalen, Schijndel, Someren, Son en Breugel, St. Anthonis, St. Hubert, St. Michielsgestel, St. Oedenrode, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Vessem, Vierlingsbeek, Vlijmen, Vught, Waalre, Westerhoven, Wintelre en Knegsel.

3. Arrondissement Maastricht:

Beek, Born, Brunssum, Eijsden, Geleen, Gulpen, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard, Stein, Susteren, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal, Wittem.

4. Arrondissement Roermond:

Ambt Montfort, Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Bergen (L.), Broekhuizen, Echt, Gennep, Grubbenvorst, Haelen, Heel, Helden, Heythuysen, Horst, Hunsel, Kessel, Maasbracht, Maasbree, Meerlo-Wanssum, Meijel, Mook en Middelaar, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Roggel, Sevenum, Stramproy, Swalmen, Tegelen, Thorn, Venlo, Venray, Weert.

Artikel 9

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Leeuwarden bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Assen

2. Groningen

3. Leeuwarden.

Artikel 10

De rechtsgebieden van de tot het ressort Leeuwarden behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Assen:

Anlo, Assen, Beilen, Borger, Coevorden, Dalen, De Wijk, Diever, Dwingeloo, Eelde, Emmen, Gasselte, Gieten, Havelte, Hoogeveen, Meppel, Norg, Nijeveen, Odoorn, Oosterhesselen, Peize, Roden, Rolde, Ruinen, Ruinerwold, Schoonebeek, Sleen, Smilde, Vledder, Vries, Westerbork, Zuidlaren, Zuidwolde, Zweeloo.

2. Arrondissement Groningen:

Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Delfzijl, De Marne, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten, Winsum, Zuidhorn.

3. Arrondissement Leeuwarden:

Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadeel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat, Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littenseradiel, Menaldumadeel, Nijefurd, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf, Wûnseradiel, Wymbritseradiel.

Artikel 11

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de rechterlijke indeling.

ARTIKEL V

De Wet van 16 september 1993, Stb. 515, wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel I wordt een artikel IA ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

In artikel 46, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt «negentien» vervangen door: twintig en wordt na «Leeuwarden,» ingevoegd: Lelystad.

B

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De artikelen 3 en 4 van de Wet op de rechterlijke indeling komen te luiden:

Artikel 3

Het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem bestaat uit de volgende arrondissementen:

1. Almelo

2. Arnhem

3. Lelystad

4. Zutphen

5. Zwolle.

Artikel 4

De rechtsgebieden van de tot het ressort Arnhem behorende arrondissementsrechtbanken bestaan uit de volgende gemeenten:

1. Arrondissement Almelo:

Almelo, Ambt-Delden, Borne, Denekamp, Den Ham, Diepenheim, Enschede, Goor, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo (O.), Losser, Markelo, Oldenzaal, Ootmarsum, Rijssen, Stad-Delden, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden.

2. Arrondissement Arnhem:

Ammerzoden, Angerlo, Arnhem, Barneveld, Bemmel, Beuningen, Brakel, Buren, Culemborg, Didam, Dodewaard, Doesburg, Druten, Duiven, Echteld, Ede, Elst, Geldermalsen, Gendt, Groesbeek, Heerewaarden, Hedel, Heteren, Heumen, Hoevelaken, Huissen, Kerkwijk, Kesteren, Lienden, Lingewaal, Maasdriel, Maurik, Millingen aan de Rijn, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Renkum, Rossum, Rozendaal, Rijnwaarden, Scherpenzeel, Tiel, Ubbergen, Valburg, Wageningen, West Maas en Waal, Westervoort, Wijchen, Zaltbommel, Zevenaar.

3. Arrondissement Lelystad:

Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde.

4. Arrondissement Zutphen:

Aalten, Apeldoorn, Bergh, Borculo, Brumme, Dinxperlo, Doetinchem, Eibergen, Elburg, Epe, Ermelo, Gendringen, Gorssel, Groenlo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Hengelo (G.), Hummelo en Keppel, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Wehl, Winterswijk, Wisch, Zelhem, Zutphen.

5. Arrondissement Zwolle:

Avereest, Bathmen, Brederwiede, Dalfsen, Deventer, Diepenveen, Genemuiden, Gramsbergen, Hasselt, Heino, Holten, Kampen, Nieuwleusen, Olst, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijk, Urk, Wijhe, IJsselham, IJsselmuiden, Zwartsluis, Zwolle.

C

In artikel VII wordt «artikel II» vervangen door: de artikelen IA en II.

2. BURGERLIJK PROCESRECHT

ARTIKEL I

Het opschrift en de Eerste, Tweede, Derde, Vijfde en Twaalfde Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden vervangen door een nieuw opschrift en een nieuwe Eerste, Tweede en Derde Titel, luidende als volgt:

EERSTE BOEK. DE WIJZE VAN PROCEDEREN VOOR DE RECHTBANKEN, DE HOVEN EN DE HOGE RAAD

EERSTE TITEL. ALGEMENE BEPALINGEN

EERSTE AFDELING. RECHTSMACHT VAN DE NEDERLANDSE RECHTER

Artikel 1.1.1

Onverminderd het omtrent rechtsmacht in verdragen bepaalde wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door de volgende bepalingen.

Artikel 1.1.2

In zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

Artikel 1.1.3

In zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien:

a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,

b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of

c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.

Artikel 1.1.4

Met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en daarmede verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, alsmede met betrekking tot de geldigheid en nietigheid van huwelijken, heeft de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift:

a. beide echtgenoten Nederlander zijn, of

b. een van de echtgenoten sedert twaalf maanden, of, indien hij Nederlander is, sedert zes maanden woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

Artikel 1.1.5

De Nederlandse rechter heeft voorts rechtsmacht in zaken betreffende:

a. verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b. een individuele arbeidsovereenkomst of een agentuurovereenkomst, indien de arbeid gewoonlijk in Nederland wordt verricht;

c. een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien die natuurlijke persoon in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, alsmede aldaar de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht;

d. verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan;

e. zakelijke rechten op, alsmede huur en verhuur, pacht en verpachting van in Nederland gelegen onroerende zaken;

f. nalatenschappen, indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had;

g. de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde vennootschappen of rechtspersonen; de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen, dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig;

h. faillissement of surséance van betaling indien het faillissement of de surséance van betaling in Nederland is uitgesproken of verleend.

Artikel 1.1.6

1. Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

2. Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van een vordering in reconventie en ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst, tenzij tussen deze vorderingen en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat.

Artikel 1.1.7

1. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is.

2. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de rechter van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.

3. De Nederlandse rechter behoudt evenwel de rechtsmacht die hem zonder een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid zou toekomen, indien:

a. die overeenkomst slechts is aangegaan ten behoeve van een van partijen en deze zich tot de Nederlandse rechter wendt, of

b. de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.1.5 onder c.

4. Het in het derde lid, aanhef en onder b, bepaalde vindt geen toepassing indien:

a. de in het tweede lid bedoelde overeenkomst is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of

b. de werknemer, of de partij die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zich op de overeenkomst beroept om zich tot de rechter van een vreemde staat te wenden.

5. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.

6. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.

Artikel 1.1.8

Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 1.1.2 tot en met 1.1.7 rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien:

a. het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is,

b. een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of

c. een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.

Artikel 1.1.9

De Nederlandse rechter heeft voorts rechtsmacht in het in artikel 767 bedoelde geval, alsmede indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan die vervat in de Tweede Afdeling van de Tweede Titel en de Tweede Afdeling van de Derde Titel.

Artikel 1.1.10

Het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, moet in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid op straffe van verval van het recht daartoe worden gevoerd vóór alle weren ten gronde.

Artikel 1.1.11

Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en te voorzien valt dat daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Indien het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, is artikel 1.1.10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.1.12

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen kan niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft.

Artikel 1.1.13

Voor de toepassing van de regels betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt het Nederlandse gedeelte van het continentale plat gelijk gesteld met het grondgebied van Nederland.

TWEEDE AFDELING. ENKELVOUDIGE EN MEERVOUDIGE KAMERS

Artikel 1.2.1

1. Bij een rechtbank worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.

2. Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden.

3. De verwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. Na verwijzing wordt de behandeling voortgezet in de stand waarin de zaak zich bevindt.

4. Een meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. De rechter-commissaris oefent de bevoegdheden uit, aan de rechtbank toegekend.

Artikel 1.2.2

1. Bij een gerechtshof worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer, bestaande uit drie raadsheren.

2. Tenzij de zaak in eerste aanleg door een meervoudige kamer is beslist, kan de meervoudige kamer naar een enkelvoudige kamer verwijzen de zaken die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde en die naar haar oordeel daarvoor geschikt zijn.

3. Indien de verwezen zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één raadsheer, wijst zij deze terug naar de meervoudige kamer.

4. De verwijzing of terugwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. Een verwezen of teruggewezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

5. Een meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent de bevoegdheden uit, aan het gerechtshof toegekend.

Artikel 1.2.3

1. Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van de meervoudige kamer.

2. De voorzitter van de meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

DERDE AFDELING. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR PROCEDURES

Artikel 1.3.1

De rechter beslist niet dan nadat partijen over en weer in de gelegenheid zijn gesteld, hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich over elkaars standpunten alsmede over in de procedure gebrachte bescheiden uit te laten, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Artikel 1.3.2

1. De rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve maatregelen.

2. Partijen zijn tegenover elkaar verplicht onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen.

Artikel 1.3.3

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

Artikel 1.3.4

De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

Artikel 1.3.5

De rechter beslist over al hetgeen partijen hebben gevorderd of verzocht.

Artikel 1.3.6

De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Artikel 1.3.7

De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.

Artikel 1.3.8

De rechter mag niet weigeren te beslissen.

Artikel 1.3.9

1. De terechtzitting is openbaar. De rechter kan evenwel gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen bevelen:

a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,

b. in het belang van de veiligheid van de Staat,

c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of

d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

2. Indien iemand op een terechtzitting de orde verstoort, kan de rechter hem laten verwijderen.

Artikel 1.3.10

1. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

2. Onverminderd de artikelen 2.11.3 en 3.4.13, derde lid, wordt aan een ieder op diens verzoek inzage verleend in vonnissen, arresten en beschikkingen en tegen vergoeding een afschrift daarvan verstrekt.

Artikel 1.3.11

Vonnissen, arresten en beschikkingen houden de gronden in waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Artikel 1.3.12

1. De rechter verbetert te allen tijde op verzoek van een partij in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Hij kan dit ook ambtshalve doen. De rechter gaat niet tot de verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.

2. De verbetering wordt op een door de rechter nader te bepalen dag uitgesproken en wordt met vermelding van deze dag op de minuut van het vonnis, het arrest of de beschikking gesteld.

3. Van de verbeterde minuut verstrekt de griffier op de dag van de uitspraak aan de in de oorspronkelijke procedure verschenen partijen een afschrift, zo nodig opgemaakt in executoriale vorm. Een eerder verstrekt afschrift opgemaakt in executoriale vorm verliest hierdoor zijn kracht.

4. Tegen de verbetering of de weigering daarvan staat geen voorziening open.

Artikel 1.3.13

1. De rechter vult te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte. De rechter gaat niet tot de aanvulling over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.

2. Artikel 1.3.12, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.3.14

Voor de indiening van stukken is de griffie met uitzondering van algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijkgestelde dagen op maandag tot en met vrijdag geopend van 9.00 tot 17.00 uur.

VIERDE AFDELING. WRAKING EN VERSCHONING VAN RECHTERS

Artikel 1.4.1

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel 1.4.2

1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.

4. Een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

5. Aanstonds na een verzoek tot wraking wordt de behandeling geschorst.

Artikel 1.4.3

Een rechter van wie wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

Artikel 1.4.4

1. Het verzoek tot wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.

2. De verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De meervoudige kamer kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter van wie wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.

3. De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht, medegedeeld.

4. In geval van misbruik kan de meervoudige kamer bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.

5. Tegen de beslissing staat geen voorziening open.

Artikel 1.4.5

1. Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1.4.1 kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.

2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

3. Aanstonds na een verzoek zich te mogen verschonen wordt de behandeling geschorst.

Artikel 1.4.6

1. Het verzoek zich te mogen verschonen wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die dat verzoek heeft gedaan, geen zitting heeft.

2. De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan partijen en de rechter die het verzoek had gedaan, medegedeeld.

3. Tegen de beslissing staat geen voorziening open.

VIJFDE AFDELING. HET OPENBAAR MINISTERIE

Artikel 1.5.1

1. Het openbaar ministerie is bevoegd alle op een zaak betrekking hebbende bescheiden in te zien en op elke terechtzitting tegenwoordig te zijn.

2. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de rechter of een partij bescheiden waarover het beschikt, in de procedure brengen. Indien een zodanig verzoek niet wordt ingewilligd, wordt dit gemotiveerd.

Artikel 1.5.2

1. Wanneer het openbaar ministerie als partij optreedt, geschieden de inleiding en de behandeling van de zaak volgens de gewone regels, voor zover daarvan in dit artikel niet is afgeweken.

2. Het openbaar ministerie kan in rechte optreden zonder procureur. In cassatie is echter vertegenwoordiging door een advocaat vereist.

3. Hoger beroep en cassatie worden ingesteld door en tegen de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen. Bij de verdere behandeling in hoger beroep treedt echter voor deze in de plaats de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het college dat het hoger beroep behandelt. Bij de verdere behandeling in cassatie blijft als partij optreden de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen.

4. Een beslissing omtrent de kosten wordt ten aanzien van het openbaar ministerie genomen ten name van de Staat.

Artikel 1.5.3

1. Wanneer het openbaar ministerie niet als partij optreedt, wordt het gehoord indien het de wens daartoe te kennen heeft gegeven.

2. In cassatieprocedures wordt het openbaar ministerie bij de Hoge Raad steeds gehoord.

3. Na de conclusie van het openbaar ministerie is geen plaats meer voor debat door partijen. Wel mogen partijen onverwijld, zo nodig in een brief vervatte, eenvoudige aantekeningen, met afschrift aan de wederpartij en het openbaar ministerie, aan de president of de rechter doen toekomen, voor zover zij menen dat het openbaar ministerie in zijn conclusie heeft gedwaald.

ZESDE AFDELING. EXPLOTEN

Artikel 1.6.1

1. Exploten worden door een daartoe bevoegde gerechtsdeurwaarder gedaan op de wijze in deze Afdeling bepaald.

2. Het exploot vermeldt ten minste:

a. de datum van de betekening;

b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;

c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;

d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;

e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid.

3. Indien het exploot een vordering tot ontruiming betreft van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, van wie naam en woonplaats in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald, behoeft het deze naam en deze woonplaats niet te vermelden, noch de persoon aan wie afschrift van het exploot is gelaten.

4. Het exploot en de afschriften daarvan worden door de deurwaarder ondertekend.

Artikel 1.6.2

1. De deurwaarder laat een afschrift van het exploot aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Is het exploot voor meer personen bestemd, dan verstrekt hij voor ieder van hen een afschrift.

2. Voor degene voor wie het exploot is bestemd, geldt het afschrift als het oorspronkelijke exploot.

3. Indien degene voor wie het exploot is bestemd, weigert het afschrift in ontvangst te nemen, vermeldt de deurwaarder die weigering op het exploot en wordt degene voor wie het exploot is bestemd, geacht het afschrift in persoon te hebben ontvangen. Artikel 1.6.3 is van toepassing.

Artikel 1.6.3

1. Indien de deurwaarder aan geen van de in artikel 1.6.2, eerste lid, bedoelde personen afschrift kan laten, laat hij een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop. Indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift ter post. De deurwaarder maakt, zowel in het ene als het andere geval tevens onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handelingen melding in het exploot.

2. Op de envelop waarin het afschrift ingevolge het eerste lid wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden vermeld de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. De envelop vermeldt tevens de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en het telefoonnummer van de deurwaarder, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.

Artikel 1.6.4

Ten aanzien van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten en de Regent, alsmede ten aanzien van de Staat, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Indien afschrift van een voor de Staat bestemd exploot wordt gelaten aan een persoon ten parkette die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de Staat in persoon. Indien mogelijk wordt in het exploot vermeld welk ministerie het betreft.

Artikel 1.6.5

Ten aanzien van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de Staat, geschiedt de betekening ter plaatse waar het bestuur zitting of kantoor houdt, of aan de persoon of de woonplaats van het hoofd van dat bestuur. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder of aan een persoon die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.

Artikel 1.6.6

Ten aanzien van andere rechtspersonen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.

Artikel 1.6.7

1. Ten aanzien van vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de beherende vennoten. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een beherende vennoot, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de vennootschap in persoon.

2. Ten aanzien van maatschappen die een gemeenschappelijke naam voeren, geschiedt de betekening aan hun kantoor.

Artikel 1.6.8

Ten aanzien van curatoren in een faillissement of bewindvoerders in een surséance van betaling geschiedt de betekening aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van hen.

Artikel 1.6.9

Bij een betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene kan vermelding van hun namen en woonplaatsen achterwege blijven indien deze geschiedt:

a. aan de laatste woonplaats van de overledene, mits aldaar nog de overlevende echtgenoot of andere levensgezel, een broer, een zuster of een nabestaande in de rechte lijn woont,

b. aan de persoon of de woonplaats van een executeur-testamentair, van een ten tijde van het overlijden fungerend curator of bewindvoerder, of, indien bij een dagvaarding verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, aan het kantoor van de advocaat, procureur of gerechtsdeurwaarder bij wie de overledene laatstelijk woonplaats heeft gekozen, of

c. aan de persoon of de woonplaats van een van de erfgenamen, mits binnen een jaar na het overlijden, in welk geval het exploot tevens moet worden aangekondigd in een landelijk dagblad of een dagblad verschijnend in de streek waar de laatste woonplaats van de overledene was; een en ander onverminderd de mogelijkheid van betekening aan ieder van de erfgenamen afzonderlijk op de gewone wijze.

Artikel 1.6.10

1. Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, geschiedt de betekening ter plaatse van hun werkelijk verblijf.

2. Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend zijn en het exploot een te voeren of aanhangige procedure betreft, alsmede indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten, welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar voormeld gerecht zitting houdt onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

3. Gelijkelijk wordt gehandeld ten aanzien van rechtspersonen, bestaande of ontbonden, bij gebreke van kantoor, bestuurder of vereffenaar, of wanneer de bestuurder of vereffenaar geen bekend kantoor, bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft.

4. Indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploot voorts bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar de verzoeker woonplaats of werkelijk verblijf heeft, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. Heeft de verzoeker geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, dan geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank te 's-Gravenhage.

5. Indien het exploot ten verzoeke van de ene echtgenoot aan de andere wordt gedaan, houdt het de naam van de raadsman van die andere echtgenoot in, indien deze bekend is.

Artikel 1.6.11

1. Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie genoemd in artikel 1.6.10, tweede lid, die een afschrift van het exploot ten behoeve van degene voor wie het bestemd is, toezendt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken of, indien de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene zich in de Nederlandse Antillen of op Aruba bevindt, aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen respectievelijk van Aruba in Nederland. Een tweede afschrift wordt door de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.

2. Heeft degene voor wie het exploot bestemd is, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland in een Staat die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91) en ontvangt deze het afschrift op een wijze die aldaar wordt aangemerkt als betekening in persoon, dan wordt het exploot geacht te zijn gedaan aan hem in persoon.

Artikel 1.6.12

1. Ten aanzien van hem die met degene ten verzoeke van wie het exploot wordt gedaan de woning deelt, geschiedt de betekening aan hem in persoon.

2. Indien betekening in persoon niet kan geschieden, handelt de deurwaarder overeenkomstig artikel 1.6.3 en doet hij bovendien een afschrift van het exploot toekomen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waarvoor de zaak moet dienen of dient, dan wel, indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de woning gelegen is. De ambtenaar bevordert dat het exploot de betrokkene bereikt.

Artikel 1.6.13

Ten aanzien van de eigenaar en ten aanzien van de leden dan wel de boekhouder van een rederij van een schip dat in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register teboekstaat, indien het exploot het schip dan wel een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, geschiedt de betekening aan de in artikel 194, zesde lid, of artikel 784, zevende lid, van Boek 8 genoemde woonplaats.

Artikel 1.6.14

Ten aanzien van de opvarenden van een schip die geen bekende woonplaats in Nederland hebben en die noch aan boord van dat schip, noch elders worden aangetroffen, geschiedt de betekening, indien het exploot het schip of een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, aan boord aan de kapitein of de schipper van dat schip.

Artikel 1.6.15

Ten aanzien van hen die verblijven in een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, indien het exploot een vordering tot ontruiming daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht betreft, zonder dat de naam en de woonplaats van degenen voor wie het exploot is bestemd, alsmede de persoon aan wie afschrift wordt gelaten, worden vermeld, geschiedt de betekening op de wijze als vermeld in artikel 1.6.3, met dien verstande dat voor «aan de woonplaats» in het eerste lid van dat artikel wordt gelezen: ter plaatse, en dat degenen voor wie het exploot bestemd is, daarin en op de envelop waarin een afschrift wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden aangeduid als: zij die verblijven in de desbetreffende onroerende zaak of een gedeelte daarvan. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waarin de onroerende zaak gelegen is, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

Artikel 1.6.16

Ten aanzien van hen die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, geschiedt, indien ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld, de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij het gerecht waar de zaak aanhangig wordt gemaakt, is of laatstelijk was, terwijl een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

Artikel 1.6.17

1. Een exploot waarbij verzet wordt gedaan of waarbij hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, kan ook worden gedaan aan het kantoor van de advocaat, procureur of gerechtsdeurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Deze advocaat, procureur of gerechtsdeurwaarder bevordert dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt.

2. Aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats kunnen alle exploten worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie.

Artikel 1.6.18

1. Geen exploot mag worden gedaan tussen acht uur 's avonds en zeven uur 's ochtends.

2. Evenmin mag een exploot worden gedaan op een zondag of een algemeen erkende feestdag. Indien de laatste dag van de termijn, waarbinnen het exploot kan worden gedaan, op een zondag of een algemeen erkende feestdag valt, kan het exploot de daarop volgende dag worden gedaan.

3. De president van het college waarvoor bij dat exploot wordt gedagvaard of opgeroepen, en in alle andere gevallen de president van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het exploot wordt uitgebracht, kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, verlof verlenen het exploot uit te brengen op alle dagen en uren.

Artikel 1.6.19

Een exploot of akte van rechtspleging kan slechts nietig worden verklaard, indien dit exploot of deze akte lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de nietigheid voortvloeit uit de aard van het gebrek.

Artikel 1.6.20

1. De niet-naleving van hetgeen in deze Afdeling is voorgeschreven, brengt slechts nietigheid mee voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld.

2. Een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, kan, tenzij uit de wet anders voortvloeit, bij exploot worden hersteld.

ZEVENDE AFDELING. INLICHTINGEN OVER BUITENLANDS RECHT

Artikel 1.7.1

1. Indien de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142), doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.

2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.

3. Met inachtneming van artikel 4 van de Overeenkomst stelt de rechter de inhoud van het verzoek om inlichtingen in een tussenbeslissing vast.

4. Tegen deze tussenbeslissing staat geen voorziening open, voor zover het de inhoud van de te stellen vragen en de te verzenden stukken betreft.

5. Indien aan de rechter op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen worden gevraagd, stelt hij partijen in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek te reageren.

Artikel 1.7.2

1. De griffier zendt een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen aan partijen. Alsdan bepaalt de rechter de dag waarop de procedure wordt voortgezet.

2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun beschouwingen over het antwoord geven.

ACHTSTE AFDELING. HERSTEL VAN VERKEERD INLEIDEN VAN EEN PROCEDURE

Artikel 1.8.1

1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of omgekeerd met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.

2. De rechter beveelt voorts dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.

3. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

4. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede of derde lid staat geen hogere voorziening open.

Artikel 1.8.2

1. Voor zover de rechter de aanlegger in zijn vordering of verzoek niet-ontvankelijk verklaart omdat bezwaar kon worden gemaakt, administratief beroep kon worden ingesteld of beroep bij een administratieve rechter kon worden ingesteld, wordt dit in het vonnis, het arrest of de beschikking vermeld.

2. Indien:

a. geen juiste toepassing aan artikel 3:45 of artikel 6:23 van de Algemene wet bestuursrecht is gegeven,

b. de vordering of het verzoek betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit, of

c. de niet-ontvankelijkheid voor de aanlegger op een andere grond onduidelijk kon zijn, kan de rechter tevens in het vonnis, het arrest of de beschikking vermelden bij welk orgaan alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld. Het orgaan waarbij alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld, is aan die beslissing gebonden.

3. De termijn voor het alsnog indienen van het bezwaar- of beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het vonnis, het arrest of de beschikking onherroepelijk is geworden.

Artikel 1.8.3

1. Indien blijkt dat beroep bij een administratieve rechter kon worden ingesteld en indien de rechter de zaak daartoe geschikt acht, kan hij, partijen gehoord, in plaats van toepassing te geven aan artikel 1.8.2, de zaak naar die administratieve rechter verwijzen. De administratieve rechter is aan die verwijzing gebonden. De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.

2. De administratieve rechter naar wie de zaak is verwezen, stelt partijen in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

NEGENDE AFDELING. SLOTBEPALING

Artikel 1.9.1

1. In alle procedures waarin de Koning als eiser of als verzoeker optreedt, wordt de zaak ingeleid en voortgezet ten name van en door een door hem aan te wijzen gemachtigde.

2. Alle procedures tegen de Koning worden voortgezet ten name van een door hem aan te wijzen gemachtigde. Betreft het een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan wordt, indien de gemachtigde niet in het geding opkomt en indien daartoe gronden zijn, het verstek verleend en vonnis gewezen ten name van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

TWEEDE TITEL. DE DAGVAARDINGSPROCEDURE IN EERSTE AANLEG

EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2.1.1

1. Deze Titel is van toepassing op alle zaken waarop niet ingevolge artikel 3.1.1 de Derde Titel van dit Boek van toepassing is, en voor zover daarop niet een andere, bijzondere wettelijke regeling van toepassing is.

2. De zaken, bedoeld in het eerste lid, worden elders in dit Wetboek aangeduid als: zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid.

Artikel 2.1.2

1. Partijen kunnen in persoon procederen in:

a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste f 10 000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;

b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan f 10 000;

c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, of een agentuur-, huur- of huurkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;

d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.

2. In alle overige zaken kunnen partijen niet in persoon procederen, maar slechts bij procureur. Zij worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gestelde procureur woonplaats te hebben gekozen, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen. Zij kunnen de door hen gestelde procureur niet herroepen zonder tevens een andere procureur te stellen.

Artikel 2.1.3

1. Indien een zaak meer dan één vordering betreft, is voor de toepassing van artikel 2.1.2 beslissend het totale beloop van deze vorderingen. Vorderingen als bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid, onder c en d, tellen daarbij niet mee.

2. Betreft een zaak een vordering als bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid, onder c of d, alsmede een of meer vorderingen waarvan het beloop of de waarde meebrengt dat partijen niet in persoon kunnen procederen, dan geldt de gehele zaak als een zaak als bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.

Artikel 2.1.4

1. In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich te zamen tot de rechtbank van hun keuze wenden en haar beslissing inroepen. In deze zaken kunnen partijen in persoon procederen.

2. De rechtbank beslist in dit geval in het hoogste ressort, tenzij partijen, in zaken waarin hoger beroep openstaat, zich dat beroep hebben voorbehouden.

3. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de rechtbank bepaald.

Artikel 2.1.5

1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, kunnen zij zich laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2. De rechtbank kan van een gemachtigde overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op advocaten, procureurs en gerechtsdeurwaarders.

Artikel 2.1.6

1. De rechtbank kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat, procureur of gerechtsdeurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de rechtbank te bepalen tijd.

2. De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. Tevens stelt de rechtbank de partij in de gelegenheid een andere persoon aan te wijzen. Daartoe houdt zij de zaak zo nodig aan.

3. De rechtbank kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.

4. De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij het gerechtshof.

5. Het gerechtshof beslist na de betrokken rechter of rechters te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.

Artikel 2.1.7

1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden conclusies en akten genomen ter terechtzitting.

2. In deze zaken kan ook mondeling worden geconcludeerd.

3. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden, indien op de roldatum een terechtzitting plaatsvindt, conclusies en akten ter terechtzitting genomen. Indien niet een terechtzitting plaatsvindt, worden conclusies en akten op de roldatum genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum.

Artikel 2.1.8

1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden de conclusies en akten ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde.

2. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden deze stukken ondertekend door de procureur.

Artikel 2.1.9

1. Van conclusies en akten wordt het oorspronkelijke exemplaar aan de griffier verstrekt; alle wederpartijen ontvangen een afschrift.

2. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, zendt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift van deze stukken aan de wederpartij, voor zover dit afschrift niet reeds aan haar of aan haar gemachtigde ter terechtzitting is overhandigd.

3. Indien mondeling is geconcludeerd zonder dat de wederpartij of haar gemachtigde daarbij aanwezig was, zendt de griffier een weergave van de zakelijke inhoud van de conclusie aan de wederpartij of aan haar gemachtigde.

Artikel 2.1.10

1. Indien een partij zich bij conclusie op enig stuk beroept, is zij verplicht daarvan bij die conclusie een afschrift aan de wederpartij te geven, tenzij dit reeds bij de dagvaarding was gebeurd, of tenzij de wederpartij verklaart geen afschrift te verlangen. Bovendien wordt een afschrift aan de griffier verstrekt.

2. Indien de wederpartij verklaart inzage in het stuk zelf te verlangen, is de partij die zich op het stuk beroept bovendien verplicht dit ter griffie te deponeren. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kan in plaats daarvan het stuk aan de procureur van de wederpartij tegen ontvangstbewijs worden afgegeven.

3. Indien een partij nog enig stuk in het geding wenst te brengen nadat de dag voor het houden van pleidooien is bepaald, zendt zij een afschrift aan de wederpartij. Tegelijkertijd deponeert zij dit stuk ter griffie of geeft zij het af tegen ontvangstbewijs.

4. Indien ten aanzien van enig stuk aan enig voorschrift van dit artikel niet is voldaan, of dermate laat dat de wederpartij dientengevolge niet in staat is zich daarover uit te laten, kan zij zich daarop tot aan het eindvonnis beroepen. In dat geval of indien zodanig beroep niet wordt gedaan, terwijl de rechtbank reden heeft om te veronderstellen dat de wederpartij geen afschrift van het stuk heeft ontvangen, biedt zij de wederpartij de gelegenheid zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel houdt zij bij haar beslissing met het stuk geen rekening.

Artikel 2.1.11

De in artikel 2.1.10, tweede en derde lid, bedoelde stukken moeten worden teruggegeven binnen een week na dagtekening van het ontvangstbewijs of na de kennisgeving aan de wederpartij, dat de stukken ter griffie zijn gedeponeerd.

Artikel 2.1.12

1. De rechtbank kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven.

2. Partijen verschijnen ter terechtzitting in persoon of bij gemachtigde. In zaken waarin zij niet in persoon kunnen procederen, verschijnen zij in persoon of bij procureur. De rechtbank kan verschijning in persoon bevelen. Partijen die in persoon verschijnen, mogen zich laten bijstaan door hun raadsman. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, is de raadsman een advocaat of procureur.

3. Indien een schikking tot stand komt, wordt, wanneer een partij dat verlangt, een proces-verbaal opgemaakt, dat mede wordt ondertekend door partijen of hun tot dat doel bijzonderlijk gevolmachtigden en waarin de verbintenissen die partijen ten gevolge van die schikking op zich nemen, worden uitgedrukt. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executoriale vorm.

4. Indien geen schikking tot stand komt, bepaalt de rechtbank de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

Artikel 2.1.13

1. Een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook worden bevolen tot het geven van inlichtingen aan de rechtbank. Artikel 2.1.12, tweede lid, is van toepassing.

2. De rechtbank ondervraagt partijen. Partijen kunnen elkaar vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechtbank om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.

3. Van het verhandelde wordt een proces-verbaal opgemaakt dat na voorlezing door de rechter en door de griffier, alsmede door partijen wordt ondertekend. Indien geen inlichtingen zijn gegeven, wordt het proces-verbaal slechts door de rechter en de griffier ondertekend. Weigert een partij te ondertekenen of verklaart zij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld. Eveneens vermeldt het proces-verbaal de door de rechtbank bepaalde dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

4. De rechtbank kan uit de afgelegde verklaringen, uit een niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, behoudens artikel 2.8.6.

Artikel 2.1.14

Indien met het oog op een verschijning ter terechtzitting als bedoeld in artikel 2.1.12 of artikel 2.1.13 een bevel als bedoeld in artikel 1.3.4 wordt gegeven, moeten de bescheiden uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen dag vóór de datum van de verschijning aan haar en in afschrift aan de wederpartij zijn overgelegd.

Artikel 2.1.15

In alle gevallen waarin de rechtbank een dag bepaalt waarop de zaak weer op de rol zal komen, bepaalt zij tevens welke proceshandeling dan moet worden verricht.

Artikel 2.1.16

De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde.

Artikel 2.1.17

Indien de griffier aan partijen stukken toezendt, geschiedt dit, tenzij de rechtbank anders bepaalt, bij gewone brief.

TWEEDE AFDELING. RELATIEVE BEVOEGDHEID

Artikel 2.2.1

1. Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde.

2. Bij gebreke van een bekende woonplaats van de gedaagde in Nederland is bevoegd de rechtbank van zijn werkelijk verblijf.

Artikel 2.2.2

In zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een agentuurovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst of algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst is mede bevoegd de rechtbank van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht.

Artikel 2.2.3

In zaken betreffende een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is mede bevoegd de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk verblijf van die natuurlijke persoon.

Artikel 2.2.4

In zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad is mede bevoegd de rechtbank van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.

Artikel 2.2.5

In zaken betreffende onroerende zaken is mede bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

Artikel 2.2.6

1. In zaken betreffende nalatenschappen is mede bevoegd de rechtbank van de laatste woonplaats van de overledene.

2. In zaken betreffende schuldvorderingen ten laste van de overledene is de in het eerste lid aangewezen rechtbank eveneens bevoegd.

Artikel 2.2.7

In zaken betreffende de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen, de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig, is mede bevoegd de rechtbank van de woonplaats of de plaats van vestiging van de rechtspersoon of de vennootschap.

Artikel 2.2.8

In zaken betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake faillissement en surséance van betaling is mede bevoegd de rechtbank die de faillietverklaring heeft uitgesproken of de surséance heeft verleend. Heeft een gerechtshof de faillietverklaring uitgesproken of de surséance verleend, dan is mede bevoegd de rechtbank waaruit de rechter-commissaris is benoemd of, bij gebreke daarvan, de rechtbank die in eerste aanleg over het verzoek tot faillietverklaring of tot het verlenen van surséance heeft geoordeeld.

Artikel 2.2.9

Indien een rechtbank ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, is die rechtbank ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

Artikel 2.2.10

1. Hebben partijen bij overeenkomst een rechtbank aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, dan is die rechtbank bevoegd van de zaak kennis te nemen. Iedere andere rechtbank voor wie de zaak is gebracht, verklaart zich onbevoegd, mits de gedaagde zich overeenkomstig artikel 2.2.12 op haar onbevoegdheid beroept.

2. Beloopt de vordering evenwel minder dan f 10 000 of betreft het een individuele arbeidsovereenkomst dan wel een zaak als bedoeld in artikel 2.2.3, dan heeft een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen gevolg, tenzij:

a. zij is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of

b. de werknemer of de partij die niet handelt in de uitoefening van beroep op bedrijf zich tot de aangewezen rechtbank wendt.

3. Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechtbank wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.

4. Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechtbank dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechtbank is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechtbank deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.

Artikel 2.2.11

Wijzen de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.10 geen bevoegde rechter aan, dan is bevoegd de rechtbank van de woonplaats van de eiser of, bij gebreke daarvan, de rechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 2.2.12

1. Het verweer dat de rechtbank niet bevoegd is, moet op straffe van verval van het recht daartoe worden gevoerd vóór alle weren ten gronde.

2. Indien de rechtbank beslist dat niet zij, maar een andere rechtbank bevoegd is, verwijst zij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar die andere rechtbank.

3. Tegen een vonnis waarbij een verweer als bedoeld in het eerste lid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechtbank wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechtbank naar welke de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden.

DERDE AFDELING. DAGVAARDING

Artikel 2.3.1

1. Dagvaarding geschiedt bij exploot.

2. Naast de gegevens bedoeld in artikel 1.6.1, tweede lid, vermeldt het exploot van dagvaarding:

a. de door eiser gekozen woonplaats in de gemeente waar de rechtbank zitting houdt;

b. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, indien de eiser bij gemachtigde procedeert, de naam en het adres van de gemachtigde;

c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam en het kantooradres van de procureur die door de eiser wordt gesteld;

d. de eis en de gronden daarvan;

e. de aanwijzing van de rechtbank die van de zaak kennis neemt, onder vermelding van het adres van de rechtbank;

f. de roldatum waartegen wordt gedagvaard en, indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt, het uur daarvan;

g. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde;

h. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten vertegenwoordigd door een procureur;

i. in alle zaken in eerste aanleg: de in artikel 2.6.1 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de gedaagde niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnt.

Artikel 2.3.2

1. Het exploot wordt door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum.

2. De griffier schrijft de zaak in op de rol van de enkelvoudige kamer.

Artikel 2.3.3

De gewone termijn van dagvaarding is ten minste acht dagen.

Artikel 2.3.4

1. Indien de gedaagde een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91), is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.

2. Indien de gedaagde noch in Nederland, noch in een Staat als bedoeld in het eerste lid, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding ten minste drie maanden.

3. Indien in de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, een exploot aan een gedaagde in persoon in Nederland wordt gedaan, is de termijn van dagvaarding echter ten minste acht dagen.

Artikel 2.3.5

1. Indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.

2. Deze termijn geldt eveneens indien in rechte worden opgeroepen zij die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, in het geval dat ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld.

Artikel 2.3.6

De in de artikelen 2.3.3, 2.3.4 en 2.3.5 genoemde termijnen kunnen op mondeling of schriftelijk verzoek van de eiser door de president van de rechtbank, zo nodig onder het stellen van voorwaarden, worden verkort. De beschikking wordt vermeld aan het hoofd van het exploot van dagvaarding.

Artikel 2.3.7

Oproepingen van derden als partij in het geding geschieden met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Indien de oproeping niet geschiedt bij hetzelfde exploot waarmee de gedaagde is gedagvaard, wordt het exploot, waarmee de gedaagde is gedagvaard, met de oproeping aan de derde betekend.

Artikel 2.3.8

1. De termijn van dagvaarding vangt aan op de dag, volgend op die waarop het exploot is uitgebracht.

2. Bij het bepalen van de termijn van dagvaarding wordt de roldatum niet meegerekend.

Artikel 2.3.9

1. Al hetgeen in deze Afdeling is voorgeschreven, moet op straffe van nietigheid in acht worden genomen.

2. Een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid meebrengt, kan bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, worden hersteld.

3. Bij het uitbrengen van dat exploot moet de voor dagvaarding voorgeschreven termijn in acht worden genomen. Indien inachtneming van de termijn van dagvaarding meebrengt dat de roldatum niet kan worden gehandhaafd, moet een andere roldatum worden aangezegd, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt.

Artikel 2.3.10

1. Verschijnt de gedaagde niet in het geding dan wel verzuimt hij procureur te stellen hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en blijkt aan de rechtbank dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan verleent zij geen verstek tegen hem.

2. In het geval bedoeld in het eerste lid bepaalt de rechtbank een nieuwe roldatum en beveelt zij dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd met herstel van het gebrek op kosten van de eiser.

3. Is echter aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, dan spreekt de rechtbank de nietigheid van het exploot uit.

Artikel 2.3.11

1. Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechtbank dat beroep indien naar haar oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn verdediging heeft benadeeld.

2. De rechtbank kan echter in dit geval, zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen.

Artikel 2.3.12

1. Indien echter de eiser ten onrechte geen procureur heeft gesteld, biedt de rechtbank hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen maar eveneens ten onrechte geen procureur had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn alsnog procureur te stellen.

2. Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van de instantie ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten.

3. Indien alleen de gedaagde van de aan partijen ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog procureur te stellen, geen gebruik maakt, zijn de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van toepassing.

4. Indien de eiser en de gedaagde alsnog procureur hebben gesteld, wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet, met dien verstande dat de rechtbank, indien zij reeds de dag heeft bepaald waarop zij uitspraak zal doen, partijen alsnog de gelegenheid biedt zich binnen een door haar te bepalen termijn over de zaak uit te laten.

5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede of vierde lid staat geen hogere voorziening open.

Artikel 2.3.13

1. Indien de eiser ten onrechte procureur heeft gesteld, bepaalt de rechtbank dat de zaak wordt voortgezet met inachtneming van de voorschriften voor zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, tenzij de gedaagde eveneens procureur heeft gesteld en zich er niet op beroept dat het een zaak betreft waarin partijen in persoon kunnen procederen.

2. Het in het eerste lid bedoelde beroep moet op straffe van verval van het recht daartoe worden gedaan vóór alle weren ten gronde.

3. Tegen een beslissing ingevolge het eerste lid staat geen hogere voorziening open.

VIERDE AFDELING. VERLOOP VAN HET GEDING

Artikel 2.4.1

1. Het geding is aanhangig vanaf de dag van dagvaarding.

2. De aanhangigheid vervalt indien het exploot niet uiterlijk op het in artikel 2.3.2, eerste lid, vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.

Artikel 2.4.2

1. De gedaagde kan de roldatum, vermeld in het exploot van dagvaarding, vervroegen door aan de eiser bij exploot een vroegere roldatum te doen aanzeggen, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt hierbij tevens procureur gesteld.

2. Die aanzegging moet op straffe van nietigheid geschieden op een termijn van ten minste een week voor de aangezegde vroegere roldatum. De gedaagde moet het exploot van aanzegging uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de vervroegde roldatum, ter griffie indienen.

3. Zijn er medegedaagden, dan moet de aanzegging, voor zover zij niet mede van hen uitgaat, bij exploot ook aan hen op straffe van nietigheid worden gedaan met inachtneming van zodanige termijn tussen dat exploot en de vervroegde roldatum, als waarop ieder van hen, als gedaagde, volgens de wet aanspraak zou kunnen maken.

4. Wordt door meer dan één gedaagde van het recht de roldatum te vervroegen gebruik gemaakt, dan geldt de aanzegging van de vroegste roldatum.

Artikel 2.4.3

1. Indien de in artikel 2.3.2, eerste lid, bedoelde indiening ter griffie van het exploot van dagvaarding niet tijdig heeft plaats gehad, is de gedaagde bevoegd, onder overlegging van het exploot van dagvaarding, de zaak op de rol te laten inschrijven.

2. Indien de gedaagde van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik maakt, is hij tevens bevoegd, te vorderen dat hij van de instantie wordt ontslagen met veroordeling van de eiser in de kosten.

3. Indien de gedaagde een vroegere roldatum heeft aangezegd en het exploot van aanzegging niet tijdig ter griffie heeft ingediend, blijft de oorspronkelijke, in het exploot van dagvaarding vermelde roldatum gehandhaafd.

Artikel 2.4.4

1. Indien de gedaagde bij gemachtigde of bij procureur procedeert, deelt hij op de eerste roldatum de naam en het adres van de gemachtigde of de naam en het kantooradres van de procureur mede.

2. De gedaagde neemt zijn met redenen omklede conclusie van antwoord op de eerste of op een door de rechtbank nader te bepalen roldatum.

3. De gedaagde is verplicht om alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren te brengen, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.

4. Erfgenamen die in termen van beraad zijn en zij die na ontbinding van een gemeenschap van goederen in termen van beraad zijn, kunnen echter hun verweer tot een beroep daarop beperken.

Artikel 2.4.5

Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan de eiser te allen tijde zijn eis verminderen.

Artikel 2.4.6

1. Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechtbank kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.

2. Tegen de beslissingen van de rechtbank, bedoeld in het eerste lid, staat geen hogere voorziening open.

3. Een verandering of vermeerdering van eis is uitgesloten, indien een of meer van de partijen niet in het geding is verschenen, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de gedaagde kenbaar heeft gemaakt. In laatstgenoemd geval is artikel 2.3.9, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

4. Indien ten gevolge van de verandering of vermeerdering van eis partijen niet meer in persoon kunnen procederen, biedt de rechtbank partijen de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn procureur te stellen. Indien de eiser niet alsnog procureur stelt, verklaart de rechtbank hem niet ontvankelijk in zijn vordering, voor zover veranderd of vermeerderd, en beveelt zij dat ten aanzien van de oorspronkelijke vordering het geding in de stand waarin het zich vóór de verandering of vermeerdering van eis bevond, wordt voortgezet. Stelt de eiser wel alsnog procureur, dan wordt, indien de gedaagde eveneens alsnog procureur stelt, het geding voortgezet in de stand waarin het zich bevindt na de verandering of vermeerdering van eis. Indien de eiser wel alsnog procureur stelt en de gedaagde niet, mag de eiser niet opnieuw zijn eis veranderen of vermeerderen.

Artikel 2.4.7

Nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, beoordeelt de rechtbank of de zaak geschikt is voor een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in artikel 2.1.12 of artikel 2.1.13. Uiterlijk twee weken na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip beslist de rechtbank hieromtrent. Tegen deze beslissing staat geen hogere voorziening open.

Artikel 2.4.8

1. Nadat voor antwoord is geconcludeerd, geeft de rechtbank aan de eiser gelegenheid voor repliek te concluderen. Hierna kan de gedaagde voor dupliek concluderen. De rechtbank kan op eenstemmig verzoek van partijen het nemen van nog meer conclusies toestaan.

2. Indien echter een verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 2.4.7 heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank na afloop daarvan bepalen dat geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het nemen van conclusies.

Artikel 2.4.9

1. De rechtbank stelt de termijnen voor het nemen van de conclusies vast.

2. Partijen kunnen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. De rechtbank volgt een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding.

Artikel 2.4.10

1. Partijen kunnen vervolgens pleidooi vragen, waartoe een dag wordt bepaald. Indien het pleidooi op de bepaalde dag niet plaatsvindt, wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, geen nieuwe dag voor pleidooi bepaald.

2. Partijen mogen hun eigen zaak bepleiten.

3. De rechtbank kan bepalen dat partijen bij het pleidooi in persoon aanwezig moeten zijn.

Artikel 2.4.11

1. In spoedeisende zaken kan de president van de rechtbank, op verzoek van de eiser, bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven voor re- en dupliek.

2. De beschikking wordt vermeld aan het hoofd van het exploot van dagvaarding.

3. Indien in deze zaken pleidooi wordt gevraagd, wordt daarvoor zo spoedig mogelijk een dag op korte termijn bepaald.

Artikel 2.4.12

In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, stelt de griffier zo spoedig mogelijk de eiser en de in het geding verschenen gedaagde, voor zover zij niet in persoon of bij gemachtigde aanwezig waren op de terechtzitting, op de hoogte van het procesverloop.

VIJFDE AFDELING. RECONVENTIE

Artikel 2.5.1

De gedaagde is bevoegd een eis in reconventie in te stellen, tenzij de eiser in conventie is opgetreden in hoedanigheid en de reconventie hem persoonlijk zou betreffen of omgekeerd.

Artikel 2.5.2

De eis in reconventie moet dadelijk bij het antwoord worden ingesteld.

Artikel 2.5.3

1. De zaken in conventie en in reconventie worden tegelijk voldongen en bij een en hetzelfde eindvonnis beslist, tenzij de rechtbank van oordeel is dat de zaak in conventie of die in reconventie vroeger kan worden afgedaan.

2. Indien in een van beide zaken ingevolge artikel 2.1.2, tweede lid, niet in persoon kan worden geprocedeerd, zijn de regels die gelden voor zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen ook op de andere zaak van toepassing, tenzij de rechtbank, op verzoek van een van partijen, de zaken splitst.

ZESDE AFDELING. VERSTEK

Artikel 2.6.1

Indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechtbank nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt procureur te stellen hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, verleent de rechtbank verstek tegen hem en wijst zij de vordering toe, tenzij deze haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt.

Artikel 2.6.2

1. Zijn er meer gedaagden en is ten minste een van hen in het geding verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden voortgeprocedeerd.

2. Tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van oproeping van derden als partij in het geding als bedoeld in artikel 2.3.7.

Artikel 2.6.3

De kosten die een gevolg zijn van het feit dat een partij niet in het geding is verschenen, komen ten laste van die partij, tenzij verstek was verleend op een dagvaarding die nietig wordt verklaard.

Artikel 2.6.4

De gedaagde tegen wie verstek is verleend, heeft, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.

ZEVENDE AFDELING. VERZET

Artikel 2.7.1

1. De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen.

2. Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De in de eerste volzin bedoelde termijn is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de in de eerste volzin bedoelde betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is. Artikel 2.3.1, tweede lid, onder i, is niet van toepassing.

3. Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.

4. De veroordeelde die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen.

Artikel 2.7.2

Het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd:

a. in geval van gerechtelijke verkoop van goederen, na de verkoop;

b. in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling;

c. in geval van tenuitvoerlegging van een veroordeling tot levering of afgifte van goederen die geen registergoederen zijn, nadat de levering of afgifte heeft plaatsgevonden;

d. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.7.3

Het verzet, mits tijdig en op de voorgeschreven wijze gedaan, schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, tenzij dit uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

Artikel 2.7.4

1. Het exploot vermeldt de gronden van het verzet.

2. Indien een eis in reconventie wordt ingesteld, vermeldt het exploot deze eis met de gronden daarvan.

3. De oorspronkelijke eiser kan overeenkomstig artikel 2.4.2 de roldatum vervroegen.

Artikel 2.7.5

Het geding verloopt als in de Vierde Afdeling bepaald, met dien verstande dat het exploot van verzet als conclusie van antwoord geldt.

ACHTSTE AFDELING. BEWIJS

§ 1. Algemene bepalingen van bewijsrecht

Artikel 2.8.1

1. Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechtbank slechts die feiten of rechten aan haar beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan haar ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze Afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechtbank als vaststaand beschouwen, behoudens haar bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.

2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.

Artikel 2.8.2

De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.

Artikel 2.8.3

1. Dwingend bewijs houdt in dat de rechtbank verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.

2. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit.

Artikel 2.8.4

1. Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt.

2. De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechtbank overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.

Artikel 2.8.5

Overeenkomsten waarbij van het wettelijke bewijsrecht wordt afgeweken, blijven buiten toepassing, wanneer zij betrekking hebben op het bewijs van feiten waaraan het recht gevolgen verbindt, die niet ter vrije bepaling van partijen staan, zulks onverminderd de gronden waarop zij krachtens het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven.

Artikel 2.8.6

1. Een gerechtelijke erkentenis is het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij.

2. Een gerechtelijke erkentenis kan slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd.

Artikel 2.8.7

1. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, zal daarin zoveel als mogelijk het eindvonnis wijzen of medewijzen.

2. Van een afwijking van deze regel en de oorzaak daarvan wordt in het vonnis melding gemaakt. Tegen de afwijking staat geen voorziening open.

§2. Akten en vonnissen

Artikel 2.8.8

1. Akten zijn ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen.

2. Authentieke akten zijn akten in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door ambtenaren, aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen. Als authentieke akten worden tevens beschouwd de akten, waarvan het opmaken aan ambtenaren is voorbehouden, doch waarvan de wet het opmaken in bepaalde gevallen aan anderen dan ambtenaren opdraagt.

3. Onderhandse akten zijn alle akten die niet authentieke akten zijn.

Artikel 2.8.9

1. Authentieke akten leveren tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard.

2. Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Onder partij wordt begrepen de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, voor zover het desbetreffende recht is verkregen na het opmaken van de akte.

Artikel 2.8.10

1. Op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, is, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, het tweede lid van artikel 2.8.9 niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op aandelen in een obligatielening en op verbintenissen door de schuldenaar in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf aangegaan.

Artikel 2.8.11

1. Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte, geldt als zodanig behoudens bewijs van het tegendeel.

2. Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Is degeen tegen wie de akte wordt ingeroepen een ander dan hij die haar ondertekend zou hebben, dan kan worden volstaan met de verklaring, dat men de echtheid van de ondertekening niet erkent.

Artikel 2.8.12

1. De kracht van het schriftelijke bewijs is in de oorspronkelijke akte gelegen.

2. Grossen en gehele afschriften van een authentieke akte die volgens wettelijk voorschrift moet worden bewaard, leveren, wanneer zij zijn afgegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, hetzelfde bewijs op als de oorspronkelijke akte.

Artikel 2.8.13

Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit.

§3. Openlegging van boeken, bescheiden en geschriften

Artikel 2.8.14

1. De rechtbank kan in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren.

2. Wordt aan dit bevel niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

3. In een geding betreffende een jaarrekening kan de rechtbank ook ambtshalve de openlegging bevelen op straffe van een dwangsom.

§4. Getuigen

Artikel 2.8.15

Een getuigenverklaring kan slechts als bewijs dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten.

Artikel 2.8.16

Ook partijen kunnen als getuige optreden.

Artikel 2.8.17

1. Een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen.

2. Van deze verplichting kunnen zich verschonen:

a. de echtgenoot en de gewezen echtgenoot van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van hun echtgenoot, tot de tweede graad ingesloten, een en ander tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;

b. zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

3. De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zich zelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

Artikel 2.8.18

1. Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechtbank een getuigenverhoor zo vaak een van de partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Zij kan dit ook ambtshalve doen.

2. Het vonnis vermeldt aan welke partij en omtrent welke feiten bewijs worden opgedragen alsmede de plaats waar, en de dag en het uur waarop de getuigen zullen worden gehoord. Plaats, dag en uur van het getuigenverhoor kunnen ook later door de rechtbank worden vastgesteld.

3. Het verhoor van getuigen geschiedt ter terechtzitting.

Artikel 2.8.19

De rechtbank kan bepalen dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn.

Artikel 2.8.20

Het verhoor van getuigen tot het leveren van tegenbewijs staat van rechtswege vrij en wordt gehouden op de plaats, de dag en het uur te bepalen dadelijk na afloop van het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen of op een later tijdstip, tenzij de rechtbank, na overleg met partijen, dit verhoor doet plaatsvinden in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen.

Artikel 2.8.21

Indien een partij verkorting of verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 2.8.18 en 2.8.20, verzoekt, wordt op dit verzoek na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij beslist. Tegen de beslissing staat geen hogere voorziening open.

Artikel 2.8.22

1. De namen en woonplaatsen van de getuigen worden ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier opgegeven. De belanghebbende partij roept de getuigen ten minste een week voor het verhoor bij exploot of bij aangetekende brief op. De dag van de oproeping en de dag van het verhoor worden niet meegerekend bij het bepalen van deze termijn. Indien een partij meer getuigen heeft voorgebracht dan redelijkerwijs noodzakelijk was, kan de rechtbank daarmee bij de veroordeling in de kosten rekening houden.

2. De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het verhoor, van de feiten waaromtrent bewijs moet worden geleverd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen ter terechtzitting.

Artikel 2.8.23

Indien een bij aangetekende brief opgeroepen getuige niet ter terechtzitting verschijnt, bepaalt de rechtbank op verzoek van de belanghebbende partij een dag waartegen de getuige bij exploot kan worden opgeroepen. Daarbij wordt in acht genomen de termijn in het eerste lid van artikel 2.8.22 bepaald.

Artikel 2.8.24

De rechtbank kan bevelen, dat de op een oproeping bij exploot niet ter terechtzitting verschenen getuige door de openbare macht voor haar wordt gebracht op een door haar te bepalen dag en uur om aan zijn verplichting te voldoen.

Artikel 2.8.25

Indien een partij die gehouden is als getuige een verklaring af te leggen, niet ter terechtzitting verschijnt, niet antwoordt op de haar gestelde vragen of weigert haar verklaring te ondertekenen, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

Artikel 2.8.26

1. Indien een getuige weigert zijn verklaring af te leggen, kan de rechtbank op verzoek van de belanghebbende partij bevelen, dat hij op kosten van die partij in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan. Deze bepaling is niet van toepassing als het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.

2. De rechtbank beveelt de gijzeling slechts indien naar haar oordeel het belang van de waarheidsvinding toepassing van die maatregel rechtvaardigt.

3. In het bevel kan de duur van de gijzeling worden beperkt.

4. De rechtbank die de gijzeling heeft bevolen, beëindigt ambtshalve of op verzoek van de gegijzelde de gijzeling indien voortzetting ervan naar haar oordeel niet meer door het belang dat met toepassing van de dwangmaatregel werd gediend, wordt gerechtvaardigd.

Artikel 2.8.27

1. Indien een getuige te ver verwijderd woont, kan de rechtbank het verhoor opdragen aan de rechtbank van de woonplaats van de getuige.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.

Artikel 2.8.28

Indien een getuige verhinderd is uit hoofde van ziekte of anderszins om naar het gerechtsgebouw te komen, kan de rechtbank zich bij hem vervoegen tot het ontvangen van zijn verklaring of de rechtbank, in artikel 2.8.27 bedoeld, verzoeken hem te verhoren.

Artikel 2.8.29

1. Voor zover bij verdrag niet anders is bepaald, kan de rechtbank, indien een getuige in het buitenland woont, aan een door haar aan te wijzen autoriteit van het land waar de getuige zijn woonplaats heeft, verzoeken het verhoor, indien mogelijk onder ede, te houden, of dat verhoor opdragen aan de Nederlandse consulaire ambtenaar tot wiens ressort de woonplaats van die getuige behoort.

2. De rechtbank bepaalt dan tevens de termijn die in acht genomen moet worden bij het betekenen aan de wederpartij van de plaats, de dag en het uur waarop dit verhoor wordt gehouden en stelt mede de dag vast waarop de zaak weer op de rol zal komen.

3. Het proces-verbaal van dit getuigenverhoor heeft gelijke kracht als dat van het door de Nederlandse rechtbank gehouden verhoor.

Artikel 2.8.30

1. Op de bepaalde dag vraagt de rechtbank de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.

2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.

4. Overigens mag de rechtbank aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien zij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.

Artikel 2.8.31

De opgeroepen getuige die niet ter terechtzitting verschijnt of, verschenen zijnde, weigert de eed of zijn verklaring af te leggen, kan worden veroordeeld tot vergoeding van de vergeefs aangewende kosten, onverminderd zijn aansprakelijkheid tot schadevergoeding indien daartoe gronden zijn.

Artikel 2.8.32

1. De rechtbank hoort ieder van de getuigen buiten tegenwoordigheid van de mede ter terechtzitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord, voor zover deze laatste getuigen niet tevens partij zijn.

2. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechtbank om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen of een van hen stellen.

3. De rechtbank kan naar aanleiding van de getuigenverklaringen aan partijen vragen stellen. Indien het betreft het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, kunnen ook partijen elkaar zelf of bij monde van hun raadslieden vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechtbank om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.

4. De rechtbank kan uit de op de voet van het derde lid afgelegde verklaringen, uit het niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, behoudens hetgeen in artikel 2.8.6 is bepaald.

Artikel 2.8.33

1. Van het getuigenverhoor wordt proces-verbaal opgemaakt, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak voorvalt.

2. Dit proces-verbaal wordt aan iedere getuige voorgelezen voor het gedeelte dat hem betreft. Hij mag daarin zodanige veranderingen en bijvoegingen maken als hem goeddunkt.

3. De getuige ondertekent zijn verklaring. Weigert hij te ondertekenen of verklaart hij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.

4. Op de door partijen afgelegde verklaringen zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

5. Het proces-verbaal wordt ondertekend door de rechter voor wie het getuigenverhoor heeft plaatsgehad en door de griffier.

Artikel 2.8.34

In afwijking van artikel 2.8.33 behoeft in zaken die niet aan hoger beroep zijn onderworpen, geen proces-verbaal van het getuigenverhoor te worden opgemaakt. Het naar aanleiding van het getuigenverhoor te wijzen vonnis houdt, behalve de vermelding van de opgave, verklaringen en eedsaflegging bij artikel 2.8.30 aangeduid, de summiere inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen in.

Artikel 2.8.35

Indien de getuige schadeloosstelling vordert, wordt deze door de rechtbank begroot. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. De schadeloosstelling wordt voldaan door de partij die de getuige heeft voorgebracht.

Artikel 2.8.36

In geval de getuigen niet op één dag kunnen worden gehoord, stelt de rechtbank het verdere horen tot een nadere dag uit en geschiedt er noch aan de ter terechtzitting verschenen getuigen noch aan de al dan niet aldaar verschenen partij enige nieuwe oproeping.

Artikel 2.8.37

Het nalaten van een van de in deze paragraaf voorgeschreven formaliteiten heeft, met uitzondering van artikel 2.8.30 omtrent het afleggen van de eed, alleen de nietigheid van het verhoor ten gevolge indien de belanghebbende partij daardoor in haar belangen is benadeeld en het verzuim niet kan worden hersteld; in het tegenovergestelde geval kan de rechtbank, zo daartoe gronden zijn, herstel van begane onregelmatigheden bevelen.

Artikel 2.8.38

Na afloop van het getuigenverhoor of indien dit achterwege blijft, bepaalt de rechtbank de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

§5. Voorlopig getuigenverhoor

Artikel 2.8.39

1. In de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen.

2. Tijdens een reeds aanhangig geding kan de rechtbank op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor bevelen.

Artikel 2.8.40

1. Het verzoek wordt gedaan aan de rechtbank die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven.

2. Indien het geding reeds aanhangig is, wordt het verzoek gedaan aan de rechtbank waar het geding aanhangig is.

3. Het verzoekschrift houdt in:

a. de aard en het beloop van de vordering;

b. de feiten of rechten die men wil bewijzen;

c. de namen en woonplaatsen van de personen die men als getuigen wil doen horen;

d. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is;

4. Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.

Artikel 2.8.41

1. Indien de rechtbank het verzoek toestaat, bepaalt zij de plaats, de dag en het uur waarop het getuigenverhoor zal plaatshebben en de dag waarop uiterlijk de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.

2. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 2.8.42

De bepalingen omtrent het getuigenverhoor zijn op het voorlopig getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.8.43

1. Met inachtneming van de termijn die krachtens artikel 2.8.41 door de rechtbank is bepaald, zendt de verzoeker, indien de wederpartij bekend is, haar bij aangetekende brief een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking van de rechtbank, of doet hij haar deze afschriften betekenen. Alvorens tot het houden van het getuigenverhoor over te gaan, vergewist de rechtbank zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.

2. Verschijnt de wederpartij bij het verhoor ter terechtzitting, dan bepaalt de rechtbank na afloop daarvan op haar verzoek de plaats waar en het tijdstip waarop het getuigenverhoor voor tegenbewijs kan plaatshebben.

Artikel 2.8.44

1. Indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen in een voorlopig verhoor afgelegd, dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd.

2. Zijn niet alle partijen bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd geweest, dan kan de rechtbank de daarin afgelegde verklaringen buiten beschouwing laten.

Artikel 2.8.45

Indien een getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor beoogt inlichtingen van hem te verkrijgen ten behoeve van een tegen hem in te stellen vordering, houdt de rechtbank het verhoor met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het verhoor van de partij als getuige. Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

§6. Deskundigen

Artikel 2.8.46

1. De rechtbank kan op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.

2. De rechtbank benoemt bij vonnis of bij latere rolbeschikking een of meer deskundigen na overleg met partijen, met opdracht bij haar schriftelijk bericht in te leveren of aan haar mondeling verslag uit te brengen. Tegen deze benoeming staat geen hogere voorziening open.

3. De griffier zendt afschrift van deze benoeming aan de deskundigen.

4. Indien een deskundige de benoeming niet aanneemt of zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is dit te doen, kan de rechtbank ambtshalve of op verzoek van de meest gerede partij, na overleg met partijen, een andere deskundige in zijn plaats benoemen.

5. De rechtbank kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan de deskundigen het geven van nadere, mondelinge of schriftelijke, toelichting of aanvulling bevelen, dan wel, na overleg met partijen, een of meer andere deskundigen benoemen.

Artikel 2.8.47

De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen deskundigen vragen hun kosten te begroten. Door de eisende partij wordt een door de rechtbank te bepalen voorschot en, indien dit is bepaald, een nader voorschot, ter zake van die kosten ter griffie gedeponeerd, voor zover niet bij het vonnis, bedoeld in artikel 2.8.46, eerste lid, in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen te zamen daartoe is of zijn aangewezen. Aan partijen aan wie ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend of ten aanzien van wie ingevolge artikel 18 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken het vast recht gedeeltelijk in debet is gesteld, wordt geen voorschot opgelegd.

Artikel 2.8.48

1. Indien de deskundigen een onderzoek moeten verrichten, bepaalt de rechtbank bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing bepaalt de rechtbank tevens de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de terechtzitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt mede de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de terechtzitting waarop het verslag is uitgebracht.

3. Wanneer op die dag het bericht van deskundigen nog niet mocht zijn ingekomen, kan de rechtbank op verzoek van partijen of van een van hen een nadere roldatum bepalen. Eveneens kan een nadere terechtzitting worden bepaald, wanneer op de daarvoor vastgestelde terechtzitting het mondelinge verslag niet wordt uitgebracht.

Artikel 2.8.49

1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.

2. De deskundigen stellen hun onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechtbank, hetzij zelfstandig. De deskundigen moeten bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken wordt in het schriftelijke bericht melding gemaakt. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundigen doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij.

3. Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

4. Het schriftelijke bericht is met redenen omkleed zonder dat het persoonlijke gevoelen van ieder van de deskundigen behoeft te blijken. Ieder van de deskundigen kan van zijn afwijkende mening doen blijken. Het schriftelijke bericht wordt door de deskundigen ondertekend. Indien een of meer deskundigen niet hebben ondertekend, wordt de oorzaak hiervan zo mogelijk op het schriftelijke bericht vermeld. Indien geen van de deskundigen zich in de gelegenheid bevindt te ondertekenen, wordt het bericht door de griffier ondertekend. De griffier zendt aan partijen afschrift van het schriftelijke bericht.

5. Het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag wordt na voorlezing, behalve door de griffier, ondertekend door de rechter aan wie het verslag is uitgebracht en door de deskundigen. Verklaart een deskundige niet te kunnen ondertekenen, dan wordt die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 2.8.50

1. De deskundigen hebben aanspraak op schadeloosstelling en op loon, door de rechtbank te begroten onder de minuut van het schriftelijke bericht of onder het van het mondelinge verslag opgemaakte proces-verbaal.

2. De griffier betaalt het bedrag ten laste van het gestorte voorschot aan de deskundigen. Indien het vastgestelde voorschot niet toereikend is, wordt voor het resterende bedrag een bevelschrift van tenuitvoerlegging op de minuut van het schriftelijke bericht uitgegeven ten laste van de in de tweede volzin van artikel 2.8.47 genoemde partij of partijen. In geval van mondeling verslag wordt dit bevelschrift gegeven op een in executoriale vorm uitgegeven uittreksel uit het proces-verbaal van dat verslag.

3. Voor zover ten gevolge van artikel 2.8.47, derde volzin, het tweede lid niet kan worden toegepast, bepaalt de griffier het bedrag waarop de deskundigen aanspraak hebben ten laste van 's Rijks kas. Hangende het geding wordt het ten laste van 's Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.

Artikel 2.8.51

1. De rechtbank kan een partij op haar verzoek toestaan deskundigen te doen horen die niet door de rechtbank zijn benoemd.

2. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan, bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.

3. Indien de rechtbank een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.

4. De rechtbank kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan een zodanige deskundige het geven van nadere, mondelinge of schriftelijke, toelichting bevelen.

5. De artikelen 2.8.18, derde lid, 2.8.19 tot en met 2.8.22, 2.8.27 tot en met 2.8.30, eerste lid, 2.8.32, tweede, derde en vierde lid, en 2.8.33 tot en met 2.8.38 omtrent het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.

§7. Plaatsopneming en bezichtiging

Artikel 2.8.52

1. De rechtbank kan op verzoek van een partij of ambtshalve, vergezeld van de griffier, een plaatselijke gesteldheid opnemen of zaken bezichtigen die niet of bezwaarlijk ter terechtzitting kunnen worden overgebracht.

2. Het daartoe strekkende vonnis vermeldt de plaats of de zaak welke in ogenschouw moet worden genomen, bepaalt de tijd van de plaatsopneming, de tijd en de plaats van de bezichtiging, de termijn waarbinnen het van de verrichting op te maken proces-verbaal ter griffie moet zijn neergelegd, alsmede de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

3. Partijen worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen. Uit het proces-verbaal moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen of verzoeken wordt in het proces-verbaal melding gemaakt. Het proces-verbaal wordt door de rechter die de verrichting heeft gedaan, en door de griffier ondertekend. De rechtbank kan ter plaatse getuigen horen. De vierde paragraaf van deze Afdeling is, behoudens artikel 2.8.22, hierop van toepassing.

4. De rechtbank kan zich tot de uitoefening van de in dit artikel toegekende bevoegdheden buiten haar rechtsgebied begeven.

5. De reis- en verblijfkosten van de rechtbank en de griffier komen ten laste van de Staat.

§8. Voorlopig bericht of verhoor van deskundigen, voorlopige plaatsopneming en bezichtiging

Artikel 2.8.53

1. Voordat een zaak aanhangig is, kan op verzoek van de belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging worden bevolen.

2. Tijdens een reeds aanhangig geding kan dit op verzoek van een partij worden bevolen.

Artikel 2.8.54

1. Het verzoek wordt gedaan aan de rechtbank waar het geding aanhangig is of, indien het niet aanhangig is, aan de rechtbank die vermoedelijk bevoegd zal zijn daarvan kennis te nemen.

2. Het verzoekschrift houdt in:

a. de aard en het beloop van de vordering;

b. de punten waarover het oordeel van de deskundigen wordt gevraagd of de plaats of de zaak die in ogenschouw moet worden genomen;

c. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.

3. Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.

Artikel 2.8.55

1. Indien de rechtbank het verzoek toestaat, bepaalt zij tevens de uiterste dag waarop de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.

2. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 2.8.56

De bepalingen betreffende deskundigen en betreffende plaatsopneming en bezichtiging zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.8.57

Met inachtneming van de termijn, krachtens artikel 2.8.55 bepaald, zendt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en de beschikking van de rechtbank bij aangetekende brief aan de wederpartij, zo die bekend is, of doet hij deze afschriften bij exploot aan de wederpartij betekenen. Alvorens tot de verrichting over te gaan, vergewist de rechtbank zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.

Artikel 2.8.58

1. Indien alle partijen bij de verrichting aanwezig zijn geweest, hebben de verklaringen van de deskundigen, de plaatsopneming en de bezichtiging dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding hebben plaatsgehad.

2. Zijn niet alle partijen aanwezig geweest, dan kan de rechtbank een en ander buiten beschouwing laten.

NEGENDE AFDELING. INCIDENTELE VORDERINGEN

§1. Algemene bepalingen

Artikel 2.9.1

1. Incidentele vorderingen worden ingesteld bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie. De artikelen 2.1.10, 2.1.11, 2.4.4, 2.4.9 en 2.4.10 zijn van toepassing.

2. De rechtbank kan in bijzondere gevallen het nemen van conclusies van repliek en dupliek toestaan.

3. Incidentele vorderingen worden zoveel mogelijk tegelijk ingesteld.

Artikel 2.9.2

Op de incidentele vorderingen wordt, indien de zaak dat medebrengt, eerst en vooraf beslist. Voor zover de hoofdzaak niet gelijktijdig is afgedaan, bepaalt de rechtbank bij de beslissing op het incident tevens de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

§2. Vrijwaring

Artikel 2.9.3

1. Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, moet hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren nemen op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

2. Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, moet hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie nemen uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van repliek bepaalde roldatum.

3. Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechtbank de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring weer op de rol zullen komen.

4. Het vonnis waarbij de dagvaarding in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De dagvaarding moet de inhoud van het vonnis behelzen; bij die dagvaarding moet de dagvaarding in de hoofdzaak in afschrift worden betekend.

5. Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechtbank bij die beslissing de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

Artikel 2.9.4

Indien de vordering tot oproeping in vrijwaring niet tijdig is gedaan, wordt zonder uitstel in de hoofdzaak voortgeprocedeerd.

Artikel 2.9.5

In geval van vrijwaring wegens uitwinning van een goed of wegens een recht waarmee het goed niet belast had mogen zijn, mag de waarborg de hoofdzaak van de gewaarborgde overnemen met dien verstande dat de gewaarborgde als partij in het geding blijft.

Artikel 2.9.6

1. In het geval, bedoeld in artikel 2.9.5, kan het tegen de waarborg gewezen vonnis tegen de gewaarborgde ten uitvoer worden gelegd.

2. Wat de kosten en de vordering tot schadevergoeding betreft, kunnen de vereffening en de tenuitvoerlegging slechts tegen de waarborg geschieden.

3. Indien echter de waarborg geen verhaal biedt, moet de gewaarborgde de kosten dragen en, zo daartoe gronden zijn, ook de schade vergoeden.

Artikel 2.9.7

In zaken van eenvoudige vrijwaring mag de waarborg zich in de hoofdzaak slechts voegen zonder de zaak van de gewaarborgde over te nemen.

Artikel 2.9.8

In geval de hoofdzaak en de zaak in vrijwaring tegelijk in staat van wijzen zijn, wordt daarin gelijktijdig beslist. Indien dit niet het geval is, wordt op vordering van de oorspronkelijke eiser of gedaagde de hoofdzaak afzonderlijk beslist.

Artikel 2.9.9

Hij die ter zake van vrijwaring is gedagvaard, moet procederen voor de rechtbank waar de hoofdzaak aanhangig is, zelfs indien hij ontkent waarborg te zijn.

§3. Voeging en tussenkomst

Artikel 2.9.10

Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.

Artikel 2.9.11

Deze vordering wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen.

Artikel 2.9.12

1. De conclusie vermeldt:

a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt;

b. de vordering en de gronden waarop zij berust;

c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als procureur wordt gesteld.

2. De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 2.3.11 is van overeenkomstige toepassing.

§4. Verwijzing en voeging van zaken

Artikel 2.9.13

1. In zaken die reeds eerder bij een andere rechtbank aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere rechtbank aanhangig is, kan de verwijzing naar die andere rechtbank worden gevorderd.

2. Door de eiser kan deze vordering slechts worden ingesteld bij de inleidende dagvaarding of bij incidentele conclusie vóór het antwoord.

3. Door de gedaagde moet de vordering worden ingesteld bij met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

Artikel 2.9.14

Indien een zaak naar een andere rechtbank wordt verwezen, heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Is met het oog op het geding voor de eerste rechtbank woonplaats gekozen, dan kan het in dit artikel bedoelde exploot ook aan die woonplaats worden gedaan.

Artikel 2.9.15

1. In geval voor dezelfde rechtbank tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechtbank verknochte zaken aanhangig zijn, kan daarvan de voeging worden gevorderd.

2. Het tweede en derde lid van artikel 2.9.13 zijn op deze vordering van toepassing.

§5. Voorlopige voorzieningen

Artikel 2.9.16

1. Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.

2. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.

§6. Zekerheidstelling voor proceskosten

Artikel 2.9.17

1. Alle vreemdelingen die bij een Nederlandse rechtbank een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.

2. De wederpartij is bevoegd deze vordering in te stellen vóór alle weren.

3. De partij die het stellen van zekerheid vordert, wordt niet geacht daardoor de rechtsmacht van de rechtbank te hebben erkend.

4. Het vonnis waarbij het stellen van zekerheid wordt bevolen, drukt de som uit tot beloop waarvan de zekerheid moet worden verstrekt.

TIENDE AFDELING. SCHORSING EN HERVATTING

Artikel 2.10.1

1. Gronden voor schorsing van het geding zijn:

a. de dood van een partij;

b. verandering van de persoonlijke staat van een partij;

c. het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak.

2. Schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.

3. Alle proceshandelingen, verricht nadat de schorsing is ingetreden, zijn nietig.

4. Schorsing kan niet meer plaatsvinden nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken.

Artikel 2.10.2

1. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt het geding van rechtswege geschorst doordat de gestelde procureur overlijdt of doordat hij zijn hoedanigheid van procureur verliest.

2. Artikel 2.10.1, derde en vierde lid, is van toepassing.

Artikel 2.10.3

In de in artikel 2.10.1, eerste lid, vermelde gevallen wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond:

a. door de partij bij wie de grond voor de schorsing is opgekomen, doordat bij de betekening van de schorsingsgrond of bij later exploot wordt verklaard dat het geding wordt hervat dan wel doordat, met instemming van de wederpartij, een daartoe strekkende akte ter rolle wordt genomen; in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, stellen zij opnieuw procureur;

b. bij gebreke hiervan, door de wederpartij door middel van dagvaarding tot hervatting. Ook indien de tot hervatting gedagvaarde partij niet in het geding verschijnt, wordt het geding hervat.

Artikel 2.10.4

In geval van schorsing wegens overlijden of verlies van de hoedanigheid van de gestelde procureur, wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond:

a. door de partij die het betreft bij akte van procureur tot procureur, waarbij zij haar procureur vervangt dan wel, met instemming van de wederpartij, door een daartoe strekkende akte ter rolle;

b. bij gebreke hiervan, door de wederpartij door middel van dagvaarding tot hervatting. Ook indien de tot hervatting gedagvaarde partij niet in het geding verschijnt, wordt het geding hervat.

ELFDE AFDELING. HET VONNIS

§1. Algemeen

Artikel 2.11.1

1. De rechtbank bepaalt de dag waarop zij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde mede.

2. Vonnissen, gewezen door een meervoudige kamer, kunnen worden uitgesproken op de rol van de enkelvoudige kamer.

Artikel 2.11.2

1. Het vonnis vermeldt:

a. de namen en de woonplaats van de partijen, en de namen van hun gemachtigden of procureurs;

b. het verloop van het geding;

c. de slotsom van de dagvaarding en de conclusies van partijen;

d. de slotsom van de conclusie van het openbaar ministerie in de gevallen waarin het is gehoord;

e. de gronden van de beslissing, waaronder begrepen de feiten waarop de beslissing rust;

f. de beslissing;

g. de naam van de rechter of, bij een meervoudige kamer, de namen van de rechters door wie het vonnis is gewezen;

h. de dag van de uitspraak.

2. Indien tegen de gedaagde of, bij meer gedaagden, tegen hen allen verstek is verleend en de vorderingen van de eiser geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, kan ten aanzien van de ingevolge het eerste lid onder a, c, e en f te vermelden gegevens worden volstaan met verwijzing naar een door de griffier gewaarmerkt afschrift van het exploot van dagvaarding waarop het vonnis wordt gesteld of dat aan het vonnis wordt gehecht.

3. Het vonnis wordt door de rechter, of, bij een meervoudige kamer, door de voorzitter en de griffier ondertekend. Het vonnis kan ook worden ondertekend door de rechter die het uitspreekt.

Artikel 2.11.3

Van de vonnissen verstrekt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift aan de eiser en aan de gedaagde die in het geding is verschenen. Betreft het een eindvonnis, dan is het af schrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.

Artikel 2.11.4

1. De rechtbank kan, voordat zij definitief over de zaak beslist, een tussenvonnis wijzen.

2. Indien een tussenvonnis wordt gewezen bij een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in de artikelen 2.1.12 en 2.1.13 en indien alle partijen aldaar zijn verschenen en daarmee instemmen, kan, voor zover nodig, van de artikelen 2.11.2 en 2.11.3 worden afgeweken.

Artikel 2.11.5

1. Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit, kan de rechtbank, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen.

2. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan het gehele vonnis betreffen of een gedeelte daarvan.

3. De rechtbank kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde verbinden dat tot een door haar te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.

Artikel 2.11.6

Indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld.

Artikel 2.11.7

Indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, evenwel zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld, en indien tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een daartoe strekkende incidentele vordering worden ingesteld.

Artikel 2.11.8

1. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.

2. Onder partijen worden mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

3. Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast.

§2. Kosten

Artikel 2.11.9

1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aangehuwden in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechtbank de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.

2. Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden.

3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.

4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechtbank die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 2.11.10

1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechtbank te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten van die wederpartij. De rechtbank kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door haar te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.

2. Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechtbank te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechtbank om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist.

Artikel 2.11.11

In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kunnen van de kosten van de wederpartij slechts de salarissen en verschotten van de procureur van die wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht.

Artikel 2.11.12

Ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 2.11.9 tot en met 2.11.11 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, kan jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing.

Artikel 2.11.13

1. De rechtbank kan bedragen die geacht kunnen worden te zijn bedongen ter vergoeding van proceskosten of van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, onder b en c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve matigen, doch niet tot onder het bedrag van de krachtens de wet te begroten proceskosten respectievelijk het bedrag van de buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn.

2. Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten die strekken tot regeling van een reeds gerezen geschil.

Artikel 2.11.14

1. Indien er termen zijn om de wederpartij van hem aan wie ter zake van het gevoerde geding krachtens de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, in de kosten te verwijzen, veroordeelt de rechtbank haar ambtshalve om aan de griffier te voldoen de ingevolge de artikelen 17 en 18 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken in debet gestelde griffierechten alsmede het met toepassing van het derde lid van artikel 2.8.50 voorlopig in debet gestelde bedrag betreffende de schadeloosstelling en het loon van deskundigen, alsmede de onder deze kosten begrepen salarissen van advocaten, procureurs of deurwaarders, en verschotten.

2. Uit het ingevolge het eerste lid ontvangen bedrag stelt de griffier degene aan wie een toevoeging is verleend, zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. Het eventueel resterende bedrag voldoet de griffier, na aftrek van zijn verschotten, het in het eerste lid genoemde bedrag betreffende de schadeloosstelling en het loon van deskundigen en de ingevolge artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat, procureur of deurwaarder te betalen vergoeding, aan de advocaat, procureur of deurwaarder.

3. Bij gebreke van de betaling geschiedt de invordering krachtens een door de griffier uit te vaardigen dwangbevel. De artikelen 22 en 23 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort indien blijkt dat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 2.11.15

Indien de partij ten aanzien van wie, met toepassing van het derde lid van artikel 2.8.50, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, in de kosten van het geding wordt verwezen, veroordeelt de rechtbank haar ambtshalve om dit bedrag aan de griffier te voldoen. Het derde lid van artikel 2.11.14 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.11.16

1. Indien blijkt dat een partij niet bestaat, of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een daartoe niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van een geding opdracht heeft gegeven, geschiedt een veroordeling in de kosten, wanneer daartoe aanleiding is, in plaats van ten laste van de partij in naam van wie in rechte is opgetreden, ten laste van de gemachtigde of procureur van die partij, of van degene die tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven, in het eerste geval onverminderd het verhaal van die procureur of gemachtigde op zijn opdrachtgever.

2. Alvorens aldus te beslissen, stelt de rechtbank de betrokkene in de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.

TWAALFDE AFDELING. ROYEMENT

Artikel 2.12.1

1. Op een daartoe strekkend eenstemmig verzoek van partijen, dan wel op een daartoe strekkende vordering van een partij waarmee de wederpartij instemt, beëindigt de rechtbank het geding door royement.

2. De rechtsgevolgen van die beëindiging worden door partijen bepaald.

3. De wederpartij wordt geacht met een vordering als bedoeld in het eerste lid in te stemmen indien zij zich op de daartoe door de rechtbank bepaalde of nader bepaalde roldatum niet omtrent deze vordering uitlaat.

Artikel 2.12.2

1. Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan iedere partij bij conclusie of bij akte ter rolle vorderen dat de rechtbank het geding beëindigt door royement.

2. Zolang de gedaagde nog niet voor antwoord heeft geconcludeerd, wijst de rechtbank een door de eiser ingestelde vordering als bedoeld in het eerste lid toe, met veroordeling van de eiser in de kosten.

3. Indien op de roldatum waarop de conclusie of akte wordt genomen meer dan drie jaren zijn verstreken sedert de laatste behoorlijke proceshandeling, wijst de rechtbank de vordering toe, tenzij deze haar in strijd met de eisen van een goede procesorde voorkomt. De rechtbank geeft zodanige beslissing over de kosten als zij geraden acht.

Artikel 2.12.3

1. Door toewijzing van de in artikel 2.12.2 bedoelde vordering gaat het vorderingsrecht niet te niet en wordt tussen partijen de toestand van vóór de inleidende dagvaarding hersteld.

2. Wordt het geding opnieuw aanhangig gemaakt, dan kan wederom gebruik worden gemaakt van in het geroyeerde geding reeds gedane gerechtelijke erkentenissen en bijgebracht bewijs.

DERTIENDE AFDELING. HET KORT GEDING

Artikel 2.13.1

1. In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de president bevoegd deze te geven.

2. Op aanvraag van de belanghebbende partij kan de president de dagvaarding bevelen tegen de dag en het uur, de zondag daarbij inbegrepen, voor elk geval te bepalen. Hij kan daarbij tevens bevelen dat de terechtzitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouw wordt gehouden. De president kan aan de dagbepaling voorwaarden verbinden, die door de eiser in acht moeten worden genomen. Deze voorwaarden moeten uit de dagvaarding blijken.

3. De zaak kan ook worden aangebracht op een terechtzitting, door de president te houden op de daartoe door hem te bepalen werkdagen.

Artikel 2.13.2

1. Artikel 2.1.2 is van toepassing, met dien verstande dat de gedaagde in de zaken, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, behalve bij procureur ook in persoon kan procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen procureur is.

2. Partijen kunnen ook vrijwillig ter terechtzitting van de president in kort geding verschijnen. Het eerste lid is van toepassing.

3. In andere korte gedingen niet ingeleid met een dagvaarding, is ook de eiser niet verplicht bij procureur te procederen.

Artikel 2.13.3

Indien de president oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, weigert hij de voorziening.

Artikel 2.13.4

De beslissingen bij voorraad brengen geen nadeel toe aan de zaak ten principale.

Artikel 2.13.5

De president kan zijn vonnis ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

Artikel 2.13.6

Het verzet moet worden gedaan bij de president. Artikel 2.1.2 is van toepassing.

DERDE TITEL. DE VERZOEKSCHRIFTPROCEDURE IN EERSTE AANLEG

EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALING

Artikel 3.1.1

1. Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze Titel van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechtbank ambtshalve een beschikking geeft.

2. Met een verzoekschrift moeten worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.

TWEEDE AFDELING. RELATIEVE BEVOEGDHEID

Artikel 3.2.1

Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd:

a. de rechtbank van de woonplaats, of bij gebreke van een bekende woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de verzoeker of van een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden;

b. indien het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding, de rechtbank die bevoegd is van dat geding kennis te nemen.

Artikel 3.2.2

In zaken die uitsluitend betreffen de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven akten, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de akte is of moet worden ingeschreven.

Artikel 3.2.3

In zaken betreffende minderjarigen is bevoegd de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige.

Artikel 3.2.4

In zaken betreffende curatele of onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen is bevoegd de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van degene wiens curatele of goederen het betreft.

Artikel 3.2.5

In zaken van afwezigheid of vermissing is bevoegd de rechtbank van de verlaten woonplaats van de afwezige of vermiste. Ten aanzien van de vaststelling van overlijden is bevoegd de rechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 3.2.6

In zaken betreffende nalatenschappen is mede bevoegd de rechtbank van de laatste woonplaats van de overledene.

Artikel 3.2.7

Wijzen de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.6 geen bevoegde rechtbank aan, dan is de rechtbank te 's-Gravenhage bevoegd.

Artikel 3.2.8

1. Indien een of meer opgeroepen belanghebbenden niet in de procedure zijn verschenen of een verschenen belanghebbende de bevoegdheid betwist en indien de rechtbank in het ene of in het andere geval beslist dat niet zij, maar een andere rechtbank bevoegd is, verwijst zij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar die andere rechtbank.

2. In zaken met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, vindt een verwijzing als in het eerste lid bedoeld slechts plaats indien de andere echtgenoot de bevoegdheid betwist.

3. Tegen de beslissing waarbij een betwisting van bevoegdheid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechtbank wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechtbank naar welke de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden.

DERDE AFDELING. OPROEPING

Artikel 3.3.1

De oproeping van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

Artikel 3.3.2

De oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

Artikel 3.3.3

De oproeping van een rechterlijke autoriteit, het openbaar ministerie of de raad voor de kinderbescherming geschiedt door de griffier bij gewone brief.

Artikel 3.3.4

Oproepingen die bij brief geschieden, vermelden de dag van de verzending. Deze vermelding geschiedt niet slechts op de envelop.

Artikel 3.3.5

Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op het stuk vermelde adres, verzendt hij de oproeping onverwijld bij gewone brief. In de overige gevallen waarin de griffier het stuk terug ontvangt, verbetert de griffier, indien mogelijk, het op het stuk vermelde adres en verzendt hij dit opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

Artikel 3.3.6

Oproepingen vermelden de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting. Zij worden zo spoedig mogelijk en ten minste een week vóór die dag verzonden, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

VIERDE AFDELING. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Artikel 3.4.1

1. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van de verzoeker, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. In zaken betreffende een nalatenschap vermeldt het verzoekschrift tevens de laatste woonplaats van de overledene of de reden waarom deze vermelding niet mogelijk is.

2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en ter griffie ingediend. Indien de president daarop moet beschikken, kan het aan deze ter hand worden gesteld.

3. Tenzij de wet bepaalt dat de indiening niet door een procureur behoeft te geschieden, wordt het verzoekschrift ondertekend door een procureur. Het kantoor van die procureur geldt als gekozen woonplaats van de verzoeker.

4. De griffier tekent de dag van indiening of de dag van terhandstelling aan de president op het verzoekschrift aan.

Artikel 3.4.2

1. De rechtbank bepaalt, tenzij zij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Zij beveelt tevens oproeping van de verzoeker en voor zover nodig van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Bovendien kan zij te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.

2. De oproepingen, behalve die van de verzoeker, gaan vergezeld van een afschrift van het verzoekschrift, tenzij een oproeping op andere wijze dan bij brief of exploot geschiedt, of de rechtbank anders bepaalt; in deze gevallen bevat de oproeping een korte omschrijving van het verzoek.

3. De opgeroepene verschijnt ter terechtzitting in persoon of bij een gemachtigde. In zaken waarin het verzoekschrift door een procureur moet worden ingediend, verschijnt de opgeroepene in persoon of bij procureur. De rechtbank kan verschijning in persoon bevelen. De opgeroepene die in persoon verschijnt, mag zich laten bijstaan door zijn raadsman. In zaken waarin het verzoekschrift door een procureur moet worden ingediend, is de raadsman een advocaat of procureur.

4. Van het verhandelde en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter voor wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, en de griffier wordt ondertekend.

5. Indien de behandeling van een zaak wordt aangehouden, blijft een hernieuwde oproeping van diegenen, aan wie de dag en het uur reeds mondeling ter terechtzitting waren medegedeeld, achterwege.

Artikel 3.4.3

In zaken waarin de indiening van het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te geschieden, zijn de artikelen 2.1.5 en 2.1.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.4

1. Indien het verzoekschrift ten onrechte niet door een procureur is ingediend, biedt de rechtbank de verzoeker de gelegenheid binnen een door haar te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maakt de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan wordt hij in het verzoek niet ontvankelijk verklaard.

2. Tegen een beslissing ingevolge het eerste lid staat geen hogere voorziening open.

Artikel 3.4.5

1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechtbank dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen. Artikel 3.4.1 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, indien de rechtbank dit bepaalt, indiening van een verweerschrift in de loop van de behandeling kan geschieden ter terechtzitting onder verstrekking van een afschrift aan de verzoeker en de andere opgeroepen belanghebbenden.

2. Het verweerschrift en de overgelegde bescheiden gaan vergezeld van de nodige afschriften. Tenzij de indiening overeenkomstig het eerste lid ter terechtzitting plaatsvindt, zendt de griffier onverwijld een afschrift toe aan de verzoeker en aan de andere opgeroepen belanghebbenden.

3. De griffier roept, voor zover dat nog niet is geschied, hen die verweerschriften hebben ingediend op tegen de dag van de behandeling.

4. Het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De rechtbank kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandige verzoek een verweerschrift in te dienen.

Artikel 3.4.6

1. Zolang de rechtbank nog geen eindbeschikking heeft gegeven, is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Artikel 2.4.6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.7

1. De Achtste Afdeling van de Tweede Titel is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de procedure zich hiertegen verzet.

2. Indien de rechtbank een getuigenverhoor beveelt, kan zij ook door haar aangewezen personen als getuigen doen oproepen. In dit geval kan de oproeping door de griffier geschieden.

3. Het verschoningsrecht komt aan de in artikel 2.8.17, tweede lid, onder a, genoemde personen niet toe in procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vervat in de Titels 5 en 9 tot en met 17, of van die vervat in Titel 6 voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten. Evenwel kunnen ouders en kinderen van de echtgenoten zich in procedures tot echtscheiding en tot scheiding van tafel en bed verschonen.

4. De overeenkomstige toepassing van de artikelen 2.8.47 en 2.8.50 vindt aldus plaats dat de daarin bedoelde voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige indebetstelling geschiedt ten laste van de verzoeker dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer door de rechtbank aangewezen belanghebbenden.

Artikel 3.4.8

1. De rechtbank kan, indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechtbank is ingediend, de verwijzing naar die andere rechtbank bevelen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van de behandeling. De griffier zendt een afschrift van de beschikking, alsmede het verzoekschrift en de overige stukken van de procedure ter verdere behandeling aan de rechtbank waarnaar is verwezen.

2. Indien bij dezelfde rechtbank meer verzoekschriften over hetzelfde of een verknocht onderwerp zijn ingediend, kan de voeging daarvan worden bevolen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot het einde van de behandeling.

Artikel 3.4.9

De rechtbank bepaalt na afloop van de behandeling de dag waarop zij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden mede.

Artikel 3.4.10

1. Op een beschikking is artikel 2.11.2, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

2. Indien het verzoekschrift rechtstreeks aan de president ter hand is gesteld en de president toewijzend op het verzoek beschikt, is ook artikel 2.11.2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.11

De rechtbank kan de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, met of zonder zekerheidstelling.

Artikel 3.4.12

De eindbeschikkking kan tevens een veroordeling in de proceskosten inhouden. Artikel 2.11.14 is van toepassing.

Artikel 3.4.13

1. De verzoeker en iedere belanghebbende hebben recht op inzage en afschrift van het verzoekschrift, de verweerschriften, de op de zaak betrekking hebbende bescheiden en de processen-verbaal.

2. De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden.

3. Van de beschikkingen verstrekt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden. Betreft het een eindbeschikking, dan is het afschrift dat wordt verstrekt aan degene die tot tenuitvoerlegging van de beschikking kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.

Artikel 3.4.14

De verzending van processtukken en van mededelingen aan de verzoeker en belanghebbenden, geschiedt op de wijze als in de Derde Afdeling van deze Titel voor oproepingen bepaald.

ARTIKEL II

Het Eerste Boek wordt voorts als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van de Zesde Titel komt te luiden:

Prorogatie van rechtspraak aan het gerechtshof.

B

Het tweede lid van artikel 331 komt te luiden:

Het gerechtshof doet uitspraak in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort.

C

Het opschrift van de Zevende Titel komt te luiden:

Hoger beroep.

D

Artikel 332 komt te luiden:

1. Partijen kunnen van een vonnis van de rechtbank in hoger beroep komen bij het gerechtshof, tenzij de vordering niet meer beloopt dan f 5 000, de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente daarbij inbegrepen, of, indien de vordering van onbepaalde waarde is, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan f 5 000, een en ander tenzij de wet anders bepaalt.

2. Indien de zaak meer dan één vordering betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.

3. Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van de vordering in conventie en van de vordering in reconventie, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag van instelling van de eis in reconventie. Indien echter de beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.

E

In artikel 335, tweede lid, wordt «In het geval echter bij het slot van artikel 79 voorkomende» vervangen door: Indien echter in het in artikel 2.6.2 bedoelde geval tegen meer gedaagden vonnis is gewezen.

F

Artikel 336 vervalt.

G

Artikel 337 komt te luiden:

Van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, kan hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.

Van andere tussenvonnissen kan hoger beroep eveneens worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, tenzij de rechtbank heeft bepaald dat dit hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld.

H

Artikel 339 wordt als volgt gewijzigd:

Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding, of van een vonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, vier weken.

In het tweede lid (wordt derde lid) wordt «dezen termijn» vervangen door: deze termijnen.

I

In artikel 341 wordt «eene maand» vervangen door: vier weken.

J

Artikel 343 komt te luiden:

Het hoger beroep wordt aangevangen door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken.

K

Artikel 344 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «de hogere rechter» vervangen door: het gerechtshof.

In het vierde lid wordt «Vonnissen of arresten» vervangen door: Arresten.

L

Artikel 344a vervalt.

M

Artikel 345 komt te luiden:

Zodra het geding in hoger beroep aanhangig is gemaakt, verzoekt de griffier van het gerechtshof de griffier van de rechtbank waar de zaak in eerste aanleg heeft gediend, hem het dossier in eerste aanleg te doen toekomen. De griffier van de rechtbank is verplicht aanstonds aan dit verzoek te voldoen.

N

Artikel 347 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid vervalt: «alleen».

Het tweede lid vervalt.

O

In artikel 348 wordt «artikel 141» vervangen door: artikel 2.4.4.

P

Artikel 351 komt te luiden:

Indien in eerste aanleg een vordering tot oproeping in vrijwaring is ingesteld en niet tevens in de vrijwaringszaak hoger beroep is ingesteld, mag deze vordering in hoger beroep opnieuw worden ingesteld.

Q

Artikel 352 komt te luiden:

Indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan het gerechtshof op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen.

R

Artikel 353 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt te luiden:

Voor zover uit deze Titel dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de Tweede Titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat partijen slechts bij procureur kunnen procederen, dat de artikelen 2.1.9, 2.4.7 en 2.11.1, eerste lid, niet van toepassing zijn en dat geen eis in reconventie kan worden ingesteld.

In het tweede lid wordt «zijn de artikelen 152 en 153» vervangen door: is artikel 2.9.17.

S

Na artikel 353 wordt een nieuw artikel 353a ingevoegd, luidende:

Artikel 353a

Door royement in hoger beroep gaat het vonnis waarvan beroep in kracht van gewijsde.

T

Artikel 354 komt te luiden:

Wanneer arrest wordt gevraagd, leggen partijen de stukken aan het gerechtshof over. Het gerechtshof doet aanstonds, hetzij op een nader door hem te bepalen dag uitspraak.

U

Artikel 355 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt te luiden:

In geval van beroep van een tussenvonnis verwijst het gerechtshof, wanneer dit het vonnis bekrachtigt, de zaak naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.

In het tweede lid wordt «de regter in beroep» vervangen door: het gerechtshof; en wordt «hij» vervangen door: het.

V

Artikel 356 komt te luiden:

Wanneer een tussenvonnis te niet wordt gedaan, kan het gerechtshof de zaak tot zich trekken en in het hoogste ressort ten principale vonnis wijzen.

W

Artikel 357 komt te luiden:

Indien het gerechtshof in hoger beroep een vonnis van een rechtbank, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard, vernietigt, verwijst het gerechtshof de zaak ten principale naar deze rechtbank, tenzij beide partijen verklaren te verlangen dat het gerechtshof de zaak aan zich houdt.

X

Aan het slot van de Zevende Titel wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

VIERDE AFDELING. HOGER BEROEP TEGEN BESCHIKKINGEN

Artikel 358

1. Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 3.1.1 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.

2. Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De artikelen 340 en 350, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de nieuwe termijn van hoger beroep openstaat voor degene die beroep in cassatie heeft ingesteld. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.

3. Van tussenbeschikkingen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechtbank anders heeft bepaald.

4. Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste zin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.

Artikel 359

1. Hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Het beroepschrift vermeldt, naast hetgeen ingevolge artikel 3.4.1, eerste lid, in het verzoekschrift moet worden vermeld, naam en woonplaats van hen die in eerste aanleg in de procedure zijn verschenen of bij name zijn opgeroepen.

2. De appellant legt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval vóór de dag van de behandeling, afschriften over van het oorspronkelijke verzoekschrift en van de beschikking waarvan beroep.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de stukken door de rechtbank aan het gerechtshof zijn toegezonden.

Artikel 360

1. Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

2. Deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan ook in hoger beroep geschieden. Niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg kan het gerechtshof schorsing van de werking bevelen.

Artikel 361

1. Het gerechtshof bepaalt dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Het hof beveelt tevens oproeping van de appellant, van de verzoeker in eerste aanleg en van de in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden. Bovendien kan het gerechtshof te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.

2. Indien aangaande dezelfde beschikking meer beroepschriften zijn ingediend, kan voeging worden bevolen.

3. Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen. Door belanghebbenden die in eerste aanleg zijn opgeroepen, moet het verweerschrift worden ingediend binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het beroepschrift, tenzij het gerechtshof anders bepaalt.

4. Indien een belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, kunnen de appellant en de in hoger beroep opgeroepen belanghebbenden daartegen binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het verweerschrift waarbij dit incidentele hoger beroep is ingesteld, een verweerschrift indienen, tenzij het gerechtshof anders bepaalt.

Artikel 362

Indien het gerechtshof in hoger beroep een beschikking van een rechtbank waarbij deze zich onbevoegd had verklaard, vernietigt, verwijst het gerechtshof de zaak ten principale naar deze rechtbank, tenzij de appellant en de in hoger beroep in de procedure verschenen belanghebbenden verklaren te verlangen dat het gerechtshof de zaak aan zich houdt.

Artikel 363

Voor zover uit deze Afdeling dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de Derde Titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 3.4.8 niet van toepassing is en dat geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.

Y

De Achtste Titel vervalt.

Z

Het opschrift van de Negende Titel komt te luiden:

Verzet door derden.

AA

De Tiende Titel komt te luiden:

TIENDE TITEL. HERROEPING

EERSTE AFDELING. HERROEPING VAN VONNISSEN

Artikel 382

Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:

a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,

b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of

c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.

Artikel 383

1. Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

2. Indien de partij die gronden heeft de herroeping te vorderen binnen die termijn is overleden, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 384

1. De vordering tot herroeping wordt gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld.

2. Indien de Hoge Raad na vernietiging ten principale recht heeft gedaan, wordt de vordering gebracht voor de rechter van wie het vonnis of het arrest door de Hoge Raad is vernietigd.

3. Is in laatste feitelijke instantie beslist door de president in kort geding, dan wordt de vordering gebracht voor de rechtbank.

Artikel 385

Het geding wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 2.3.1 en wordt verder gevoerd op de wijze als in de Tweede Titel is bepaald.

Artikel 386

De vordering tot herroeping schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis niet. De rechter die over de herroeping oordeelt, kan evenwel, desgevorderd, bij voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging schorsen.

Artikel 387

De rechter die de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, heropent het geding geheel of gedeeltelijk. Hij geeft partijen gelegenheid hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen.

Artikel 388

1. Het vonnis waarbij het geding is heropend, schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in zoverre.

2. De beslissing inzake de heropening van het geding is niet vatbaar voor hoger beroep. Een vordering tot herroeping kan daartegen evenmin worden ingesteld.

Artikel 389

Indien de rechter met betrekking tot het geding voor zover het is heropend, tot een ander oordeel komt, doet hij daarin opnieuw uitspraak met herroeping in zoverre van het bestreden vonnis.

TWEEDE AFDELING. HERROEPING VAN BESCHIKKINGEN

Artikel 390

Een beschikking kan op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.

Artikel 391

De artikelen 382 tot en met 384 en 386 tot en met 389 zijn van overeenkomstige toepassing. Overigens wordt het verzoek tot herroeping behandeld op de wijze als in de Derde Titel is bepaald.

BB

Het opschrift van de Elfde Titel komt te luiden:

Cassatie.

CC

Artikel 401 vervalt.

DD

Artikel 401a wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «provisie» vervangen door: voorlopige voorziening.

In het tweede lid wordt «incidentele en interlocutoire uitspraken» vervangen door: andere tussenvonnissen of tussenarresten.

EE

In artikel 403, tweede lid, wordt «één maand» vervangen door: vier weken.

FF

Artikel 407 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid wordt «artikel 5, onder 3°» vervangen door: artikel 2.3.1, tweede lid, onder d.

Het vijfde lid vervalt.

GG

Aan artikel 408a wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:

Artikel 345 is van overeenkomstige toepassing.

HH

In artikel 411, derde lid, wordt «artikel 141» vervangen door: artikel 2.4.4.

II

In artikel 414, eerste lid, wordt «De artikelen 152 en 153 zijn» vervangen door: Artikel 2.9.17 is.

JJ

Artikel 418a komt te luiden:

Voor zover uit deze Titel niet anders voortvloeit, zijn van de Tweede Titel de Derde Afdeling, de artikelen 2.4.1 en 2.4.6, de Zesde en de Achtste Afdeling van overeenkomstige toepassing.

KK

In artikel 422a wordt «358» vervangen door: 357.

LL

Artikel 423 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel 1° vervalt.

De onderdelen 2° en 3° worden vernummerd tot: 1° en 2°.

MM

Artikel 426 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «twee maanden» vervangen door: drie maanden.

In het vierde lid wordt «, 401 en 401a» vervangen door: en 401a.

NN

In artikel 428, tweede lid, vervalt: de tweede volzin.

ARTIKEL III

Het Tweede Boek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 438, derde lid, wordt «terechtzitting van de rechtbank met bepaling van het tijdstip waarop zij ter rolle moet worden uitgeroepen en de eiser voor eis kan concluderen» vervangen door: rechtbank met bepaling van de dag waarop zij op de rol moet komen.

B

Artikel 438a komt te luiden:

1. In zaken betreffende een executie die volgens de Tweede en de Derde Titel van dit Boek of Titel 9 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden ingeleid door een verzoekschrift aan de president van de rechtbank, is bevoegd de president in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden.

2. De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 459, derde lid, 461b, 462, tweede lid, 463, derde lid, 463a, 465, 481, eerste lid, 496, tweede lid, en 506, tweede lid, kan ook door een deurwaarder geschieden. Hetzelfde geldt voor een verzoekschrift krachtens artikel 234, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, indien de executie door een pandhouder geschiedt, of krachtens artikel 251 van dat Boek. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.

C

Na artikel 438a wordt een nieuw artikel 438b ingevoegd, luidende:

Artikel 438b

Voor zover de executie andere handelingen vergt dan het doen van een exploot, is artikel 1.6.18 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van het derde lid van dat artikel de plaats waar de handeling moet worden verricht, bepalend is.

D

In artikel 451, eerste lid, wordt «kantonrechter» vervangen door: president van de rechtbank. Tevens wordt aan dit lid een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het verzoekschrift behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

E

Artikel 477a wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid wordt «rechter» telkens vervangen door: rechtbank.

Het vijfde lid vervalt.

F

Artikel 479f vervalt.

G

In de artikelen 482, eerste lid, en 484, eerste lid, wordt «op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze» telkens vervangen door: bij gewone brief.

H

Artikel 557a wordt als volgt gewijzigd:

De woorden «de rechter» worden telkens vervangen door: de rechtbank.

In het eerste en tweede lid wordt «hem» telkens vervangen door: haar.

In het tweede lid wordt «hij» telkens vervangen door: zij.

I

In artikel 595, tweede lid, wordt «regtbank» vervangen door: rechtbank.

J

In artikel 596, tweede lid, wordt «regtbank» vervangen door: rechtbank.

K

In artikel 598b, eerste lid, wordt «arrondissements-rechtbank» vervangen door: rechtbank; en wordt «de artikelen 289, 290, eerste lid, 293, 296 en 297» vervangen door: de artikelen 2.13.1, 2.13.2, eerste lid, en 2.13.5.

L

In artikel 598i, tweede lid, wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

M

Artikel 599 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid wordt «arrondissements-regtbank» vervangen door: rechtbank.

In het derde lid wordt «regtbank» vervangen door: rechtbank.

N

Artikel 601 komt te luiden:

In geval van gijzeling is artikel 1.6.18 niet van toepassing.

O

In artikel 604, eerste lid, wordt «regtbank» vervangen door: rechtbank.

P

In artikel 610 wordt «regtbank» telkens vervangen door: rechtbank.

Q

In artikel 611h vervalt: «de rechterlijke bevoegdheid en».

R

Artikel 613, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden: Het exploot vermeldt de roldatum en, indien alsdan een terechtzitting wordt gehouden, het uur daarvan.

S

In artikel 615 wordt «artikel 134, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 2.4.6, eerste en tweede lid.

T

In artikel 615a wordt «de artikelen 75 tot en met 89a, 134, 138, 139, 254 tot en met 262 en 279 tot en met 284» vervangen door: de artikelen 2.3.12, 2.4.5, 2.4.6, 2.6.1 tot en met 2.7.5, 2.10.1 tot en met 2.10.4, 2.12.2 en 2.12.3.

U

In artikel 616, tweede lid, vervalt: de eerste volzin.

ARTIKEL IV

Het Derde Boek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 635 komt te luiden:

In zaken van aanvaring of van een voorval als bedoeld in artikel 541 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, is mede bevoegd de rechtbank van de plaats waar het schip van de verweerder in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register te boek staat.

B

Artikel 637 komt te luiden:

1. In zaken van hulpverlening is artikel 635 van overeenkomstige toepassing en is voorts mede bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de hulp is verleend.

2. Betreft de zaak een verzoek als bedoeld in Afdeling 2 van Titel 6 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of een geschil met betrekking tot de zekerheid als bedoeld in artikel 568 van dat Boek, dan is bevoegd de president van de bevoegde rechtbank.

C

In artikel 658, eerste lid, wordt «kantonrechter» vervangen door: president van de rechtbank. Tevens wordt na de eerste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

Het verzoekschrift tot verkrijging van dit verlof behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

D

In artikel 661 wordt «kantonrechter» vervangen door: president van de rechtbank.

E

In artikel 663, eerste lid, wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank.

F

In artikel 666, eerste lid, wordt «kantonrechter» vervangen door: president van de rechtbank. Tevens wordt na de eerste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

Het verzoekschrift tot verkrijging van dit verlof behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

G

In artikel 672, eerste lid, wordt «kantonrechter in wiens rechtsgebied» vervangen door: president van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan. Tevens wordt na de eerste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

Het hiertoe strekkende verzoekschrift behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

H

In artikel 675 wordt «kantonrechter» vervangen door: president van de rechtbank. Tevens wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Het hiertoe strekkende verzoekschrift behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

I

Artikel 679 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «kantonrechter in wiens ambtsgebied» vervangen door: president van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan; en wordt «kantonrechter te Amsterdam» vervangen door: president van de rechtbank te Amsterdam. Tevens wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Het verzoekschrift behoeft niet door een procureur te worden ingediend.

In het tweede lid wordt «rechter- of raadsheer-commissaris» vervangen door: rechter.

J

In artikel 680, derde lid, wordt «artikel 152» vervangen door: artikel 2.9.17.

K

Na artikel 710 wordt een nieuw artikel 710a ingevoegd, luidende:

Artikel 710a

De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 700, derde lid, tweede volzin, 709, tweede en derde lid, 715, tweede lid, derde volzin, en 721, tweede volzin, kan ook door een deurwaarder geschieden. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.

L

In artikel 715, eerste lid, wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

M

De tweede volzin van artikel 732 komt te luiden:

Artikel 451 is van overeenkomstige toepassing.

N

Aan artikel 797a, derde lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

De indiening van het verzoekschrift kan ook door een deurwaarder geschieden, voor zover de bewaring haar grond vindt in een beslag.

O

In artikel 799 wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

P

Artikel 803 komt te luiden:

In zaken betreffende huwelijken, rechten en verplichtingen van echtgenoten, de wettelijke gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden, vaderschap en afstamming van kinderen, adoptie, minderjarigheid, ouderlijke macht, voogdij, omgang met minderjarigen, beschermingsbewind, curatele en levensonderhoud geschiedt de behandeling met gesloten deuren.

Q

In artikel 806, eerste lid, wordt «artikel 429n» vervangen door: artikel 358; en wordt «twee maanden» vervangen door: drie maanden.

R

In artikel 811 wordt «artikel 429l» vervangen door: artikel 3.4.13.

S

Artikel 814 vervalt.

T

Artikel 815 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

In het tweede lid wordt «artikel 814» vervangen door: artikel 1.1.4.

U

In artikel 816, derde lid, wordt «artikelen 92 en 93» vervangen door: artikelen 2.3.9 en 2.3.10.

V

Artikel 818 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt «artikel 429f» vervangen door: artikel 3.4.2.

Een nieuw vijfde lid wordt toegevoegd, luidende:

5. De behandeling geschiedt met gesloten deuren.

W

In artikel 820, eerste lid, wordt «artikel 429n» vervangen door: artikel 358; wordt «is verschenen» vervangen door: in de procedure is verschenen; en wordt «twee maanden» vervangen door: drie maanden.

X

In artikel 821 vervalt: het vijfde lid.

Y

In artikel 825 wordt «artikel 429l» vervangen door: artikel 3.4.13.

Z

In artikel 827, derde lid, wordt «artikel 429n» vervangen door: artikel 358.

AA

Artikel 834 komt te luiden:

Het exploot vermeldt de dag waarop de zaak op de rol zal komen.

BB

In de artikelen 837, tweede lid, 838, 841, 842 en 843 wordt «regtbank» telkens vervangen door: rechtbank.

Voorts wordt in artikel 837 «uitspraak doen» vervangen door: vonnis wijzen.

CC

De Tweede Afdeling van de Zevende Titel vervalt.

DD

In artikel 861, tweede lid, wordt «uitspraak» vervangen door: beslissing.

EE

In artikel 988, derde lid, wordt «artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: artikelen 2.11.9, 2.11.11 en 2.11.16.

FF

In artikel 995, derde lid, wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

GG

Na artikel 998 wordt een nieuw artikel 998a ingevoegd, luidende:

Artikel 998a

Voor zover uit deze Titel niet anders voortvloeit, is op een verzoek als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de Derde Titel van het Eerste Boek van overeenkomstige toepassing.

HH

Aan artikel 1000 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

Voor zover uit deze Titel niet anders voortvloeit, is op deze vorderingen de Tweede Titel van het Eerste Boek van overeenkomstige toepassing.

II

Artikel 1001 wordt als volgt gewijzigd:

In het derde lid wordt «artikel 135» vervangen door: artikel 2.3.2; en wordt «de artikelen 142 en 247, derde lid» vervangen door: de artikelen 2.4.8, eerste lid, en 2.9.1, tweede lid.

Een nieuw achtste lid wordt toegevoegd, luidende:

Artikel 2.8.34 is niet van toepassing.

JJ

In artikel 1003, aanhef, wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door: artikel 2.3.1, tweede lid.

KK

In artikel 1004 wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

LL

In artikel 1005 wordt «artikel 4 onder 13° en artikel 9, derde lid» vervangen door: artikel 1.6.16 en artikel 2.3.5, tweede lid; en wordt «artikel 79, eerste lid» vervangen door: artikel 2.6.2, eerste lid.

MM

In artikel 1006, onder 1°, wordt «De artikelen 56 en 57, alsmede 429k, tweede lid, laatste volzin,» vervangen door: De artikelen 2.11.9, 2.11.11 en 3.4.11.

NN

Na artikel 1006 wordt een nieuw artikel 1007 toegevoegd, luidende:

Artikel 1007

Voor zover uit deze Titel niet anders voortvloeit, is op een vordering of verzoek als bedoeld in de artikelen 240 en 242 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek de Tweede respectievelijk de Derde Titel van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

Het Vierde Boek wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1022, tweede lid, 1051, eerste lid, en 1074, tweede lid, wordt «artikel 289» telkens vervangen door: artikel 2.13.1.

B

In artikel 1062, vierde lid, laatste volzin, vervalt: «wegens request civiel».

C

Het opschrift van de Vijfde Afdeling van de Eerste Titel komt te luiden:

De vernietiging en de herroeping van het arbitraal vonnis.

D

In artikel 1064, eerste lid, wordt «request civiel» vervangen door: herroeping.

E

Artikel 1068 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid vervalt: «wegens request civiel».

Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. De vordering tot herroeping wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 1064, derde lid, of, indien dit een later tijdstip zal opleveren, binnen drie maanden nadat het bedrog of de valsheid bekend is geworden of een partij de nieuwe stukken in handen heeft gekregen, aangebracht voor het gerechtshof dat bevoegd zou zijn in hoger beroep te oordelen over de vordering tot vernietiging, bedoeld in artikel 1064. Indien de partij die gronden heeft de herroeping te vorderen binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn is overleden, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing. De procedure wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 2.3.1 en wordt verder gevoerd op de wijze als in de Tweede Titel van het Eerste Boek is bepaald. Artikel 1066 is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien de rechter de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, vernietigt hij het vonnis geheel of gedeeltelijk. Artikel 1067 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

De Algemene slotbepaling wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid vervalt: «25,».

In het tweede lid wordt «artikelen 7, 9 en krachtens artikel 10» vervangen door: artikelen 2.3.3 tot en met 2.3.5.

3. STRAFPROCESRECHT

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Boek I, Titel I, Tweede Afdeling, komt te luiden:

Relatieve bevoegdheid van de arrondissementsrechtbanken tot kennisneming van strafbare feiten.

B

Artikel 3 vervalt.

C

In artikel 5 vervalt «of het kantongerecht».

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «of kantongerechten».

2. In het derde lid vervalt «of kantongerecht».

E

In artikel 8, eerste lid, vervalt «en kantongerechten».

F

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

De officier van justitie is belast met de vervolging van de strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement waarin hij is aangesteld, kennis neemt.

G

Artikel 20, tweede lid, komt te luiden:

2. De Hoge Raad of het gerechtshof beslist zo spoedig mogelijk. Artikel 19, tweede lid, is van toepassing.

H

Artikel 26 vervalt.

I

In artikel 140 vervalt telkens «of kantongerechten».

J

Artikel 148, eerste lid, komt te luiden:

1. De officier van justitie is belast met de opsporing van de strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement waarin hij is aangesteld, kennis neemt, alsmede met de opsporing binnen het rechtsgebied van die rechtbank van strafbare feiten waarvan andere rechtbanken kennis nemen.

K

Artikel 250, derde lid, tweede volzin, vervalt.

L

In artikel 318, eerste lid, wordt «doch binnen haar rechtsgebied» vervangen door: , ook buiten haar rechtsgebied.

M

Artikel 349 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

N

Het opschrift van Boek II, Titel VII, komt te luiden:

Bijzondere bepalingen betreffende het rechtsgeding voor de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg.

O

Na het opschrift van Titel VII wordt ingevoegd:

EERSTE AFDELING. DE ENKELVOUDIGE KAMER VOOR DE BEHANDELING VAN STRAFZAKEN IN EERSTE AANLEG

P

Artikel 367 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. In het tweede lid vervalt de aanduiding «2.» en wordt «den politierechter» en «de politierechter» telkens vervangen door: de enkelvoudige kamer.

Q

Artikel 369 komt te luiden:

Artikel 369

Overtredingen en misdrijven worden voor de enkelvoudige kamer vervolgd indien, naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie, de zaak van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet, en voorts daarin geen zwaardere hoofdstraf dan een vrijheidsstraf van zes maanden dient te worden opgelegd.

R

Na artikel 369 wordt ingevoegd:

TWEEDE AFDELING. BERECHTING VAN MISDRIJVEN

S

In de artikelen 370, 371, 373 tot en met 375 en 377 tot en met 379 wordt «de politierechter» en «den politierechter» telkens vervangen door: de enkelvoudige kamer.

T

Artikel 376 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De enkelvoudige kamer is niet bevoegd tot oplegging van een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden.

2. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer. Verwijzing geschiedt in elk geval indien de enkelvoudige kamer van oordeel is dat de toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht in overweging behoort te worden genomen.

2. In het vierde en vijfde lid wordt «den politierechter» telkens vervangen door: de enkelvoudige kamer.

U

Artikel 380 komt te luiden:

Artikel 380

De uitspraak geschiedt zoveel mogelijk door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld.

V

Na artikel 381 wordt het opschrift «TITEL VIII Rechtsgeding bij het kantongerecht» vervangen door:

DERDE AFDELING. BERECHTING VAN OVERTREDINGEN

W

Voor artikel 383 wordt een artikel 382 ingevoegd, luidende:

Artikel 382

Indien een misdrijf en een overtreding op dezelfde terechtzitting van de enkelvoudige kamer worden aangebracht, vindt de berechting van de overtreding plaats overeenkomstig de tweede afdeling.

X

Artikel 383 komt te luiden:

Artikel 383

De zaak wordt bij de enkelvoudige kamer aanhangig gemaakt door:

a. oproeping, of

b. dagvaarding.

Y

Artikel 384 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «den kantonrechter gehoord, voor elk kanton» vervangen door: voor elk arrondissement.

2. In het tweede lid wordt «Het openbaar ministerie bij de kantongerechten» vervangen door: De officier van justitie.

Z

In artikel 385, eerste lid, tweede volzin, wordt «het in die kennisgeving vermelde kantongerecht» vervangen door: de in die kennisgeving vermelde enkelvoudige kamer van de rechtbank.

AA

In artikel 386, eerste en tweede lid, wordt «het kantongerecht» telkens vervangen door: de enkelvoudige kamer.

BB

Artikel 390 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het kantongerecht» vervangen door: de enkelvoudige kamer.

2. In het derde lid vervalt «het kantongerecht».

CC

Artikel 391 vervalt.

DD

Artikel 393, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 374, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

EE

Artikel 394 komt te luiden:

Artikel 394

De artikelen 373, tweede lid, 375, 376, tweede tot en met zesde lid, en 377 tot en met 381 zijn van overeenkomstige toepassing.

FF

Artikel 395 komt te luiden:

Artikel 395

Ten opzichte van het bepaalde in de Vijfde en Zesde Titel van dit Boek gelden de volgende uitzonderingen:

a. Indien door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Vierde Boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, is de termijn van dagvaarding ten minste twee dagen. Deze termijn wordt, zo nodig, zoveel verlengd dat daarin ten minste een dag voorkomt die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

b. De verdachte kan, tenzij de enkelvoudige kamer beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, ofwel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.

c. De bepalingen betreffende de voordracht van de zaak door het openbaar ministerie, de voorlopige hechtenis en het bezwaarschrift tegen de dagvaarding zijn niet van toepassing.

d. In het geval van artikel 293 wordt geen gerechtelijk vooronderzoek gelast, doch worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie bij de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het misdrijf.

e. De officier van justitie behoeft bij de uitspraak van het vonnis niet aanwezig te zijn.

f. In het geval van artikel 316 zijn de artikelen 195 en 206 niet van toepassing.

g. De in artikel 366 bedoelde mededeling behoeft niet te geschieden tenzij:

1°. ten aanzien van de verdachte artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast,

2°. een vrijheidsstraf is opgelegd, vervangende vrijheidsstraf daaronder niet begrepen, of

3°. een bijkomende straf is opgelegd waarbij de ontzetting van bepaalde rechten of de ontzetting van bepaalde bevoegdheden is uitgesproken.

GG

De artikelen 395a tot en met 398 vervallen.

HH

Artikel 403, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:

Artikel 378a vindt in zaken waarvan de enkelvoudige kamer kennis neemt, overeenkomstige toepassing.

II

Het opschrift van Boek III, Titel II komt te luiden:

Hoger beroep van uitspraken.

JJ

Na het opschrift van Boek III, Titel II, vervalt «EERSTE AFDELING Hooger beroep bij het gerechtshof».

KK

Artikel 404 komt te luiden:

Artikel 404

1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven staat hoger beroep open voor de officier van justitie en voor de verdachte die niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken.

2. Tegen vonnissen betreffende overtredingen door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak:

a. geen straf of maatregel werd opgelegd, of

b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan:

1°. geldboete tot een maximum – of wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd tot een gezamenlijk maximum – van f 250, of

2°. berisping.

3. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken.

LL

In artikel 421, vierde lid, vervalt «de rechtbank onderscheidenlijk».

MM

Aan artikel 422 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Indien het hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis gewezen ter zake van een overtreding, is artikel 395, onderdelen b, d en f, van overeenkomstige toepassing.

NN

Artikel 424a komt te luiden:

Artikel 424a

Een zaak kan in hoger beroep door een enkelvoudige kamer worden behandeld, indien:

a. zij in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer van de rechtbank is behandeld en zij betreft een overtreding dan wel een misdrijf als bedoeld in de artikelen 8 en 163, tweede, zesde, achtste en negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994,

b. de verdachte ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste bewezen is verklaard, een straf of maatregel is opgelegd, en

c. de zaak van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet.

OO

Na artikel 424a worden de artikelen 424b tot en met 424f ingevoegd, luidende:

Artikel 424b

Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer heeft de bevoegdheden die aan de voorzitter van de meervoudige kamer toekomen.

Artikel 424c

1. De president van het hof bepaalt welke zaken aanhangig worden gemaakt bij een enkelvoudige kamer.

2. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

3. De zaak wordt alsdan op de bestaande telastelegging voor de meervoudige kamer aanhangig gemaakt door aanzegging vanwege het openbaar ministerie aan de verdachte van de dag van de nadere terechtzitting. Op deze aanzegging zijn de artikelen 412, derde lid, en 413 van overeenkomstige toepassing. Op de behandeling voor de meervoudige kamer is artikel 376, vierde, vijfde en zesde lid, mede van overeenkomstige toepassing.

Artikel 424d

1. De enkelvoudige kamer geeft na de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door haar te bepalen uur mondeling vonnis.

2. Het vonnis wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen:

a. indien de enkelvoudige kamer dit ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman bij de uitspraak bepaalt;

b. indien het openbaar ministerie, de verdachte of zijn raadsman, of de benadeelde partij uiterlijk drie maanden na de uitspraak daartoe een vordering indient of het verzoek doet;

c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis wordt aangewend;

d. indien het vonnis bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of de nadere terechtzitting aan de verdachte bekend was, terwijl op de terechtzitting getuigen of deskundigen zijn gehoord of een benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd.

3. Zodra het proces-verbaal van de terechtzitting is getekend, kunnen de verdachte en zijn raadsman daarvan kennis nemen.

4. Artikel 381, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 424e

1. Behoudens artikel 424d, tweede lid, en indien schriftelijk vonnis wordt gewezen, blijft het opmaken van een proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vierentwintig uur op een aan het dubbel van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de enkelvoudige kamer gewaarmerkt.

2. De gegevens die de aantekening, bedoeld in het eerste lid, moet bevatten, worden vastgesteld door de Minister van Justitie. De aantekening vermeldt in elk geval:

1°. de naam van de rechter, de dag van de uitspraak en de omstandigheid of de uitspraak bij verstek of op tegenspraak is gedaan;

2°. indien een veroordeling is uitgesproken, het strafbare feit dat het bewezen verklaarde oplevert;

3°. de opgelegde straf of maatregel, alsmede de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.

3. Zodra de aantekening is gewaarmerkt, kunnen de verdachte en zijn raadsman daarvan kennis nemen.

4. Wordt alsnog toepassing gegeven aan artikel 424d, tweede lid, onder b of c, dan komt de aantekening te vervallen. In dat geval haalt de griffier de aantekening door.

Artikel 424f

1. De enkelvoudige kamer is bevoegd een schriftelijk vonnis te wijzen. Op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman of van de benadeelde partij is zij daartoe verplicht, tenzij naar haar oordeel daarmee geen redelijk belang is gediend.

2. De uitspraak mag in dat geval niet later plaatsvinden dan op de achtentwintigste dag na de sluiting van het onderzoek.

3. De uitspraak geschiedt zoveel mogelijk door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld.

PP

Boek III, Titel II, tweede afdeling, vervalt.

QQ

Artikel 427, eerste lid, komt te luiden:

1. Het openbaar ministerie bij het gerecht dat het vonnis of arrest heeft gewezen en de verdachte kunnen tegen de vonnissen of arresten als uitspraak gegeven, beroep in cassatie instellen.

RR

Artikel 441 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel 1°, vervalt.

2. De onderdelen 2° en 3° worden vernummerd tot 1° en 2°.

SS

Artikel 446, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank.

TT

In artikel 489, eerste lid, onderdeel c, wordt «een feit waarvan in eerste aanleg de rechtbank kennis neemt» vervangen door: een misdrijf.

UU

In artikel 494, eerste lid, onderdeel b, wordt «de kantonrechter» vervangen door: de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg.

VV

Artikel 495, eerste lid, komt te luiden:

1. Het rechtsgeding bij de rechtbank wordt, in geval van misdrijf, in eerste aanleg voor de kinderrechter vervolgd.

WW

Artikel 500, eerste lid, komt te luiden:

1. Op zaken betreffende overtredingen, aangebracht bij de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg, zijn de artikelen 496 tot en met 498 van overeenkomstige toepassing.

XX

In artikel 501 vervalt «bij het gerechtshof of bij de arrondissementsrechtbank».

YY

In artikel 504, tweede lid, wordt «het kantongerecht» vervangen door: de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg.

ZZ

Artikel 509e wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «in zaken waarvan het kantongerecht kennisneemt» vervangen door: in zaken betreffende overtredingen waarvan de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg kennis neemt.

2. In de tweede volzin wordt «het kantongerecht» vervangen door: de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg.

AAA

In artikel 510, eerste lid, eerste volzin, vervalt «zijn kantongerecht».

BBB

De artikelen 516 en 519 vervallen.

CCC

In artikel 531 vervalt «of in welker rechtsgebied».

DDD

In artikel 557, derde lid, onderdeel 2°, vervalt «of, betreft het een vonnis van de kantonrechter, deze».

EEE

Artikel 581, eerste lid, komt te luiden:

1. Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de bepalingen van de Zesde Titel van het Tweede Boek of van de Eerste Titel van het Vierde Boek, naar gelang de zaak bij een rechtbank of de Hoge Raad is aangebracht. Artikel 375 is van overeenkomstige toepassing.

FFF

Artikel 591, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de derde volzin vervalt «door de kantonrechter of»,.

2. In de vijfde volzin vervalt «kantonrechter of».

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14g, derde lid, komt te luiden:

3. Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is de rechter die bevoegd is tot kennisneming in eerste aanleg van het feit, bevoegd. De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie belast met de vervolging van het feit en kan slechts bij gelegenheid van een vordering terzake worden toegewezen. Strekt de vordering tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van meer dan zes maanden, dan wordt zij niet door een enkelvoudige kamer van de rechtbank behandeld.

B

Artikel 14h, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Hetzelfde geldt voor de raadsman van de veroordeelde of, indien de zaak overeenkomstig Boek II, titel VI, derde afdeling, van het Wetboek van Strafvordering wordt behandeld, ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde.

C

Artikel 14i, derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

De veroordeelde kan zich door een raadsman of, indien de zaak overeenkomstig Boek II, Titel VI, derde afdeling, van het Wetboek van Strafvordering wordt behandeld door een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde, doen bijstaan.

D

In artikel 77dd, tweede lid, wordt «de politierechter» vervangen door: de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg.

ARTIKEL III

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

Titel VII komt te luiden:

TITEL VII. BERECHTING VAN ECONOMISCHE DELICTEN

Artikel 38

De bepalingen van deze titel brengen geen wijziging in de bevoegdheden van de kinderrechter.

Artikel 39

In afwijking in zoverre van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering kan voor de dagvaarding in eerste aanleg ter zake van een economisch delict worden volstaan met een korte aanduiding van het feit dat te laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het zou zijn begaan.

Artikel 40

Op het rechtsgeding ter zake van een economisch delict voor de enkelvoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in eerste aanleg zijn de artikelen 367 en 369 tot en met 381, en voor de overtredingen ook artikel 395, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing, met dien verstande dat:

a. in afwijking van artikel 374, eerste volzin, indien de dagvaarding enkel inhoudt een korte aanduiding en vermelding als bedoeld in artikel 39, de officier van justitie ter terechtzitting bij de aanvang van het onderzoek mondeling of, na voorlezing, schriftelijk nadere opgave van het feit kan doen en alsdan tot die nadere opgave verplicht is, indien naar het oordeel van de rechter de verdachte door die enkele aanduiding en vermelding in zijn verdediging zou worden geschaad, en

b. schorsing van het onderzoek eveneens geschiedt indien de officier van justitie uitstel verzoekt voor het doen van nadere opgave van het feit.

Artikel 41

Artikel 40, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing indien bij dagvaarding voor de meervoudige kamer is volstaan met een korte aanduiding en vermelding als bedoeld in artikel 39.

Artikel 42

1. Tegen de vonnissen betreffende als misdrijven strafbaar gestelde economische delicten door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven staat hoger beroep open voor de officier van justitie en voor de verdachte die niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken.

2. Tegen vonnissen betreffende als overtredingen strafbaar gestelde economische delicten door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak:

a. geen straf of maatregel werd opgelegd,

b. geen andere straf of maatregel, te zamen een totale last van f 500 niet te boven gaande, werd opgelegd dan:

1°. geldboete,

2°. verbeurdverklaring, waarbij de geldswaarde van het verbeurd verklaarde is geschat, of

3°. voldoening van een geldbedrag als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, of

c. geen andere straf of maatregel is opgelegd dan berisping.

3. Zijn in eerste aanleg economische delicten, al dan niet tegelijk met andere strafbare feiten, gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken.

Artikel 43

Verzuim van vormen geeft geen grond tot vernietiging in hoger beroep van uitspraken van de rechtbank ter zake van economische delicten gegeven, indien door het verzuim redelijkerwijs noch het openbaar ministerie in zijn vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging kan zijn geschaad.

Artikel 44

De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld tegen een uitspraak van een gerecht voor zover ter zake van een economisch delict gegeven, is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht voor de dag van de terechtzitting bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.

Artikel 45

1. Verzuim van vormen geeft geen grond tot vernietiging in cassatie van uitspraken van een gerecht voor zover ter zake van economische delicten gegeven, indien door het verzuim redelijkerwijs noch het openbaar ministerie in zijn vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging kan zijn geschaad.

2. Het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn, indien het verzuim is begaan in eerste aanleg en op dat verzuim tijdens de behandeling in hoger beroep noch door het openbaar ministerie, noch door de verdachte een beroep is gedaan.

B

De titels VIII tot en met X vervallen.

4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL I

1. De kantonrechters worden van rechtswege benoemd tot vice-president van de arrondissementsrechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoorde. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. Zij blijven bevoegd de titel kantonrechter te voeren.

2. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, kunnen zij, op hun verzoek, bij koninklijk besluit worden benoemd tot vice-president van een andere arrondissementsrechtbank. Het eerste lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.

3. De datum van benoeming onderscheidenlijk de datum van indiensttreding in het latere ambt worden gelijkgesteld met de datum van benoeming onderscheidenlijk de datum van indiensttreding in het eerdere ambt.

4. De inpassing in salariscategorie 8 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geschiedt op het salarisbedrag dat de kantonrechter onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet genoot, dan wel, indien dat bedrag in die salariscategorie niet voorkomt, op het naast hogere bedrag in die salariscategorie.

5. Het salaris van de kantonrechter die op grond van artikel 3 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, voor onbepaalde tijd de werkzaamheden van rechter in een nabijgelegen kanton op zich had genomen en die werkzaamheden onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet verrichtte, wordt, indien het salaris dat hij onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet genoot hoger was dan het salaris dat hij op grond van het derde lid zou genieten, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen deze beide bedragen.

ARTIKEL II

1. Aan functionarissen als bedoeld in artikel I, eerste lid, kunnen, anders dan met hun instemming, geen werkzaamheden worden opgedragen dan de werkzaamheden die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoorden, met dien verstande dat daarmee vanaf één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken waarin partijen vanaf dat tijdstip in persoon kunnen procederen.

2. Zij kunnen aan de president van de arrondissementsrechtbank meedelen afstand te doen van het recht, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL III

Ten aanzien van functionarissen als bedoeld in artikel I, eerste lid, wier standplaats door de inwerkingtreding van deze wet verandert en die niet gaan wonen in of nabij de gemeente waarin de arrondissementsrechtbank waarbij zij zijn aangesteld is gelegen, zijn de regelingen die ten aanzien van de vergoeding van extra te maken reiskosten en ten aanzien van de functieverplaatsingstoelage zijn of zullen worden vastgesteld voor de burgerlijke rijksambtenaren, werkzaam bij de ministeries, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

1. De kantonrechters-plaatsvervangers worden van rechtswege benoemd tot rechter-plaatsvervanger in de arrondissementsrechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoorde. Zij worden als zodanig niet beëdigd. Zij blijven bevoegd de titel kantonrechter-plaatsvervanger te voeren.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de kantonrechters-plaatsvervangers die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet al rechter-plaatsvervanger in de desbetreffende arrondissementsrechtbank waren.

ARTIKEL V

De gerechtssecretarissen en de overige bij een kantongerecht werkzame ambtenaren worden van rechtswege benoemd in een gelijke betrekking bij de arrondissementsrechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoorde.

ARTIKEL VI

1. De arrondissementsrechtbanken vormen ten minste een sector als bedoeld in artikel 54 van de Wet op de rechterlijke organisatie voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen.

2. De verdeling van de werkzaamheden binnen de sector, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de leden van de sector, op voorstel van de voorzitter.

3. Dit artikel vervalt vijf jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL VII

1. De zaken die bij een kantongerecht aanhangig zijn, worden van rechtswege in de stand waarin zij zich bevinden overgedragen aan de arrondissementsrechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoorde.

2. Ten aanzien van de verdere behandeling door de arrondissementsrechtbank van zaken als bedoeld in het eerste lid blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL VIII

1. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van een kantonrechter die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met dien verstande dat in geval van verzet of derden-verzet de desbetreffende arrondissementsrechtbank in de plaats treedt van het kantongerecht en dat in geval van hoger beroep het desbetreffende gerechtshof in de plaats treedt van de arrondissementsrechtbank.

2. In afwijking van het eerste lid kan het rechtsmiddel requeste civiel vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet niet meer worden aangewend. In plaats daarvan kan slechts herroeping worden gevorderd overeenkomstig de Tiende Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals deze vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet luidt, met dien verstande dat de desbetreffende arrondissementsrechtbank in de plaats treedt van het kantongerecht.

3. Ten aanzien van de verdere behandeling door een arrondissementsrechtbank van zaken waarin voor de datum van inwerkingtreding hoger beroep is ingesteld tegen een beslissing van een kantonrechter blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL IX

1. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing in hoger beroep van een arrondissementsrechtbank die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

2. In afwijking van het eerste lid kan het rechtsmiddel requeste civiel vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet niet meer worden aangewend. In plaats daarvan kan slechts herroeping worden gevorderd overeenkomstig de Tiende Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals deze vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet luidt.

3. Ten aanzien van de verdere behandeling van zaken waarin voor de datum van inwerkingtreding een rechtsmiddel is aangewend tegen een beslissing in hoger beroep van een arrondissementsrechtbank blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

4. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing in hoger beroep van een arrondissementsrechtbank die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL X

1. Ten aanzien van de verdere behandeling door een arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die bij het desbetreffende gerecht aanhangig zijn, blijft, onverminderd de artikelen VII, VIII en IX, het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

2. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van een arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend blijft, onverminderd de artikelen VIII en IX, het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL XI

De administratie, het archief en de registers van een kantongerecht worden van rechtswege overgedragen aan de arrondissementsrechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoorde.

ARTIKEL XII

Onze Minister van Justitie plaatst de tekst van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten, de Wet op de rechterlijke indeling en het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het Staatsblad.

ARTIKEL XIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat gedurende één jaar na dat tijdstip in artikel 2.1.2, eerste lid, onder a en b, en in artikel 2.2.10, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals deze ingevolge artikel I van hoofdonderdeel 2 komen te luiden, in plaats van «f 10 000» wordt gelezen: f 5 000, en in artikel 332, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dit ingevolge artikel II, onderdeel D, van hoofdonderdeel 2 komt te luiden, in plaats van «f 5 000» telkens wordt gelezen: f 2 500.

ARTIKEL XIV

Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, Afdelingen, Titels en Hoofdstukken van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, Afdelingen, Titels en Hoofdstukken van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarmee in overeenstemming.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven