24 649
Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

25 189
Wijziging van een aantal wetten in verband met de herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

nr. 35
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEGVastgesteld 28 mei 1997

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 26 mei 1997 overleg gevoerd met de staatssecretaris van Justitie over wetsvoorstellen inzake het afstammingsrecht (vervolg van het wetgevingsoverleg van 12 mei 1997).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie

Maandag 26 mei 1997

11.15 uur

De voorzitter: Swildens-Rozendaal

Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten:

Van den Berg, M.M. van der Burg, Dittrich, Doelman-Pel, Schutte, Sipkes, Swildens-Rozendaal en J.M. de Vries,

alsmede mevrouw Schmitz, staatssecretaris van Justitie, die vergezeld is van enige ambtenaren van haar ministerie, van wie mevrouw mr. S.F.M. Wortmann (directie wetgeving, raadadviseur) het woord heeft gevoerd.

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (24649);

het wetsvoorstel Wijziging van een aantal wetten in verband met de herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (25189).

(Zie wetgevingsoverleg van 12 mei 1997.)

De voorzitter:

Ik open de vergadering en heet in het bijzonder de staatssecretaris en haar medewerkers welkom. We beginnen met de eerste termijn van de staatssecretaris.

Intussen hebt u schriftelijk antwoord gekregen op vragen die in eerste termijn werden gesteld.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij het verslag van dit overleg.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van dit verslag.)1

De voorzitter:

Ik meld u verder nog dat we vandaag niet onbeperkt de tijd hebben, dit uit logistieke overwegingen. U allen weet wat dit inhoudt.

Eerste termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Inderdaad hebben we een deel van de vragen schriftelijk beantwoord. Zoals we hadden beloofd, was dit antwoord er donderdagochtend vroeg, hoewel ik schrok toen ik van een der leden hoorde dat hij het donderdagmiddag nog niet had. Het is een uitvoerig antwoord op juridisch-technische zaken, dat ik nu graag mondeling aanvul.

Ik ben er blij om dat we uitvoerig met elkaar over dit wetsvoorstel spreken. U kent de lange geschiedenis. Het voorontwerp werd zestien jaar geleden gepubliceerd, maar nu zijn we erover in debat. Ik meen dat we het nu met voortvarendheid moeten behandelen. Al heeft de wetgever het niet geregeld, de rechtspraak krijgt toch met bepaalde zaken te maken. Hoe langer de wetgever draalt, hoe meer rechtsregels ontstaan via de rechtspraak. Ik hoop dat hierna ook de Eerste Kamer in de gelegenheid is het wetsvoorstel spoedig te behandelen.

Het is goed dat we ons realiseren dat het wetsvoorstel zich op uitzonderingen richt. Voor de meesten speelt het afstammingsrecht een rol, maar men is daar niet iedere dag mee bezig. We moeten vaststellen dat in een groot aantal relaties met kinderen zich helemaal geen problemen voordoen.

De heer Van den Berg vroeg naar het normatieve kader en de principiële uitgangspunten. Hoewel dit in de schriftelijke behandeling aan de orde is geweest, zet ik de punten even op een rij. In het afstammingsrecht wordt duidelijk aangesloten bij de natuurlijke afstamming. Het gaat dan om regels voor het ouderschap door afstamming. Het gaat niet alleen over ouderschapsrecht.

De afstamming waarover we thans spreken is niet alleen een huwelijkse afstamming. In de huidige wettelijke regeling ligt veel besloten van een vorm van afkeuring van alles wat buiten het huwelijk gebeurt door gebruik van een bepaalde terminologie, en dergelijke. Ik wijs bijvoorbeeld op begrippen als wettige en onwettige kinderen. Dat is er nu duidelijk uitgehaald. Ik merk hierbij op dat dit niet betekent dat we het traditionele huwelijks- en gezinsleven niet langer meer beschermen. We zetten andere relaties ernaast en geven die een vorm van gelijkwaardige bescherming. Als er botsingen plaatsvinden, vindt een belangenafweging plaats. In die zin snap ik ook wel het probleem dat de heer Van den Berg signaleert dat in zekere mate het huwelijk wordt gerelativeerd. Dat zal ik ook zonder meer erkennen, maar hiermee wil ik niet zeggen dat wij het huwelijk zelf en het gezinsleven geen bescherming meer willen bieden.

De biologische afstamming wint duidelijk aan betekenis. Ik denk aan de verruiming van de mogelijkheden tot ontkenning van het vaderschap, de beperkte gronden waarop bij adoptie aan de tegenspraak van ouders voorbij kan worden gegaan en de invoering van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

In het geheel is er ook heel duidelijk een essentiële rol voor de belangenafweging. Juist hierdoor wordt mijns inziens voorkomen dat het afstammingsrecht alleen maar individualistisch benaderd wordt. Dit heeft de heer Schutte ook al aangegeven.

Ik herhaal dat het hierbij vooral om uitzonderingsregels gaat. Wij laten de regels voor het gezin in het algemeen onverlet. Zaken zoals ontkenning van het vaderschap en de vervangende toestemming bij erkenning, spelen alleen als er in de relaties al iets goed mis is gegaan. In dit verband heeft de heer Schutte gesproken over de gelijkwaardige behandeling door de overheid van leefvormen met en zonder afstammingsrelatie. Inderdaad is daarmee een zeer principiële en belangrijke vraag aan de orde. Velen trachten daarop het antwoord nog te vinden en anderen hebben dat voor zichzelf al gevonden. Het gaat dan niet alleen om "ja" of "nee", maar vooral ook om de modaliteiten op grond waarvan dat vraagstuk benaderd wordt. Het is niet voor niets dat wij de commissie-Kortmann gevraagd hebben om naar de mogelijkheden te kijken. Die commissie wil ik nu dan ook niet voor de voeten lopen. Ik denk dus dat wij moeten wachten op het advies van die commissie, al herhaal ik dat het kabinet uitdrukkelijk de vaart wil houden in de behandeling van dat advies.

Na deze inleidende opmerkingen over de uitgangspunten ga ik nader in op een aantal onderwerpen. Allereerst iets over het draagmoederschap. Mevrouw Van der Burg en de heer Dittrich hebben gevraagd of een zekere versnelling van deze procedure mogelijk is in die zin dat onderzocht wordt of de juridische overgang van draagmoeder naar wensouders bespoedigd kan worden, ook zonder dat er wettelijke maatregelen voor zijn. Eigenlijk alle woordvoerders hebben terecht opgemerkt dat draagmoederschap niet door middel van allerlei wettelijke maatregelen gestimuleerd moet worden. De terughoudende opstelling ten opzichte van het draagmoederschap wordt Kamerbreed gesteund, juist vanwege de risico's daarbij voor alle betrokkenen. Kort na ons vorige debat werd door berichtgeving op de televisie en in de pers bevestigd dat wij zorgvuldig en terughoudend met het draagmoederschap moeten omgaan.

Als het kind er is en de afstand van het kind feitelijk heeft plaatsgevonden, blijft volgens de procedure tussenkomst van de rechter nodig voor de juridische overgang. Er is eerst ontheffing van de draagmoeder nodig en dan gaat het gezag over van de draagmoeder naar de wensouders. Vervolgens is er adoptie nodig door de wensouders. De ontheffing markeert voor de draagmoeder het punt dat zij eigenlijk niet meer op haar beslissing kan terugkomen en de adoptie markeert voor de wensouders het punt dat het draagmoederkind hun eigen kind wordt.

De lengte van die procedure wordt door een paar zaken bepaald. Allereerst is dat het verzoek tot ontheffing. Dat kan alleen worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming en die heeft daar wat tijd voor nodig. Verder gelden voor de adoptie natuurlijk de voorwaarden voor adoptie. Dit betekent onder andere dat het kind ten minste een jaar feitelijk verzorgd en opgevoed moet zijn door de wensouders. Aan deze voorwaarde wil ik in verband met het draagmoederschap echt niet tornen. In feite zouden wij anders toch weer een stimulans, een vergemakkelijking, van het draagmoederschap geven en hiervan ben ik geen voorstander. Ik schat dat de overgang van het kind van de draagmoeder naar de wensouders al met al een periode van anderhalf jaar zal beslaan. Dit is een beetje afhankelijk van de werklast van de rechtbank en de raad voor de kinderbescherming.

Je kunt zeggen dat de wensouders van meet af aan erop waren gericht een kind te krijgen langs de weg van het draagmoederschap. Er zijn echter ook andere vormen van afstand doen, zoals door heel jonge ongehuwde moeders. Wij hebben ons natuurlijk afgevraagd of je voor de groep van draagmoeders en wensouders de procedure die voor andere groepen geldt, moet versnellen. Dit lijkt mij echter geen wijsheid. De vraag is dan waarom de snellere procedure wel voor de ene groep en niet voor de andere geldt. Ik geef hiermee een eerste indruk van de haken en ogen die ik zie.

In het wetsvoorstel over de zeggenschap over genetisch materiaal zitten geen specifieke bepalingen die op het familierecht betrekking hebben. Ik zal in het kader van het advies van de Gezondheidsraad over in-vitrofertilisatie apart met mevrouw Borst spreken over de juridische en familierechtelijke aspecten van embryodonatie in verband met draagmoederschap.

Samenvattend heb ik onvoldoende argumenten om een versnelling van de procedure voor te stellen, zeker wanneer ik deze vorm afzet tegen andere vormen van afstand doen en gezien de voorwaarden die wij aan het onderzoek naar ontheffing en aan adoptie stellen. Verder wil ik het draagmoederschap niet verder bevorderen. Graag hoor ik een reactie hierop in tweede termijn.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Komt u nog terug op de registratie van gegevens enzovoort?

StaatssecretarisSchmitz

Ja, uitgebreid.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

U zegt dat u onvoldoende argumenten ziet voor versnelling van de procedure en het dus niet wordt meegenomen in de wetsvoorbereiding. Komt het eigendom van embryo's wel in het wetsvoorstel over genetisch materiaal aan de orde?

StaatssecretarisSchmitz

Ja. Af en toe ziet u mij met duidelijke blik naar mijn medewerkster kijken. Ook u weet hoe juridisch-technisch dit vraagstuk is. Ik vraag de voorzitter dan ook toestemming om als het heel technisch wordt, het woord te geven aan mevrouw Wortmann, die echt een lopende encyclopedie op dit terrein is.

De voorzitter:

Dat wil ik graag meemaken.

StaatssecretarisSchmitz

Hiermee wil ik mijn verantwoordelijkheid niet ontlopen, maar het lijkt mij goed als u meteen het goede en ook juridisch juiste antwoord krijgt.

Mevrouw Doelman heeft een amendement op stuk nr. 15 ingediend om eenpersoonsadoptie alleen mogelijk te maken in bijzondere gevallen. Ik sluit op dit punt aan bij de woorden van de heer Schutte dat kinderen, ook adoptiekinderen, recht hebben op een vader en een moeder, en niet andersom dat potentiële ouders of adoptie ouders recht hebben op kinderen. Ik weet dat iedereen een dergelijke benadering direct zal omhelzen, maar het lijkt mij goed dat wij ons iedere keer goed bewust zijn van de volgorde. Kinderen hebben recht op ouders en adoptiekinderen hebben recht op adoptieouders. Adoptiekinderen hebben dan ook heel speciaal het recht om op te groeien in een situatie die zo weinig mogelijk verschilt van hun leeftijdgenoten.

De heer Schutte heeft problemen als adoptie ook mogelijk is door twee ongehuwd samenlevenden en als adoptie door een persoon op één lijn wordt gesteld met adoptie door een echtpaar. Mevrouw Doelman gaat daarop in met haar amendement met het voorstel om dit te beperken tot bijzondere gevallen. De heer Van den Berg zegt dat adoptie een heel ingrijpende zaak is. Ik onderschrijf dat ten volle. Voor de heer Van den Berg en zijn fractie is het huwelijk en adoptie via gehuwde mensen het meest aangewezen kader. Ik wil herhalen dat de benadering die daaruit spreekt natuurlijk volstrekt legitiem is en ook respect verdient, maar dit laat onverlet dat het kabinet toch de mogelijkheden verder wil uitbreiden. Kinderen hebben recht op ouders en voor het kabinet hoeven die ouders niet per se gehuwd zijn. Kinderen kunnen ook heel goed en zorgvuldig worden opgevoed door één ouder. Eigenlijk gaat het om de vraag wie ouders kunnen zijn en daarover lopen onze opvattingen enigszins uit elkaar. Ook bij de Kamer verschillen de meningen daarover.

Het is duidelijk dat adoptie een ingrijpende maatregel is, want alle juridische banden met de oorspronkelijke ouders worden doorgesneden. Natuurlijk is zorgvuldigheid daarbij een sterk vereiste; vandaar dat wij voor adoptie heel zware voorwaarden hebben, inclusief de beslissing van de rechter.

De heer Schutte zei dat dit oorspronkelijk een echte kinderbeschermingsmaatregel was, met name voor kinderen die niets meer te verwachten hadden van de oorspronkelijke ouders. Hij heeft daarin gelijk. Door de introductie van de stiefmoederadoptie is er een verschuiving ontstaan. Naast het feit dat adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is, is stiefouderadoptie erop gericht dat men aan een vorm van gezinsvorming doet, zoals de heer Schutte het verwoordde. Het mag duidelijk zijn dat de houding van de wetgever tegenover adoptie wat dubbel is geworden. Nog steeds is adoptie een kinderbeschermingsmaatregel, maar anderzijds heeft het kabinet erin bewilligd dat adoptie ook gericht kan zijn op gezinsvorming en de Kamer heeft dat ondersteund. Ook dan stellen wij natuurlijk behoorlijke eisen aan de overgang van het kind van de ene ouder naar de andere ouder.

Voorzitter! De erkenning dat het huwelijk zijn unieke plaats in het familierecht verliest en dat die betekenis enigszins wordt gerelativeerd, heeft ook gevolgen voor adoptie. Hiermee is overigens niet gezegd dat het huwelijk geen bescherming meer krijgt. De toegang tot adoptie wordt verruimd via een paar wegen. In de eerste plaats worden de mogelijkheden aangescherpt om aan de tegenspraak van de oorspronkelijke ouders voorbij te gaan. Wij staan terughoudend tegenover adoptie. Die terughoudendheid wordt niet gezocht in de toegang tot adoptie, maar in de voorwaarden waaronder adoptie wordt toegestaan. Vooral de mogelijkheden tot tegenspraak nemen toe. Zelf denk ik dat dit een behoorlijk evenwichtige benadering is, ook als het over de eenpersoonsadoptie gaat. Wij hebben er dan ook heel bewust voor gekozen in artikel 227 om de tweepersoonsadoptie en de eenpersoonsadoptie naast elkaar te zetten.

Eenpersoonsadoptie kan pas plaatsvinden als er een bestendige verzorgingsrelatie is tussen de adoptieouder en het kind. Dat is te zien in de eis van drie jaar verzorging en opvoeding. Mevrouw Doelman stelt in haar amendement voor om dit te beperken tot bijzondere gevallen. Ik meen eigenlijk dat in de voorwaarden voor eenpersoonsadoptie het bijzondere karakter behoorlijk tot uitdrukking komt. Ik heb aan nog een ander aspect gedacht. Wij bespreken hier het amendement met de toelichting zodat wij kunnen zien hoe mevrouw Doelman het heeft bedoeld. Als dit amendement wordt aangenomen, lijkt het alsof eenpersoonsadoptie alleen in bijzondere gevallen mogelijk is. Dat gegeven kan een eigen leven gaan leiden. In de voorwaarden voor eenpersoonsadoptie, zoals die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, is dit bijzondere karakter al vastgelegd. Ik ben bang dat aanneming van het amendement leidt tot een interpretatie die wellicht ook door mevrouw Doelman-Pel niet is bedoeld.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Voorzitter! Waarom denkt de staatssecretaris dat dit amendement een eigen leven gaat leiden?

StaatssecretarisSchmitz

In het wetsvoorstel wordt, omkleed met allerlei voorwaarden, de mogelijkheid tot eenpersoonsadoptie geboden. Als het amendement wordt aangenomen, kan degene die bijvoorbeeld over vijf jaar de wet leest, denken dat eenpersoonsadoptie alleen in zeer bijzondere gevallen mogelijk is. Daarmee wordt de verruiming die wij willen aanbrengen beperkt. Ik meen dat wij een en ander in voldoende mate hebben aangegeven. Dit bijzondere karakter betreft vooral de zorgvuldigheid waarmee aan de voorwaarden moet zijn voldaan. Als via een amendement nogmaals wordt gesteld dat eenpersoonsadoptie alleen in bijzondere gevallen kan, wordt dit alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

De eenpersoonsadoptie is in het wetsvoorstel opgenomen omdat het in het praktijk al voorkwam dat de adoptie doorging wanneer een van de partners overleed of wanneer er een scheiding plaatsvond. Aan de eenpersoonsadoptie wordt de voorwaarde van drie jaar verzorging verbonden. Geldt bij een adoptieaanvraag door een echtpaar waarvan een van de partners gedurende de procedure overlijdt, ook de eis van drie jaar verzorging?

StaatssecretarisSchmitz

Ja.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik wil niet dat de huidige mogelijkheden worden beperkt. Kinderen die langdurig verzorgd zijn in een familie, moeten ook de banden daarmee en uiteraard met de ouder houden. Met mijn amendement wil ik voorkomen dat eenpersoonsadoptie door alleenstaanden mogelijk wordt gemaakt. Die deur wil ik dichthouden en daarom heb ik die bijzondere gevallen in het amendement genoemd.

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb begrip voor uw intentie. Ik meen dat onze opvattingen hierover niet zo ver uiteenlopen. De rechter zal, juist in het belang van het kind, de omstandigheden met nadruk afwegen. Eenpersoonsadoptie is niet bedoeld voor degene die een kind wil, zoals dat tegenwoordig zo mooi heet. Er moet een bestendige relatie zijn. In dat geval kan de rechter uitspreken dat in het belang van het kind de alleenstaande ouder het kind kan adopteren. De afweging van belangen zal door de rechter met nadruk gemaakt moeten worden.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Als iemand samenwoont met een partner die een kind heeft, kan in dat geval ook van eenouderadoptie gesproken worden? In mijn ogen niet, maar ik krijg hier graag opheldering van de staatssecretaris over.

MevrouwWortmann

Het co-ouderschap is geen vorm van adoptie. Het is erkenning van een feitelijke verzorgings- en opvoedingssituatie door middel van het toekennen van gezag. Het verschil tussen gezag en adoptie is dat gezag eindig is en adoptie niet. Adoptie biedt ouderschap en ouder ben je en blijf je. Bovendien geeft adoptie ook familierechtelijke betrekkingen met de familie van de ouder. Gezag is beperkt tot de relatie ouder-kind. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen het erkennen van een feitelijke verzorgingssituatie met gezag en adoptie.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik vraag mij af wat dat betekent voor de situatie waarin twee vrouwen samenwonen en een van de twee een kind heeft. Kan die andere vrouw dat kind dan adopteren?

MevrouwWortmann

Nee, in het wetsvoorstel is niet geregeld dat in die situatie een adoptie kan plaatsvinden. Het kan wel, maar dat betekent dat dan de familierechtelijke betrekking met de moeder of de vader wordt verbroken. Het is wel een eenpersoonsadoptie, maar het leidt niet tot familierechtelijke betrekkingen met beide ouders.

De heerDittrich(D66)

Misschien is het goed om hieraan toe te voegen dat ik op stuk nr. 21 een amendement heb ingediend dat die adoptie in zo'n situatie wel mogelijk maakt.

De voorzitter:

Dat amendement hebben wij zojuist ontvangen. Misschien kan de staatssecretaris er al in eerste termijn een reactie op geven. In ieder geval kunt u het amendement in uw tweede termijn nader toelichten.

De heerSchutte(GPV)

De staatssecretaris begon haar antwoord op dit punt met de uitgangspunten dat het kind recht heeft op een vader en een moeder en dat de leefsituatie zo weinig mogelijk mag afwijken van de situatie waarin leeftijdgenoten opgroeien. Als dat uitgangspunt ook wordt toegepast op de eenouderadoptie, waarbij het vooropgezette doel is een adoptie door één persoon, mag ik dan concluderen dat de wettelijke mogelijkheden die in dit wetsvoorstel zijn vervat daartoe niet kunnen strekken, alleen al vanwege het uitgangspunt dat de staatssecretaris zojuist heeft onderschreven?

StaatssecretarisSchmitz

Ik vraag mij af wat de heer Schutte mij nu wil laten antwoorden. Misschien kan hij nader toelichten wat hij wil weten?

De voorzitter:

Misschien wil de heer Schutte het antwoord alvast formuleren?

De heerSchutte(GPV)

Dat is mijn taak niet, voorzitter. Mevrouw Doelman formuleerde zojuist een vraag aan de staatssecretaris. Zij gaf het voorbeeld van één persoon die wil adopteren, die niet in de uitzonderingssituatie verkeert waarin de partner is overleden tijdens de procedure. Deze persoon wil vanwege het feit dat hij of zij zich geschikt acht als opvoeder, een eenpersoonsadoptie. Tegen deze achtergrond confronteer ik de staatssecretaris met haar uitgangspunt dat een kind recht heeft op een vader en een moeder en dat de situatie waarin een geadopteerd kind opgroeit zo weinig mogelijk moet verschillen met die van zijn leeftijdgenoten. Dan moet de conclusie zijn dat er in zo'n situatie niet geadopteerd kan worden.

StaatssecretarisSchmitz

Mevrouw Wortmann heeft al aangegeven dat dit niet keihard te controleren is. Het wetsvoorstel is echter uitdrukkelijk bedoeld voor een door omstandigheden ontstane situatie – zie de periode van drie jaar die op dat punt is opgenomen – die wordt bevestigd met de mogelijkheden van eenpersoonsadoptie. Het is dus niet bedoeld voor de categorie mensen die menen een goede ouder te zijn en om die reden in hun eentje een kind willen adopteren. Dat is duidelijk niet de intentie van de wetgever.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Een dergelijke situatie is één jaar geleden voorgekomen toen Hannes Meinkema een kind wilde adopteren. Daarbij was ook sprake van eenpersoonsadoptie. Ik neem aan dat de staatssecretaris in ieder geval op dat soort situaties doelt.

MevrouwWortmann

In het concrete geval was er sprake van een zeer langdurige bestendige verzorging van ten minste zeven jaar. Dat kind is uit het buitenland gehaald. Er zijn ook andere praktijkgevallen. Bijvoorbeeld een verpleegster die in Namibië een kind heeft geadopteerd dat volstrekt alleen was gelaten. In een dergelijk geval heeft ook het hof in Den Haag de eenpersoonsadoptie op grond van een bestendige verzorgingssituatie toegestaan. Je kunt nooit precies controleren wat er gebeurd is, maar de kern is dat er sprake moet zijn van een bestendige verzorgingssituatie.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! De heer Dittrich is ingegaan op zijn amendement op stuk nr. 21. Ik heb de amendementen op de stukken nrs. 17 t/m 21 nog niet kunnen bekijken, dus ik kom daarop later terug.

De heer Dittrich is ingegaan op de duomoeders. Als er geen bepaalde verwekker kan worden aangewezen, wil hij stiefouderadoptie door de niet-biologische moeder toestaan. Hij en ook mevrouw Van der Burg hebben ten aanzien van het overige uitgesproken dat gewacht moet worden op het rapport van de commissie-Kortmann. Mevrouw Van der Burg vindt wel dat de commissie versneld op genoemd onderdeel specifiek moet ingaan.

Mevrouw Sipkes vindt het een gemiste kans dat adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht niet integraal wordt geregeld. Zij heeft gevraagd of de adoptie door duomoeders ook geregeld kan worden zonder die mogelijkheid open te stellen voor andere paren van hetzelfde geslacht. Ik heb afgelopen week een kopie ontvangen van een brief van de Vereniging van duomoeders aan de minister-president. Ik zie aan de reactie dat de Kamerleden deze ook hebben ontvangen. In de brief is een aantal kanttekeningen geplaatst. Wij zullen uiteraard de brief beantwoorden.

Ik heb begrip voor de wens van juridische bescherming ten aanzien van duomoeders. Ik heb er moeite mee dat door gebruikmaking van het zaad van een anonieme donor de duomoeders op voorhand de biologische vader van het kind buitenspel zetten. Het kind weet niet wie zijn biologische vader is en kan dat ook niet te weten komen. In het kader van de afstammingsgegevens kom ik daar nog uitgebreid op terug. Ik vind dan ook dat een regeling voor duomoeders ten minste gepaard moet gaan met de inzage in de gegevens. Het wetsvoorstel terzake, dat er al sinds begin 1994 ligt, is in een impasse geraakt. Ik vind het uit een oogpunt van gelijke behandeling – je kunt je daarbij afvragen wat "gelijk" is – niet goed verdedigbaar dat voor duomoeders een vergaande vorm van juridische bescherming wordt geboden en niet voor andere paren van hetzelfde geslacht. Mevrouw Sipkes heeft gezegd dat er geen vorm van adoptie voor duomoeders geregeld kan worden als andere paren daarbuiten worden gelaten. De commissie-Kortmann zal zeker het aspect van de bescherming van de belangen van het opgroeiende kind bij duomoeders erbij betrekken. Ik vind dat wij dan niet alleen naar duomoeders moeten kijken, maar ook naar de positie van andere paren. Daarom moet naar mijn gevoel het punt van de duomoeders onderdeel uitmaken van een integrale advisering en wacht ik het advies van de commissie-Kortmann daarover af.

Mevrouw Van der Burg vroeg of het kabinet niet vast sneller kon omgaan met en een standpunt kon geven over dit onderdeel zodra het advies daarover er zou zijn. Ik vind het echter niet goed om er één punt uit te lichten, omdat het totaal overzien moet worden. Er zal wel veel afhangen van hoe het advies eruitziet en of het unaniem is of verdeeld. Daarnaast is het de vraag hoe het kabinet ermee kan omgaan. Het is mijn intentie om het op zo kort mogelijke termijn binnen het kabinet te bespreken en een standpunt te geven over het geheel. Ik wil echter niet dat ene punt er als een soort voorschot uitlichten.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Voorzitter! De staatssecretaris zei dat ik mij had afgevraagd of het wel eerlijk was. Eigenlijk vind ik dat er voor duomoeders en voor duovaders tegelijkertijd iets moet gebeuren. Mijn vraag was meer of dat niet verwezenlijkt kon worden.

In de reactie van de staatssecretaris hoorde ik voorts een wat negatieve bijklank over het feit dat duomoeders de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van anoniem donorschap. Natuurlijk hebben zij die mogelijkheid, net zoals heteroparen, maar ik vind dat dit geen argument kan zijn om de adoptiemogelijkheden niet te laten doorgaan. Deze negatieve bijklank kon ik eigenlijk niet zo goed plaatsen.

De staatssecretaris zei dat zij eerst het rapport van de commissie wilde afwachten, maar hoelang gaat dat duren? Dit wetsvoorstel zal al later in werking treden dan gepland was; gegeven de tijd die het kost om wetsvoorstellen behandeld te krijgen en in het Staatsblad te laten verschijnen, moeten wij dus maar afwachten.

De heerDittrich(D66)

De staatssecretaris plaatste het eruit lichten van de duomoeders in de sleutel van de gelijke behandeling, maar er is toch wel een aanmerkelijk verschil. Bij de duomoeders is het namelijk zo dat de ene moeder de biologische moeder is en er dus geen juridische vader hoeft te zijn, terwijl er bij de duovaders altijd een moeder is omdat het kind uit de moeder geboren wordt. Dat is een dusdanig groot verschil dat daarin in het wetsvoorstel in mijn visie wel een onderscheid kan worden aangebracht, zonder dat sprake kan zijn van discriminatie naar geslacht.

StaatssecretarisSchmitz

Ik zei al: wat is gelijk? Dat is natuurlijk helder. Mijn voorkeur gaat er echter naar uit dat wij uit het totale vraagstuk dat aan de orde is niet het ene punt van de duomoeders lichten, omdat ik weet dat er ook vragen en zorgen zijn bij duovaders. Ik wil het echt graag integraal benaderen, al besef ik natuurlijk best dat er nuances moeten worden aangebracht in die gelijkheid. Dat ligt ook voor de hand. Bovendien heb ik het woord "discriminatie" niet gebruikt; daar moeten wij zorgvuldig mee zijn. Het gaat mij erom dat ook het kabinet het totale vraagstuk van adoptie in alle verschillende situaties als geheel moet benaderen. Ik vind het geen goede zaak om daar het punt van de duomoeders uit te lichten. Ik kom straks overigens nog terug op een van de zorgen van de duomoeders.

Sorry, mevrouw Sipkes, dat ik een verkeerde toonzetting gebruikte. Ik heb niet bedoeld te zeggen dat de anonimiteit van het donorschap negatief beoordeeld zou moeten worden. Zo is dat niet. Als een donor, zijnde de biologische vader, later nog wensen zou hebben op dat punt, zet je hem eigenlijk al bij voorbaat buitenspel. De kwestie van anonimiteit van donorschap is een van de kernproblemen bij de afstammingsgegevens en de inzage daarin. Daar zal ik nog uitvoeriger op ingaan. Ik heb zeker niet willen zeggen dat je dit negatief zou mogen benaderen, want ik kan mij dat alleszins voorstellen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Ik had nog een vraag gesteld over de tijd.

StaatssecretarisSchmitz

Wij hebben een motie van de Kamer besproken, waarin de commissie-Kortmann werd gevraagd om per 1 augustus te reageren. Ik hoop dat men dat haalt, maar ik begrijp dat de commissie-Kortmann ook worstelt met dit vraagstuk. Als het er niet per 1 augustus is, ga ik er toch van uit dat het in september op onze tafel ligt. Ik heb dat de vorige keer ook gezegd. Ik neem aan dat er in het kabinet nog heel fors gediscussieerd zal worden over dit vraagstuk. Mijn intentie is dat er in het najaar een kabinetsstandpunt is. Dat is de tijdsaanduiding die ik eerder heb gegeven en waar ik nog steeds aan vast wil houden.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Veronderstel dat de commissie aangeeft dat men vindt dat het huwelijk opengesteld moet worden voor partners van hetzelfde geslacht en adoptie ook. Stel dat het kabinet en de Kamer dat overnemen. Verwacht de staatssecretaris dat zij dan in deze kabinetsperiode nog een wetsvoorstel kan voorbereiden?

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Mevrouw Sipkes gaat uit van veronderstellingen die ik niet bij voorbaat onderschrijf.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Hoop doet leven, zullen wij maar zeggen.

StaatssecretarisSchmitz

Persoonlijk heb ik wel wat ambitie in het personen- en familierecht. Ik wil wel wat stappen verder zetten, maar wel in grote zorgvuldigheid. Als er in het najaar een kabinetsstandpunt is, is het wetsvoorstel er nog niet meteen, maar dan zullen wij daarover met elkaar moeten debatteren. Dan is er de Raad van State. Ik heb er best een hard hoofd in. Ik heb gezegd dat ik er achterheen zal blijven zitten, maar ik kan het niet garanderen, want ik denk niet dat de ministerraad er in een bespreking van een halfuurtje uit is.

Eerst komt de commissie-Kortmann. Er hangt veel af van de inhoud van dat advies. Daar moet ik eerst persoonlijk naar kijken. Het kan zijn dat de commissie iets roept waarover ik iets anders denk. Dat zal ik dan aan de Kamer moeten overbrengen en dan ligt het weer wat lastiger. De vaart blijft erin zitten, maar ik kan geen echte garanties geven op dit punt. Daar is het vraagstuk te complex voor.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Het zal nog wel enige tijd duren voordat er een standpunt komt van het kabinet over het advies van de commissie-Kortmann. Ik heb gevraagd naar een versnelling door het element van de duomoeders naar voren te halen, omdat het grote geheel ongetwijfeld veel tijd kost. U zegt dat u dit er niet uit wilt lichten, maar waarom wilt u dat niet? Het is duidelijk dat het nog enige tijd in beslag neemt, ook al wordt er haast achter gezet. Dit element zou je er toch op heel korte termijn uit kunnen halen, met behoud van de uitgangspunten van het afstammingsrecht, zodat je het eventueel met dit wetsvoorstel kunt meenemen. Waarom wilt u dat niet?

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat ik een integrale benadering voorsta. Ik weet dat zowel de duomoeders als de duovaders met een bepaalde problematiek kampen. Beide aspecten wil ik in hun geheel in het advies van de commissie-Kortmann behandeld zien. Hoewel ik begrijp dat duomoeders met smart wachten op wat er precies zal gebeuren, wil ik dat onderdeel niet uit het geheel lichten.

Misschien mag ik op mijn beurt mevrouw Van der Burg een vraag stellen. Zij heeft in eerste termijn gezegd dat in Californië adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht is toegestaan. Ik ben daar zeer in geïnteresseerd. Ik heb mijn mensen gevraagd dat na te gaan. Wij zijn daarin niet geslaagd. Het zou interessant zijn als er al een staat was waar deze vorm van adoptie al mogelijk is. Die informatie konden wij echter niet bevestigd krijgen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Misschien mag ik daar meteen even op antwoorden. Er ligt een wetsvoorstel op dit punt, maar het moet nog wel worden goedgekeurd.

StaatssecretarisSchmitz

Ik dank mevrouw Van der Burg voor deze nuance.

Het lijkt mij goed dat ik nu inga op de afstammingsgegevens en het wetsvoorstel inzake donorgegevens bij kunstmatige inseminatie, dat er al sinds begin 1994 ligt. Dat was nog tijdens de vorige kabinetsperiode. De behandeling is stil komen te liggen. Mevrouw Doelman sprak over de plicht van ouders een kind voor te lichten over zijn afstamming. De fractie van het CDA heeft destijds gestemd voor het feit dat die gegevens beschikbaar zouden moeten zijn. De heer Schutte vroeg of het kind het uitgangspunt blijft of dat beide belangen tegen elkaar worden afgewogen. Beide partijen waren zeer verdeeld over het wetsvoorstel. Dat geldt ook voor de partijen die nu de regeringscoalitie vormen. Die verdeeldheid heeft niet geleid tot helderheid.

Ik vind het volstrekt terecht dat in dit kader het probleem opnieuw aan de orde is gesteld. Hoe ga je later om met voorlichting aan kinderen? De tijd is nog te kort om te zien wat zich later aan wensen voordoet bij kinderen. Ik kan mij goed voorstellen dat als er sprake is van een anonieme donor, een kind later gegevens wil hebben over de vraag waar hij vandaan komt, wat zijn herkomst is en dergelijke. In het kader van het wetsvoorstel inzake zeggenschap genetisch materiaal is de situatie anders.

Wij hebben een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten gegevens. Er zijn gegevens over de vraag waar iemand vandaan komt. Die betreffen niet de echte persoonsgegevens, maar wel de achtergrond van de donor. Een andere benadering is dat een kind echt inzage zou moeten hebben in de persoonsgegevens van de donor. Dat verplicht tot een discussie over de voorlichting van het kind.

Mevrouw Doelman heeft gewezen op de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen. Daarin wordt ervan uitgegaan dat ouders bereid zijn kinderen voor te lichten over hun herkomst. In de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen is het een contra-indicatie voor de geschiktheid als pleegouders als zij bijvoorbeeld weigeren het kind over zijn herkomst te vertellen. Het is geen rechtstreekse plicht, maar wel een contra-indicatie, en in die zin moet je daar duidelijk gewicht aan toekennen. Ik ben het dus met mevrouw Doelman eens dat het echt belangrijk is dat kinderen over hun afstamming worden voorgelicht. Ook naar aanleiding van het feit dat er terecht vragen over dit wetsvoorstel zijn gesteld, stel ik mij in ieder geval voor om ook nog eens met mevrouw Borst te bespreken of minstens in de beroepsgroepen die met dit vraagstuk te maken hebben – het medische circuit en dergelijke – heel duidelijk aandacht kan worden gevraagd voor het belang van het bieden van informatie aan kinderen.

In wezen is de regering aan zet, want begin 1994 is dit blijven liggen. Ik heb eigenlijk de neiging om op mijn beurt een vraag aan de Kamer te stellen: is er ten opzichte van de positie die de Kamer en de fracties destijds in de stukken hebben gekozen – daar zat veel variatie in: de een was voor en de ander was tegen, maar ook waren er sombere geluiden in de zin dat men zich afvroeg of dit wel de goede weg was; kortom: het was niet helemaal helder – wellicht een voortgang in de ontwikkeling van de standpunten? Dat zou immers kunnen betekenen dat ik dat wetsvoorstel weer kan oppakken en dat ik kan zeggen dat wij daar nader met elkaar over moeten praten. De Kamer zal mij dan onmiddellijk de vraag stellen hoe het kabinet erover denkt. Dat lijkt mij een terechte vraag. Er zijn recente voorbeelden waarin wij de bal bij de Kamer hebben gelegd, maar ik houd de bal graag in eigen bezit. Ik ben zelf uitdrukkelijk van mening dat kinderen duidelijk recht hebben op het kennen van hun herkomst, maar ik heb dat nog niet in het kabinet besproken omdat het wetsvoorstel nog niet heeft voorgelegen. Dat heeft betrekking op de belangenafweging van de heer Schutte. Er wordt wel eens gezegd dat wij het uitgangspunt dat het belang van het kind vooropstaat, wel eens erg makkelijk hanteren, maar dat is toch mijn eerste invalshoek. Ik weet echter ook wat dat betekent en wat degenen die met de donorgegevens omgaan, daar destijds tegen hebben ingebracht. Men heeft toen zelfs gedacht aan een soort tweelokettensysteem: enerzijds de donoren die uitdrukkelijk anoniem willen blijven en anderzijds de donoren die er geen bezwaar tegen hebben om niet anoniem te blijven. Ook dat werkt kennelijk niet, maar mijn invalshoek zou nu zijn dat het belang van de kinderen en de wens in deze samenleving dat men wil weten waar men vandaan komt, voorop moet staan als ik een verder vervolg zou geven aan het wetsvoorstel. Graag krijg ik op dat punt een reactie van de Kamer in tweede termijn.

De voorzitter:

Misschien mag ik de staatssecretaris een procedureel idee meegeven. Als een wetsvoorstel erg lang blijft liggen en als de meningen – in ieder geval de opvatting van het kabinet – misschien veranderd zijn, is het niet ongebruikelijk dat de bewindspersoon de Kamer een brief schrijft met het huidige standpunt van het kabinet. Daarover kan dan gediscussieerd worden en vervolgens kan in commissieverband besloten worden of het voorstel al dan niet verder wordt behandeld.

StaatssecretarisSchmitz

Ik denk dat dat een prima suggestie is die ik graag overneem. Het kabinet heeft het wetsvoorstel niet ingetrokken. Het ligt er en ik zal daarover een brief met het standpunt sturen. Ik zeg nogmaals dat ik nu uitsluitend mijn invalshoek, vanuit mijn functie, heb gegeven en dat het nog geen kabinetsstandpunt is, maar ik ben graag bereid om het standpunt van het kabinet in een brief aan de Kamer voor te leggen.

De heerDittrich(D66)

Mag ik dan – hoe vervelend dat altijd ook is – op spoed aandringen? Dit onderwerp is heel belangrijk, omdat het ook de waardering van het voorliggende wetsvoorstel kleurt. Zeker omdat het wetsvoorstel er al lang ligt, hoop ik dat de staatssecretaris op korte termijn een brief kan sturen. Die brief moeten wij dan immers ook nog in commissieverband bespreken en ook daar gaat weer tijd overheen.

StaatssecretarisSchmitz

Ik kan niet zeggen dat de brief er binnen één of twee weken is, maar ik ben wel bereid om die brief op afzienbare termijn aan de Kamer voor te leggen. Dan heb ik stille hoop dat de eigen meningsvorming van de Kamer zich zodanig ontwikkeld heeft dat wij weten hoe zij met dit vraagstuk wil omgaan.

Voorzitter! Mevrouw Van der Burg heeft gesproken over de emancipatie-effectrapportage. Zij vindt het jammer dat die niet opnieuw is gevraagd en heeft gevraagd of kan worden toegezegd dat die rapportage voortaan vroegtijdiger zal worden gedaan. Wij hebben inderdaad geen emancipatie-effectrapportage over het gehele afstammingsrecht gevraagd in een eerdere fase, omdat advisering over wetsvoorstellen afstammingsrecht al had plaatsgevonden. Ik heb nagedacht over de manier waarop wij in de toekomst kunnen omgaan met die emancipatie-effectrapportage. Nu praten wij hier over het familierecht en een emancipatie-effectrapportage belicht natuurlijk vooral de invalshoek van vrouwen. Dat is op zichzelf legitiem, maar juist bij het familierecht moeten de belangen van mannen en kinderen evenzeer aan de orde zijn. Ik ben daarom meer geneigd om in de toekomst een breed advies te vragen voor voorstellen en vraagstukken op dat punt. Uiteraard wordt daarbij gedacht aan een emancipatie-effectrapportage, maar ik vind dat die andere aspecten ook meegenomen moeten worden. Dan denk ik aan de positie van de man en het belang van het kind. Ik wil dus graag om een breed advies vragen bij toekomstige voorstellen.

Dan ga ik in op de vervangende toestemming tot erkenning en vooral de maximumtermijn. Mevrouw Van der Burg heeft daarover gesproken. Zij zei dat zij de belangenafweging bij vervangende toestemming tot erkenning eigenlijk wat te ruim vond. Zij stelt voor om de mogelijkheid tot verkrijging van die vervangende toestemming ook in de tijd af te grenzen, waarbij zij aansluit bij de emancipatie-effectrapportage. Zij stelt in ieder geval een termijn van vijf jaar voor. Dat is een termijn van vijf jaar na de geboorte van het kind waarin je die mogelijkheid hebt. Ik begrijp best dat er een wens ligt om de jaren van onzekerheid voor moeder en kind te beperken, maar ik vind dat ik in het kader van het wetsvoorstel ook heb na te denken over de belangen die de verwekker en het kind kunnen hebben. Ik denk dat de verwekker en het kind recht hebben op de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking met elkaar. Dat zijn dan geen absolute rechten. Er zit een behoorlijke afweging in van de rechten van de verwekker, het kind en uitdrukkelijk ook van de moeder.

Je kunt natuurlijk een termijn stellen en dan maakt het niet uit of het een termijn van drie jaar, vijf jaar of X jaar is. Daar zit echter een keerzijde aan. Ik zeg er eerlijk bij dat ik nog niet helemaal uit dat vraagstuk gekomen ben. Een termijn stellen, betekent op een gegeven moment afgrendelen. Na het verloop van die termijn is de mogelijkheid gesloten. Nu zijn er toch situaties denkbaar waarin de positie van de verwekker op een later moment in beeld komt. Als bijvoorbeeld wordt gekozen voor een termijn van vijf jaar na de geboorte, heb ik onmiddellijk de neiging om daarbij te zeggen: vijf jaar na de geboorte of na het bekend worden aan de verwekker van het feit dat er een kind van hem is. Daar kunnen wij wellicht heel snel overeenstemming over vinden, maar er zijn ook nog andere situaties denkbaar. Die hebben wij ook wel hier en daar neergelegd in de stukken. Ik meen dat wij het voorbeeld van een oorlogssituatie hebben weergegeven. Dat was een praktijkvoorbeeld. Wij kennen ook wel de situatie dat de moeder en de verwekker uitdrukkelijk afspraken met elkaar hebben gemaakt om niet te erkennen. Afspraken kun je goed met elkaar maken als je een goede relatie hebt, maar als de relatie stuk gaat, kan die verhouding wel eens anders komen te liggen. Dan kan het gebeuren dat de verwekker wel wil erkennen, waardoor de moeder weer geneigd is tot weigering. Dat is ook zo'n situatie.

De Kamer zal begrijpen dat ik deze week nog eens allerlei praktijkgevallen heb doorgesproken met mijn medewerkers. Wat ook nogal eens schijnt voor te komen, is dat er een kind is van een gehuwde man die het kind niet erkent en ook zijn huwelijk om allerlei redenen voortzet. De reden kan zijn dat men toch samen in de gehuwde situatie voor het kind wil blijven zorgen. Niettemin zorgt de man wel voor het kind dat hij bij een andere vrouw heeft. Hij zorgt wel voor het onderhoud. Er is dus wel een band, maar geen familylife. Dan komt het nogal eens voor dat de vader het kind later, met name ook in het kader van erfrecht, alsnog wil erkennen om het gelijk te laten delen met de kinderen die hij vanuit de gehuwde situatie had. Je zou de periode van onzekerheid, ook voor de moeder, moeten afgrendelen. Aan de andere kant is er het belang van de verwekker die in een latere situatie om heel legitieme redenen alsnog tot erkenning wil overgaan. Die mogelijkheid zou men dan blokkeren. Ik vind het lastig om het accent alleen bij de moeder te leggen en niet aan de andere kant te denken. Er dient sprake te zijn van evenwicht in het kader van deze belangenafweging. Daarom aarzel ik om met een afgrenzing door middel van termijnen te komen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

In de situaties waarop u doelt, is er meestal geen verschil van mening tussen beide ouders. Ook in de voorbeelden die bij de schriftelijke voorbereiding zijn gegeven, waaronder de oorlogssituatie, zijn er veelal geen problemen bij het kind om tot erkenning te komen. Echter, er kan ook sprake zijn van een situatie waarin moeder en kind absoluut niet willen. Zeker als dit wat later aan de orde komt, rijst de vraag wat er mis is gegaan zodat de ouders niet tot overeenstemming kunnen komen. U noemt de gehuwde man die voor het kind zorgt; wat die situatie betreft kan ik mij niet voorstellen dat er wordt geweigerd.

StaatssecretarisSchmitz

Ik had nog even verder moeten gaan. U heeft volstrekt gelijk. De door u bedoelde situatie kan zich inderdaad voordoen en in dat geval moet de rechter tot een belangenafweging komen. Hij zal dan enerzijds moeten nagaan of de belangen van het kind kunnen worden geschaad en anderzijds moeten beoordelen of de relatie tussen moeder en kind daardoor kan worden verstoord. Expliciet is vermeld dat die relatie niet mag worden verstoord. Dat kan een reden zijn waarom de verwekker niet zijn zin krijgt, om het zo maar even te zeggen. Deze belangenafweging vindt inderdaad plaats wanneer er geen overeenstemming bestaat tussen moeder en verwekker, maar er juist sprake is van een conflictsituatie. Er zijn dus factoren op grond waarvan de rechter een verzoek kan en zal moeten afwijzen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Natuurlijk heeft een kind later nog de mogelijkheid om het vaderschap gerechtelijk te laten vaststellen. Is de situatie zodanig dat de moeder heeft geweigerd om mee te werken aan erkenning, dan heeft het kind in een latere fase altijd nog de mogelijkheid om dat wél te doen. Hoe kijkt u daar tegenaan? Verder vraag ik mij af waarom bij gerechtelijke vaststelling door de moeder wél de termijn van vijf jaar zou moeten gelden en niet bij de "afgedwongen" erkenning. Waarom in het ene geval wél een vijfjaarstermijn en in het andere niet?

StaatssecretarisSchmitz

Het is een goede zaak dat ook het kind mogelijkheden heeft. Omdat ik begrip heb voor het argument van de onzekerheid, kan er worden gewerkt met een termijn. Ik heb geen "strong feelings" bij de vraag of dat drie, vijf of zeven jaar moet zijn. De vraag rijst of er bij deze werkwijze sprake moet zijn van een soort hardheidsclausule. Ik heb begrepen dat die andere situaties wel degelijk in de praktijk voorkomen. Wanneer je met een hardheidsclausule bij die termijn werkt, is die zekerheid nog niet voor 100% gegarandeerd. Er doet zich dan een uitzondering op een uitzondering voor. Dit is een lastig punt. Misschien kunnen we hierover in tweede termijn doorpraten, maar op dit ogenblik heb ik de neiging te zeggen dat ik niet via een termijn de mogelijkheden wil afgrendelen. Ik houd op dat punt vast aan de formulering in het wetsvoorstel.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag waarom bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wel de termijn van vijf jaar is ingebouwd en bij het doorzetten van de erkenning tegen de wil van de moeder geen termijn van vijf jaar is vastgesteld.

MevrouwWortmann

De gerechtelijke vaststelling hebben we steeds beschouwd als een laatste redmiddel om de familierechtelijke betrekking met de verwekker tot stand te brengen in het geval de verwekker zelf niet wil erkennen. We hebben prioriteit gegeven aan de positie van het kind en niet aan die van de moeder. Het kind heeft daardoor ook onbeperkt de mogelijkheid gekregen om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap te vragen. Voor de verwekker betekent dit altijd een onzekere situatie. De moeder heeft een termijn gekregen vanuit de gedachte dat dit een laatste redmiddel is. Voor een kind is dit het belangrijkste.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Voor de vaststelling van het vaderschap staat nadrukkelijk een termijn vast, ook voor het kind. "Het verzoek wordt door het kind ingediend binnen drie jaar nadat aan het kind..."

MevrouwWortmann

Neen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Hoezo neen? Ik lees het hier voor: "...binnen drie jaar nadat aan het kind bekend is geworden wie zijn verwekker kan zijn dan wel wie zijn vader is". Drie jaar na bekend worden of drie jaar na meerderjarig zijn. Ik heb wat problemen met het voorbeeld dat de staatssecretaris noemde. Het kind weet zijn hele leven wie zijn vader is, maar het weet ook dat zijn vader een ander gezin heeft. Men vergeet het juridische vaderschap vast te leggen, maar het kind wil dat dit op een gegeven moment in verband met een nalatenschap geregeld wordt. Dan is dat volgens dit voorstel beperkt.

MevrouwWortmann

De termijn van drie jaar staat bij de ontkenning van het vaderschap door huwelijk.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Artikel 207, lid 4.

MevrouwWortmann

Bij nota van wijziging is de termijn voor het kind eruit gehaald.

De heerDittrich(D66)

De staatssecretaris aarzelt bij de afgrenzing van de termijn die mevrouw Van der Burg in het amendement op stuk nr. 18 voorstelt. Ik begrijp de aarzeling, maar ik zie ook het punt van mevrouw Van der Burg. Hoe reageert de staatssecretaris als de Kamer een evaluatie van de wetgeving voorstelt waarbij speciaal wordt gekeken of daaruit schrijnende gevallen tevoorschijn komen. Met die informatie kan wellicht later een afgrenzing in termijnen totstandkomen.

StaatssecretarisSchmitz

Vaak lossen we nuances in de discussie op via de evaluatie. Je moet volgens mij toch na een aantal jaren bij wetgeving bezien of de wet tegemoetkomt aan de praktijk. Ik meen overigens dat de evaluatie van een dergelijke wet pas over enige jaren kan plaatsvinden. Immers, na een halfjaar of een jaar weet je nog niet hoe het eruitziet. Wel kan ik de vraag van de heer Dittrich om een evaluatie na een zekere periode, positief benaderen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

De staatssecretaris heeft gezegd dat het belang van de verwekker meetelt bij de vaststelling van de gedwongen erkenning. Ik neem aan dat de staatssecretaris ook doelt op de gehele situatie van de verwekker, dus ook kinderen in een andere gezinssituatie. Als men de man gedwongen wil laten erkennen, kan hij intussen evenwel getrouwd zijn en een gezinsrelatie hebben. Een stabiele situatie in dat gezin kan in de tijd verschillend zijn op het ogenblik van erkenning. Wat mij betreft is dat een beetje moeilijk als de termijn op vijf jaar wordt gesteld.

MevrouwWortmann

Voorzitter! Bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, dus de gedwongen erkenning, is er geen belangenafweging. Als er voldaan is aan de gestelde strikte voorwaarden, vindt de gerechtelijke vaststelling plaats. Van belangenafweging is sprake bij de vervangende toestemming tot erkenning, dus wanneer de verwekker zelf al is begonnen met een actie om te erkennen. In dat geval kunnen er botsingen zijn en maakt de rechter een belangenafweging.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft gevraagd of de bepaling inzake de vervangende toestemming tot erkenning niet aangescherpt moet worden door een vorm van familylife. In reactie op een opmerking van mevrouw Van der Burg heb ik al aangegeven dat dit niet in alle situaties aan de orde hoeft te zijn. Ik meen dat ik hiermee de vraag van mevrouw Sipkes ook beantwoord heb.

Ik kom te spreken over de erkenning door een gehuwd man. De heer Schutte zei in dit verband: het lijkt zo eenvoudig, dus waarom kan die erkenning niet wachten tot het moment dat duidelijk is aan wie de man eigenlijk trouw is? Hiermee wil de heer Schutte geen verdergaande inbreuk op het huwelijk mogelijk maken. Zijn standpunt is volkomen begrijpelijk, maar het is nu eenmaal een gegeven dat meer dan één relatie voorkomt: de man met zijn echtgenoot en wellicht kinderen die uit die relatie zijn geboren en de relatie van die man met een andere vrouw en een kind dat hij bij haar verwekt heeft. Als de huwelijkse relatie prioriteit heeft, wordt de andere relatie in feite niet erkend. Als de heer Schutte zegt "laten wij maar eerst eens kijken aan wie hij trouw is", houdt dat in dat de echtscheiding eerder in beeld kan komen. Maar in de praktijk zijn er ook situaties waarin het huwelijk in stand blijft, bijvoorbeeld ter wille van de verzorging van de kinderen uit dat huwelijk. Het is ook mogelijk dat men "alleen maar" van tafel en bed is gescheiden. De kern van de benadering is dat in al die situaties het kind dat de man die bij een andere vrouw verwekt heeft, niet de dupe mag worden van de meervoudige relaties die de man erop na heeft gehouden. Ook dan benaderen wij dus de situatie vanuit het belang van het kind.

Mevrouw Doelman heeft in verband met de ontkenning van het vaderschap in een amendement voorgesteld om de termijnen terzake te verlengen: voor de vader en de moeder van één jaar naar vijf jaar en bij het kind van drie jaar naar tien jaar. Ik geef drie redenen waarom ik daar geen voorstander van ben. Overigens staat in de schriftelijke beantwoording informatie over de situatie in dat opzicht in de ons omringende landen. Interessant is dat België als enige met Nederland de ontkenningsmogelijkheid voor het kind heeft. Het doel van de gestelde termijn is dat er geen al te lange termijn van onzekerheid is. Wij hebben het net wat anders behandeld en hierdoor klinkt het nu misschien wat hypocriet. De commissie zal mijn dilemma hiermee een beetje begrijpen. Ik vind de termijn die mevrouw Doelman stelt, ook in verhouding tot de huidige, wel erg lang. Voor het tweede argument verwijs ik naar de ons omringende landen, waarover de Kamer de informatie heeft gekregen in de schriftelijke beantwoording. De termijnen die wij voorstellen en zelfs zoals zij nu zijn, worden ook geacht niet in strijd te zijn met artikel 8 EVRM. Ik heb dus geen neiging om positief op het amendement van mevrouw Doelman te reageren.

Ik kom bij drie amendementen van mevrouw De Vries, in de eerste plaats dat op stuk nr. 10, over de mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in het geval dat de verwekker voor zijn 16de jaar is overleden. Dit zal, mogen wij hopen, niet vaak voorkomen, maar ik geef mevrouw De Vries er gelijk in dat wij met de theoretische mogelijkheid rekening moeten houden. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen aanneming van dit amendement.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Omdat het min of meer een technisch en niet een politiek amendement is, heb ik er geen bezwaar tegen als u het overneemt. Ik weet niet of dat kan, want alle partijen moeten het er dan mee eens zijn.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij aan het eind van de tweede termijn de balans opmaken. Het is zeker bij een ingewikkeld wetsvoorstel als dit belangrijk dat het, voordat het plenaire debat erover wordt gehouden, duidelijk is wat de staatssecretaris omarmt, ontraadt of overneemt. Bij het laatste zijn inderdaad alle woordvoerders betrokken.

StaatssecretarisSchmitz

Dat geeft mij de gelegenheid in tweede termijn op de nu ingediende amendementen te reageren.

Het amendement op stuk nr. 11 betreft de mogelijkheid voor de afstammelingen van een overleden "kind" om binnen een jaar nadat het kind heeft kennisgenomen van het overlijden van zijn vader, een verzoek tot vaststelling van het vaderschap te doen. Ik heb ook met dit amendement geen probleem, maar wijs nog wel op het volgende. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is ook nog mogelijk als de verwekker is overleden. Als het kind is overleden en de afstammelingen van het kind een verzoek indienen dat betrekking heeft op een overleden man, gaat het om de vaststelling van het vaderschap van een overleden man ten behoeve van een overleden kind. Mijn vraag is of wij zover moeten gaan. Je kunt wel alle theoretische mogelijkheden in de wereld bedenken. Op dit punt aarzel ik dus.

Het amendement op stuk nr. 12 is simpel. Ik dank mevrouw De Vries ervoor dat zij ons op een taalkundige onjuistheid heeft gewezen. Ik vermoed dat de commissie ermee akkoord gaat dat ik het overneem.

Ik kom bij de verhouding tussen gedwongen erkenning en vervangende toestemming tot erkenning. Mevrouw De Vries voelt een onevenwichtigheid tussen de voorwaarden waaronder gedwongen erkenning mogelijk is en de gronden waarop men kan voorbijgaan aan de weigering van toestemming van de moeder bij erkenning. Het kwam net al een beetje aan de orde, maar ik zal het nog even op een rijtje zetten.

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is en blijft een laatste mogelijkheid om een familierechtelijke betrekking tussen de verwekker en het kind tot stand te brengen. Een gerechtelijke vaststelling is dan ook vooral aan de orde als de verwekker niet wil erkennen. Als de verwekker wel wil erkennen, maar de moeder weigert toestemming, en deze geweigerde toestemming niet door die van de rechter wordt vervangen, kan de verwekker niet meer om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap vragen. Gerechtelijke vaststelling vindt immers plaats als aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan. Mevrouw Wortmann zei net al: dan geen belangenafweging.

Wij zijn dan aangekomen bij het amendement van mevrouw De Vries op stuk nr. 13. In het wetsvoorstel is stiefouderadoptie beperkt tot gehuwden en mevrouw De Vries wil dat verruimen. Wij hebben het al over de stiefouderadoptie gehad. Volledige stiefouderadoptie schiet nu eenmaal vaak over het doel heen; je verbreekt enerzijds de familierechtelijke betrekking met de andere ouder en dat is dikwijls niet echt nodig en niet gewenst. Wij blijven dan ook staan op terughoudendheid ten aanzien van de stiefouderadoptie en ik heb dat ook uit de inbreng van mevrouw De Vries begrepen. In het wetsvoorstel is dat op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht. Ik verwijs naar de eis van drie jaar verzorging en opvoeding die is teruggebracht tot een jaar. De gronden waarop men aan een bezwaar van de andere ouder voorbij kan gaan, zijn beperkt. Wij hebben de toegang tot stiefouderadoptie tot gehuwden beperkt. Mevrouw De Vries wil dat verruimen. Gelukkig heeft zij daaraan toegevoegd dat zij blijft staan op de terughoudendheid. Ik denk dat die terughoudendheid een vereiste is. In feite moeten wij die terughoudendheid niet zoeken in de toegang tot adoptie en ik heb dan ook eigenlijk geen bezwaar tegen haar amendement. Ik denk dat het consequent is, ook gezien de wijze waarop wij met andere voorstellen omgaan.

De heer Van den Berg heeft nog een tweetal vragen gesteld. Hij vraagt zich af of het begrip familierechtelijke betrekkingen bruikbaar is om die betrekkingen te ordenen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Voorzitter!...

De voorzitter:

U wilde nog een vraag stellen over het vorige onderwerp?

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Inderdaad, want de staatssecretaris zegt dat zij geen bezwaar heeft tegen dat amendement. Zij begrijpt het dus ongetwijfeld, maar ik doe dat niet.

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb er ook lang op gestudeerd, net als u denk ik.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Het amendement voorziet in de mogelijkheid van stiefouderadoptie ingeval van een buitenhuwelijkse relatie. Moet ik mij daarbij voorstellen dat een vader een kind adopteert terwijl hij niet de verzorger is van dat kind? Het gaat immers over een buitenhuwelijkse relatie.

De voorzitter:

Misschien kan mevrouw De Vries haar eigen amendement even toelichten.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Mocht er tekstueel twijfel kunnen bestaan, dan zou het amendement aangepast moeten worden. Maar aangezien in het BW adoptie ook mogelijk moet zijn voor mensen die samenwonen maar niet gehuwd zijn, meen ik dat, analoog daaraan, ook stiefouderadoptie mogelijk moet zijn voor samenwonenden onder precies dezelfde voorwaarden. Wij moeten wel consequent zijn, want het is raar om bij stiefouderadoptie te zeggen dat men gehuwd moet zijn. Ook de verzorgingsrelatie is er precies zoals wij dat bij adoptie door een paar dat niet gehuwd is, zouden doen. Eigenlijk is het een consequente doorvoering van het wetsvoorstel. Waarom zou er immers bij stiefouderadoptie een beperking moeten zijn door de eis van het huwelijk in te voegen? Verder gebeurt het onder exact dezelfde voorwaarden. Stiefouderadoptie zou niet kunnen als er geen verzorger is, want dat is niet de bedoeling.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Dan ligt de verwarring in de term buitenhuwelijkse relatie in plaats van niet-huwelijkse relatie.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Wij zullen dat tekstueel aanpassen.

De voorzitter:

Er komt dus een gewijzigd amendement en ik neem aan dat de staatssecretaris geen bezwaar heeft tegen deze tekstuele wijziging. Dat amendement krijgt straks wel een ander nummer.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Ik ga weer verder met de vragen van de heer Van den Berg. Hij vraagt of het begrip familierechtelijke betrekkingen wel bruikbaar is. Ik zie geen probleem. Het begrip is neutraal ten opzichte van de geboorte, of dat nu binnen of buiten het huwelijk plaatsvindt. In het familierecht is het een heel bekend begrip dat ook nu al in onze wetgeving voorkomt. Ik verwijs ook naar artikel 222. Misschien zijn er toch nog problemen en dan hoor ik dat in tweede termijn, maar zelf zie ik geen probleem.

Vervolgens vraagt de heer Van den Berg of er geen grondwetsbepaling moet zijn zoals men die ook in Duitsland kent, waaraan de uitgangspunten voor het familierecht door de wetgever getoetst kunnen worden. Voorzitter! Ik vraag mij af of wij daar veel mee opschieten. Wij beschikken over het toetsingsinstrument van artikel 8 EVRM. In de Duitse grondwet is het algemene uitgangspunt opgenomen dat huwelijk en gezin beschermd moeten worden. Dat zegt op zichzelf niet zoveel. Het begrip "gezin" moet evoluerend geïnterpreteerd worden. Naar Nederlandse maatstaven vallen daar ook eenoudergezinnen onder en gezinnen van twee mensen van hetzelfde geslacht. Ik denk niet dat de heer Van den Berg dat bedoelt.

Voorzitter! Hiermee heb ik de vragen, zowel schriftelijk als mondeling, zo goed mogelijk beantwoord. Ik dank de woordvoerders voor de uitgebreide en zorgvuldige behandeling. Uit eigen ervaring en na veel studie weet ik dat dit een technisch-juridisch zeer ingewikkeld vraagstuk is, maar het is ook zeer interessant. Voor mij biedt het personen- en familierecht een mooie gelegenheid om eens iets anders te doen dan alleen maar het vreemdelingen- en asielbeleid.

Ik ben er verbaasd over dat er zo weinig belangstelling van de media en het publiek is voor dit debat. Het personen- en familierecht heeft directe invloed op het leven van mensen. Het is belangrijk dat er stappen op dit terrein worden gezet, maar dat mag niet te snel gebeuren. Een en ander dient in wijsheid en zorgvuldigheid zijn beslag te vinden.

De voorzitter:

De media en de overige belangstellenden krijgen een herkansing bij de plenaire behandeling.

De heerVan den Berg(SGP)

Voorzitter! Er wordt nu aangestuurd op een tweede termijn vandaag en op een plenaire afronding. Voor mij is de situatie vrij helder. Wat mij betreft kan direct tot de plenaire afronding worden overgegaan.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat het juridische handwerk soms vragen oproept die zich niet echt lenen voor een plenair debat op hoofdlijnen. Ik kan mij voorstellen dat sommige leden in tweede termijn op enkele technische punten willen terugkomen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Van den Berg. De amendementen hebben vooral een politiek karakter en daarop kan dus plenair ingegaan worden. Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik heb behoefte aan toelichting op de amendementen die vanmorgen zijn ingediend. Ik verneem ook graag de reactie van de staatssecretaris daarop. Ik heb voorkeur voor een korte tweede termijn.

De heerSchutte(GPV)

Ik ben het met mevrouw Doelman eens. Het lijkt mij niet goed om alles door te schuiven naar een plenaire behandeling, want dan voorzie ik dat wij ruzie krijgen met de Kamervoorzitter. Ik ben dus voor het houden van een korte tweede termijn om de zaken voor te bereiden.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Graag krijg ik nog een reactie van de staatssecretaris op de recente amendementen in verband met de plenaire vergadering donderdag. Ook krijg ik graag de gelegenheid om de eerste termijn van de staatssecretaris door te lezen om te bezien of ik nog vragen heb over technische kwesties. Ik ben dus voor een heel korte termijn vanmiddag met het accent op de afronding aanstaande donderdag.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik ben het ermee eens dat er nu nog een korte tweede termijn wordt gehouden over technische zaken.

De heerDittrich(D66)

Ik sluit mij aan bij mevrouw Doelman, de heer Schutte en mevrouw Van der Burg.

De voorzitter:

Ter waarschuwing nog het volgende. Donderdag aanstaande zal het voorliggende wetsvoorstel aan het begin van de plenaire vergadering aan de orde komen. Ik heb van de voorzitter van de Kamer doorgekregen dat er niet meer dan één uur is uitgetrokken voor de behandeling van het wetsvoorstel voor beide zijden. Alle politiek relevante punten komen daarbij natuurlijk aan de orde, want dat kan ook in een uur. Ik wijs mevrouw Sipkes erop dat amendementen soms politiek-inhoudelijk van belang kunnen zijn. Een bepaalde manier van formuleren kan volstrekt andere consequenties hebben dan was beoogd. Ik wil mevrouw Sipkes niet uitnodigen om bij de tweede termijn aanwezig te zijn als zij dat niet op prijs stelt, maar het lijkt mij voor alle aanwezige leden goed om die tweede termijn bij te wonen.

De vergadering wordt van 12.50 uur tot 14.15 uur geschorst.

Tweede termijn van de zijde van de commissie

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris en haar medewerkers zowel voor de mondelinge als de schriftelijke beantwoording. Schriftelijk zijn een aantal technische vragen heel helder beantwoord. Ik ga ervan uit dat het schriftelijke antwoord bij de wetgevingsstukken wordt gevoegd en daar integraal onderdeel van uitmaakt.

De voorzitter:

Dat is juist. Het maakt deel uit van de witte stukken.

De heerDittrich(D66)

Vele vragen in eerste termijn zijn reeds overtuigend beantwoord. Ik kom daar dan ook niet op terug.

Terecht is de Nederlandse wetgever terughoudend ten aanzien van het stellen van regels inzake het draagmoederschap. Ik wijs op het actuele voorbeeld van het echtpaar uit Hoofddorp, dat in Engeland via commerciële bemiddeling afspraken met een draagmoeder dacht te hebben gemaakt. Het voorbeeld toont aan in wat voor een onverkwikkelijke situatie men terecht kan komen. Ik ben het dan ook eens met de staatssecretaris, dat grote terughoudendheid wordt betracht.

Ondanks dat, heeft D66 wel oog voor de situatie waarin de draagmoeder het ook na de bevalling met de wensouders eens is dat het kind door de wensouders moet worden opgevoed. De staatssecretaris heeft voorgerekend dat de procedure van de juridische overgang van het kind naar de wensouders al gauw gemiddeld anderhalf jaar in beslag neemt. Pas dan kunnen de wensouders familierechtelijke betrekkingen met het kind krijgen. Het is in het belang van het kind dat het snel familierechtelijke betrekkingen met de wensouders aan kan gaan. Is er geen mogelijkheid die periode te versnellen door bijvoorbeeld de raad voor de kinderbescherming al tijdens de zwangerschap in te lichten? Het sociaal rapport van deze raad kan dan enkele weken of maanden na de bevalling gereed zijn, waardoor de procedures bij de rechtbank eerder in gang worden gezet. Dat is een besparing in tijd.

Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken of een dergelijke versnelling voldoende rekening houdt met de belangen van alle betrokkenen, dus ook van de draagmoeder? Zij heeft het kind gedragen en ter wereld gebracht. Als de termijn te kort wordt, kan dat complicaties opleveren, bijvoorbeeld als de draagmoeder zich korte tijd na de bevalling bedenkt. Ik vraag dus of de termijn van gemiddeld anderhalf jaar versneld kan worden, waarbij er toch voldoende rekening wordt gehouden met de draagmoeder.

Wat de donorgegevens betreft, was ik erg blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd binnen afzienbare, korte termijn een brief aan de Kamer te sturen waarin het regeringsstandpunt is opgenomen over het wetsvoorstel inzake donorgegevens. Ik denk dat dit belangrijk is omdat wij vervolgens in de vaste commissie voor Justitie kunnen peilen of de fracties hun standpunt verder hebben ontwikkeld. Wellicht zou dat een nieuwe impuls kunnen geven aan het wetsvoorstel dat nu in de ijskast ligt.

Ik kom bij de eenpersoonsadoptie en het amendement op stuk nr. 15 van mevrouw Doelman-Pel, waarin zij wil regelen dat deze adoptie slechts in bijzondere gevallen kan worden toegewezen. Wij zijn het eens met de argumentatie van de staatssecretaris dat de voorwaarden voor adoptie al expliciet in de wetstekst staan geregeld. Als dit amendement zou worden aangenomen, kan er inderdaad een wat verwarrende situatie ontstaan. Wanneer de tekst van de wet wordt gelezen met de toevoeging dat alleen maar in bijzondere gevallen kan worden toegewezen, dan lijkt het erop alsof er nog andere voorwaarden worden gesteld die niet in de wetstekst staan. Misschien is dat wel de bedoeling van mevrouw Doelman-Pel, maar dan is de fractie van D66 het daar niet mee eens.

Over de eenpersoonsadoptie is door collega De Vries het amendement op stuk nr. 13 ingediend. Zij volgde de redenering dat waar nu ook samenlevenden in aanmerking kunnen komen voor adoptie, dit ook moet kunnen gelden voor eenpersoonsadoptie door iemand die niet is getrouwd, maar samenleeft. D66 is hier een voorstander van, zozeer zelfs dat ik op stuk nr. 21 een amendement heb ingediend. Ik wilde de collega's hierop attent maken, omdat dit vrij principieel is. Ik heb het amendement van mevrouw De Vries in lid 3 overgenomen, maar ik heb een nieuw lid 4 ingevoegd. Dat gaat over de duomoeders en de casuspositie waarover wij het al eerder hebben gehad. Nu wij toch de wetstekst aan het veranderen zijn, maar ook gelet op de schriftelijke bijdragen en de verslagen van de Kamer waarin dit punt steeds naar voren is gebracht, alsmede gelet op de tekst van de motie die wij naar aanleiding van de nota Leefvormen hadden ingediend, vindt de fractie van D66 dat het mogelijk moet zijn en dat het juridisch ook geregeld kan worden dat de meemoeder van de biologische moeder via eenpersoonsadoptie het kind adopteert. Dat moet althans aan de rechter worden voorgelegd en die moet uiteraard kijken of aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat staat in mijn voorstel dus in artikel 2.29 onder 4.

De heerSchutte(GPV)

Voorzitter! Waarom heeft de heer Dittrich ervoor gekozen om zowel de redactionele verbetering van het hele artikel als deze wezenlijke inhoudelijke toevoeging in één amendement op te nemen?

De heerDittrich(D66)

Dat is gedaan in overleg met de wetgevingsjuriste, omdat er tamelijk veel veranderingen in het wetsartikel worden aangebracht die van redactionele aard zijn. Zo is het oorspronkelijke lid 1 uiteengetrokken in een lid 1 en een lid 2, maar verder is de tekst hetzelfde gebleven. Voorts is lid 3 de tekst van collega De Vries en dan is het zuiverder om daarvoor in lid 4 een aparte regeling te treffen. Lid 5 is weer het oorspronkelijke.

De heerSchutte(GPV)

Dat is mij wel duidelijk, maar mijn vraag is waarom het in één amendement moet. Het gaat om de zuiverheid van de techniek. Wij zijn het daar allemaal over eens en dat is een winstpunt, maar bij punt 4 betreft het een inhoudelijke discussie waarbij de meningen in de Kamer uiteen zouden kunnen gaan lopen. Is het dan verstandig om die twee zaken in één amendement te regelen? Hetzelfde amendement had kunnen worden ingediend exclusief het vierde lid en dat laatste had in een apart amendement kunnen worden voorgesteld.

De heerDittrich(D66)

Het amendement van collega De Vries heeft een lager nummer en wordt dus ook eerder in stemming gebracht. Als dat door de meerderheid van de Kamer wordt aangenomen, doet dit amendement niet veel meer dan lid 4 toevoegen.

De voorzitter:

Voor de goede orde, zo werkt het niet. Het amendement waarin al die elementen zijn opgenomen, zal eerder in stemming komen. Als het amendement van de heer Dittrich op stuk nr. 21 het niet zou halen, zal gekeken worden naar de wenselijkheid van het amendement van mevrouw De Vries.

De heerDittrich(D66)

Dat is mij niet door de wetgevingsjuristen meegedeeld.

De voorzitter:

Zij gaan daar meestal niet over. Het is een kwestie van de orde en daarvoor moet je bij de griffie zijn. Het meest vergaande amendement komt het eerst in stemming. Het punt van de heer Schutte blijft overeind. Als hij die verknoping wil voorkomen, kan hij of een van de andere leden alsnog een amendement indienen ter verbetering van de tekst.

De heerSchutte(GPV)

Ik zou bijvoorbeeld een subamendement kunnen indienen om het vierde lid te schrappen. Dat is een goed idee.

De heerDittrich(D66)

In mijn toelichting staat het woord "buitenhuwelijkse relatie". Gelet op de discussie van vanmorgen zou dat hoe dan ook door mij veranderd moeten worden in een niet-huwelijkse relatie. Verder zal ik de wijsheden die hier zijn gezegd, nog even tot mij laten doordringen om te kijken of ik voor de plenaire afronding wellicht een ander amendement zal indienen om dit te vervangen.

Ik heb nog twee andere amendementen ingediend. Het amendement op stuk nr. 19 heb ik in eerste termijn al aangekondigd. In mijn ogen is dit een redactionele verbetering van de door de staatssecretaris voorgestelde wetstekst, omdat twee artikelleden ineen zijn gevoegd. Er wordt geen materiële wijziging beoogd, maar ik denk dat ik wel tegemoetkom aan de bedenking die de staatssecretaris in haar schriftelijke reactie tegen deze formulering naar voren had gebracht.

Over het amendement op stuk nr. 20 heb ik in eerste termijn gezegd dat de huidige formulering een wel heel omzichtige beschrijving is. Ik had deze formulering voorgesteld. De staatssecretaris antwoordde schriftelijk dat daar geen bezwaar tegen bestaat.

Mevrouw Van der Burg heeft een amendement ingediend over de vijfjaarstermijn en de afgrenzing. Voor beide standpunten valt wel wat te zeggen, zowel voor dat van mevrouw Van der Burg als van de staatssecretaris. Het gaat om conflictsituaties waarbij de moeder zegt dat zij niet wil dat er erkend wordt, terwijl de vader dat wel wil. Het is misschien toch wijzer om de afweging van alle belangen die in het geding zijn aan de rechter over te laten. Als je dat afgrenst bij een periode van vijf jaar, kan ik mij voorstellen dat er daarna nog situaties worden voorgebracht die je hebt afgegrendeld. Ik heb de lichte neiging om de staatssecretaris te volgen en bij de evaluatie te kijken of dat tot onredelijke situaties aanleiding heeft gegeven.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Hoe kijkt de heer Dittrich aan tegen het spiegelbeeld hiervan, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, die ook maar tot vijf jaar na de geboorte kan worden gevraagd?

De heerDittrich(D66)

Daarover is vanmorgen al een discussie geweest. Ik vind de erkenning en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toch iets anders, omdat de moeder per definitie weet wanneer het kind geboren is. Wij hebben het gehad over oorlog en andere denkbare situaties, waarbij de vader er pas na verloop van jaren achter komt dat hij een kind heeft verwekt. Ik vind dat niet helemaal het spiegelbeeld.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Als het gaat om een vader die pas na jaren merkt dat hij een kind heeft verwekt, dan zal er ook geen sprake zijn van familylife of wat dan ook. Dan is er nauwelijks een mogelijkheid voor de vader om het kind te erkennen, tegen de zin van het kind. Het kind is dan ouder dan 5 jaar. Dan ga je een stap verder. Is er dan een reden aanwezig om erkenning tegen de wil van het kind door te zetten? Ik kan mij heel moeilijk een situatie voorstellen waarin dat zo is.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Ter voorkoming van misverstanden wijs ik erop dat familylife niet hoeft.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat klopt. Het is zelfs geen toets van ontvankelijkheid. Het kan gewoon gebeuren. Het moet wel in het belang van het kind zijn. Dat is wel een centraal criterium.

De heerDittrich(D66)

Mijn stelling is dat de rechter die deze belangen tegen elkaar af moet wegen, een knoop kan doorhakken. Als de rechter denkt dat het niet in het belang van het kind is en als de moeder het niet wil, dan neem ik aan dat er een dergelijke beslissing uitkomt. De meerwaarde van het amendement is mij nog niet geheel duidelijk.

Er is gesproken over de kosten van een DNA-onderzoek. De staatssecretaris heeft geschreven dat zij kunnen oplopen tot ongeveer ƒ 2500. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de Nederlandse Staat deze kosten niet voor haar rekening zal nemen. Het zal om mensen gaan die tijdens de procedure zo'n test willen laten uitvoeren of om een rechter die zo'n test oplegt. Ik kan mij situaties voorstellen waarin mensen dat niet kunnen betalen. Het is immers nogal een bedrag. Toch kan een dergelijk onderzoek de sleutel zijn voor de oplossing van zeer lastige familiedrama's. Is de staatssecretaris bereid na te gaan of er niet een soort hardheidsclausule toegepast kan worden voor het betalen van de kosten? Dat behoeft niet te worden opgenomen in de tekst van het Burgerlijk Wetboek. Als een rechter zegt dat om uit een bepaalde situatie te komen, een DNA-test nodig is, terwijl de mensen om wie het gaat op bijstandsniveau leven en het onderzoek absoluut niet kunnen betalen, dan kan ik mij voorstellen dat voor die gevallen een bepaalde regeling getroffen wordt.

Ik heb een vraag gesteld over de erkenningsakte. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat de ambtenaar van de burgerlijke stand op bepaalde gronden kan weigeren een akte van erkenning op te stellen. Dat geldt ook voor de notaris. Mijn vraag is nu juist of de gronden die in de notariswet alsmede in andere regelingen staan, gelijk op gaan. Als dat niet het geval is, kunnen mensen met bepaalde bedoelingen er de voorkeur aan geven een akte te laten opstellen door de notaris, omdat dit voor hen gemakkelijker is dan door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Zou de staatssecretaris hierop willen ingaan?

Over het huwelijksverbod tussen broers en zusters had ik ook nog een vraag gesteld. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat de wet strenger lijkt dan zij is, want ontheffing door de minister van Justitie is mogelijk. Die ontheffing in artikel 41, lid 2, ziet toe op het aangaan van het huwelijk. In het Burgerlijk Wetboek willen wij nu regelen dat in het kader van samenlevingsrelaties kinderen erkend kunnen worden. Mijn vraag is dan ook, waar geregeld is dat de vader die formeel-juridisch de broer is van de moeder omdat zij geadopteerd zijn, maar geen bloedverwantschap hebben, toch het kind kan erkennen als hij geen dispensatie heeft gekregen om met de moeder te trouwen, bijvoorbeeld omdat zij slechts willen samenleven en niet in het huwelijk willen treden.

De voorzitter:

Ik breng de leden in herinnering dat het gebruikelijk is in tweede termijn de helft van de spreektijd in eerste termijn te benutten. De heer Dittrich heeft precies de helft van zijn spreektijd in eerste termijn gebruikt. Hij was toen ook redelijk bescheiden. Dat geldt niet voor alle leden. Ik herinner u er nogmaals aan dat wij aan het begin van de vergadering de intentie hebben uitgesproken deze vergadering op tijd te beëindigen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik dank de staatssecretaris voor haar zeer uitvoerige en gedegen schriftelijke en mondelinge beantwoording. Zij heeft ook geantwoord op probleemstellingen die wij naar voren hebben gebracht. Ik wil wel terugkomen op een aantal aspecten waarover nog verschil van mening is tussen de staatssecretaris en ons of waarover nog een aantal onduidelijkheden zijn. Ik begin met de duomoeders. In eerste termijn hebben wij uitdrukkelijk gezegd dat het duomoederschap – dat wil zeggen: ouderschap ook voor de meemoeder – naar onze mening op zo kort mogelijke termijn moet worden geregeld. De maatschappelijke behoefte daaraan is duidelijk en het is ook mogelijk binnen de uitgangspunten van het huidige afstammingsrecht. Bovendien zou een dergelijke regeling van ouderschap ook in het belang zijn van het kind, terwijl eigenlijk niemand daar echt nadeel van ondervindt. De PvdA-fractie is echter wel van mening dat hierin zorgvuldig moet worden gehandeld. Daarom hebben wij in eerste termijn aangedrongen op een verzoek aan de commissie-Kortmann om in haar advies, dat binnenkort uitkomt, expliciet aandacht te besteden aan de juridische oplossing van dit probleem, binnen de uitgangspunten van het huidige afstammings- en adoptierecht. Daarnaast zal de commissie zeker – laat ik het zo zeggen: naar wij hopen en verwachten – een fundamenteel advies uitbrengen over het hele afstammingsrecht en de adoptie, gerelateerd aan het openstellen van het huwelijk, allemaal met het doel om twee mensen van hetzelfde geslacht ook op dit gebied gelijk te stellen met twee mensen van verschillend geslacht.

Dit vergt echter een heel fundamentele standpuntbepaling, ook van het kabinet. Dat kost ongetwijfeld tijd, ook al is snelheid de inzet van de staatssecretaris, zoals zij vanmorgen ook heeft gezegd. Voor duomoeders duurt dat echter erg lang. Daarom heeft de PvdA-fractie voor een positie gekozen waardoor het kabinet enerzijds snel tot een standpunt kan komen over de problematiek van de duomoeders en waardoor dit standpunt anderzijds toch kan worden bepaald in het licht van het gehele integrale advies. Zo krijgen wij naar onze mening een combinatie van snelheid en zorgvuldigheid. Het kabinetsvoorstel dat snel zou moeten komen na het advies van de commissie-Kortmann, moet dan ook snel naar de Tweede Kamer, opdat het wettelijk, hopelijk via een novelle op dit wetsvoorstel of op een andere wijze, zo spoedig mogelijk kan worden geregeld.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Het lijkt mij een vreemde constructie om het eerst bij de Kamer neer te leggen en om dan via een novelle weer bij ons terug te komen. Ik neem niet aan dat mevrouw Van der Burg dat bedoelt. Ik zou er niet voor zijn om het werk aan de Eerste Kamer over te laten en dan weer hier terug te komen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Voor mij is de essentie dat het kabinet snel met iets...

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik begrijp wel dat u snelheid wilt, maar ik begrijp de parlementaire behandeling niet.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Als het kabinet met een standpunt komt, zal het dat naar mijn mening moeten meedelen aan de Tweede Kamer. Dan kunnen wij bekijken op welke manier het gerealiseerd kan worden. Dat hangt af van het standpunt van het kabinet. Het kan via een afzonderlijk klein wetsvoorstel. Dat is mogelijk, vooruitlopend op de totale reactie op Kortmann, eventueel met wetsvoorstellen. Dat is één mogelijkheid. Een andere mogelijkheid is naar mijn mening om in dit wetsvoorstel via een novelle aanpassing te realiseren. Dat zou volgens mij procedureel kunnen. Of wij dat allemaal willen en of dat op deze manier zou moeten, hangt erg van de standpuntbepaling af. Naar mijn idee zou het technisch echter een mogelijkheid kunnen zijn, ook al is het wellicht wat omslachtig.

De voorzitter:

Misschien kunnen wij eerst het antwoord van de staatssecretaris afwachten om te bezien hoe zij op het voorstel reageert. Vervolgens kunnen de modaliteiten worden bezien om nieuwe wetgeving in te vlechten in wetgeving die wel behandeld is of nog in behandeling is, maar nog geen kracht van wet heeft. Als wij deze discussie nu uitgebreid voeren, komen wij niet echt toe aan de materiële inhoud van dit voorstel. Ik stel mevrouw Van der Burg dus voor om eerst het antwoord van de staatssecretaris af te wachten. Dan is er wellicht nog tijd om daar bij interruptie even met elkaar over te praten. Ik stel dus voor om nu verder aan de inhoudelijke punten aandacht te besteden.

De heerDittrich(D66)

Dan wil ik toch graag aan mevrouw Van der Burg vragen hoe zij denkt over het amendement dat ik heb ingediend. Wij zijn nu met het wetsvoorstel bezig en ik heb de indruk dat dit weer een beetje vooruitgeschoven wordt. Ik kan mij dus voorstellen dat mevrouw Van der Burg eerst antwoordt op de vraag hoe zij kijkt naar het lid 4 dat ik heb voorgesteld. Wij zijn nu immers met de behandeling van het wetsvoorstel bezig.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik meen dat ik daar in mijn toelichting ook op heb geantwoord. Het is van groot belang – en in dat opzicht deel ik het standpunt van de staatssecretaris – dat je dat element bekijkt in het licht van het advies van de commissie-Kortmann. Daar zit natuurlijk een relatie in. Wat de heer Dittrich doet, is dit loskoppelen. Dat heeft ook z'n positieve kanten – dat ben ik helemaal met hem eens – maar de argumenten van de staatssecretaris om het in de totaliteit van het advies van de commissie-Kortmann te bekijken, vind ik ook reëel. Bovendien, wij hebben de commissie-Kortmann niet voor niets om advies gevraagd over deze problematiek.

De heerDittrich(D66)

Wij hebben indertijd bij de behandeling van de nota Leefvormen de kwestie van openstelling van het huwelijk en de kwestie van adoptie uit elkaar getrokken. Wij hebben daar twee moties van gemaakt. In de ene motie wordt om een commissie gevraagd. Rond de kwestie van de adoptie is echter niet door een meerderheid van de Kamer uitgesproken dat het naar de commissie-Kortmann toe moest. Het is dus doelbewust uit elkaar getrokken. Uit het antwoord van mevrouw Van der Burg begrijp ik dat zij toch op Kortmann wil wachten.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Naar aanleiding van de moties die zijn aanvaard in de Kamer, hebben wij een brief gekregen van het kabinet, waarin wordt voorgesteld om beide elementen aan de commissie-Kortmann voor te leggen. Wij hebben daar op dat moment niet tegen geprotesteerd, ook de D66-fractie niet. Wij hebben niet gezegd dat wij er geen behoefte aan hadden om daar nog eens een advies over te krijgen en wij hebben evenmin gezegd dat het direct maar geregeld moest worden. Je zou dus kunnen zeggen dat wij stilzwijgend hebben ingestemd. Nogmaals, het amendement van de fractie van D66 heeft heel veel aantrekkelijke kanten en ik zal het mijn fractie ook zeker nog voorleggen. Anderzijds vind ik ook het standpunt van het kabinet om het in z'n totaliteit te bekijken heel juist. Vooralsnog zit ik op de laatste toer en ik heb daartoe ook een motie, maar die moet ik nog indienen.

De heerDittrich(D66)

Dan wil ik tot slot toch graag opmerken dat het niet klopt wat mevrouw Van der Burg zegt. In de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel heeft de fractie van D66 er keer op keer op aangedrongen dat de regering in het kader van dit wetsvoorstel de eenpersoonsadoptie voor een duomoeder mogelijk maakt. Mevrouw Van der Burg zegt nu dat zij nooit iets heeft gehoord van de D66-fractie naar aanleiding van een brief. Als je echter de wetsgeschiedenis van dit wetsvoorstel kent, weet je dat dit niet klopt.

De voorzitter:

Ik denk dat dit punt duidelijk is. De heer Dittrich heeft duidelijk weergegeven wat het oordeel is van zijn fractie. Ik verzoek mevrouw Van der Burg nu om gewoon haar eigen betoog af te maken. Er is nog een plenair debat waarin u kunt proberen om elkaar met argumenten te overtuigen. Er komen nog stemmingen en dan zal de aap wel uit de mouw komen. Ik denk dat het goed is als mevrouw Van der Burg nu haar betoog vervolgt. Wij willen tenslotte ook nog een reactie hebben van de staatssecretaris op de later ingediende amendementen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Voorzitter! Ik ben het in dit geval echt niet met u eens. Ik heb hier in de eerste termijn ook een vraag over gesteld aan mevrouw Van der Burg. Toen ging het over. Ik wil toch graag het oordeel over een belangrijk punt uit het wetsvoorstel weten.

De voorzitter:

U mag de vraag nog één keer aan mevrouw Van der Burg stellen. Dan mag zij het nog een keer uitleggen, maar ik zou haar willen vragen om daarna de andere punten de revue te laten passeren.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Mijn vraag is heel concreet. Collega Dittrich verwijt mevrouw Van der Burg nu dat er een aangenomen motie lag om adoptie ook voor homoparen mogelijk te maken. Heel paars heeft die motie ondersteund. Als zij zegt dat zij het rapport afwacht – en dat zal positief zijn in die richting – en het dan overlaat aan een novelle van de Eerste Kamer, dan laat zij het politieke punt waar de Tweede Kamer in allereerste instantie over moet beslissen, over aan de overkant, zoals wij dat dan noemen. Ik vind dat in politiek opzicht een uitermate vreemde figuur.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Een novelle komt weer terug in de Tweede Kamer en dus laten wij het niet over aan de Eerste Kamer. Dat is de procedure ten aanzien van de novelle die wij met elkaar hebben afgesproken.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Wij hebben het nu over een politieke discussie. Het gaat om de vraag: vinden wij dat het moet of niet? Het is nu het moment om die vraag te beantwoorden. U kunt niet zeggen: dat doet straks de Eerste Kamer wel over. Zo werken wij niet ten aanzien van belangrijke, fundamentele wetsvoorstellen. Dit komt neer op weglopen voor je verantwoordelijkheid. Dat meen ik echt.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat is het niet. Het gaat om een zorgvuldige afweging van alle voors en tegens in het licht van de commissie-Kortmann. Dat gaat natuurlijk een stuk verder dan nu door middel van amendement zou kunnen worden geregeld.

De heer Dittrich houd ik voor dat de motie, indertijd ingediend, veel verdergaat dan het amendement dat er nu ligt.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Daar ben ik het óók niet mee eens. Daarom heb ik een eigen amendement ingediend.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Er is dus sprake van een groot verschil. Ik zou zeggen óf het een óf het ander. Of je doet het helemaal meteen in dit wetsvoorstel, of je handelt via de commissie-Kortmann om na te gaan wat er op basis van dat advies op korte termijn te regelen valt. Of dat dan via een novelle moet of niet, dat vind ik een technische discussie. Met behulp van een wetsvoorstel zou het bijna even snel kunnen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik vind dat u dan zou moeten zeggen: wij houden dit wetsvoorstel op, wij willen wachten op Kortmann en wij willen dat gedeelte eruit gelicht hebben, zodat het in de Tweede Kamer kan worden behandeld. Dat is de rechte weg. U moet niet wachten op een novelle omdat dat een vluchtweg is.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat vind ik ook een heel mooie weg, maar er kleven enkele nadelen aan. Wij zullen er verder over moeten praten.

De heerDittrich(D66)

Er wordt op die manier wel veel vertraging veroorzaakt.

De voorzitter:

Er zijn vele manieren waarop een en ander kan worden behandeld, hetzij direct, hetzij later. Het onderhavige voorstel kan gewoon door de Eerste Kamer worden behandeld en vervolgens snel in werking treden. Als een nieuw voorstel met betrekking tot een bepaald klein onderdeel wordt ingediend – dat gebeurt uiteraard na advisering door de Raad van State, met enige vertraging – kan dat altijd worden ingevoegd, ook wanneer het onderhavige voorstel in de Eerste Kamer nog niet is afgehandeld. Met andere woorden: wij behoeven dit voorstel niet op te houden. Ik maak deze opmerking voor de goede orde en spreek verder geen oordeel uit. Voorkomen moet worden dat wij lang met elkaar debatteren over een mogelijke novelle terwijl die werkwijze wellicht helemaal niet aan de orde komt.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Voorzitter! Natuurlijk heeft de fractie van D66 bij de voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel gesteld dat het moet gebeuren. Dat is logisch. Ik merk daarbij op dat het verslag werd ingediend voordat de brief van het kabinet over de instelling van de commissie-Kortmann naar de Kamer kwam. Die zaken hebben elkaar dus gekruist.

Voorzitter! Gelet op de noodzaak om hier zorgvuldigheid en snelheid te combineren, dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat er een aantoonbare maatschappelijke behoefte is aan een betere juridische positie van een kind dat geboren wordt en opgroeit binnen een duurzame relatie van twee vrouwen;

van mening, dat de toekomstige regeling van gezamenlijk gezag wel enige verbetering biedt maar niet de volledige juridische bescherming die past bij en recht doet aan de duurzaam van de relatie tussen de vrouwen en het kind;

tevens van mening, dat het daarom gewenst is om ook binnen de huidige systematiek van het afstammingsrecht voor het kind deze volledige juridische positie te creëren, bijvoorbeeld door de levensgezellin van de moeder de mogelijkheid te geven om het kind te adopteren met behoud van de familierechtelijke betrekkingen tussen moeder en kind;

verzoekt de regering de commissie-Kortmann zo spoedig mogelijk de opdracht te geven om in haar advies expliciet advies uit te brengen over de mogelijkheid van het creëren van juridisch ouderschap voor de vrouwelijke partner van de moeder, met behoud van de familierechtelijke betrekking tussen het kind en de moeder, in het geval het kind wordt geboren en opgevoed binnen een duurzame relatie van twee vrouwen, en tevens om zo spoedig mogelijk na het uitbrengen van dit advies terzake een standpunt te bepalen en dit voor te leggen van de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.M. van der Burg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (24649).

MevrouwSipkes(GroenLinks)

De staatssecretaris heeft toch allang toegezegd dat het duomoederschap in het geheel betrokken zal worden. Dit lijkt me een compleet overbodige motie.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Vanmorgen hebben we hierover een discussie gehad. Tevens heb ik dit punt in mijn eerste termijn naar voren gebracht. De staatssecretaris zei dat ze niet veel voelt voor een versnelling. Zij wil het standpunt van het kabinet over het gehele advies afwachten. Ik krijg graag de reactie van de staatssecretaris op de motie.

Het amendement op stuk nr. 13 gaat over stiefouderadoptie die mogelijk moet worden gemaakt door samenwonenden. De PvdA kan zich daarin vinden. Men moet zich terughoudend opstellen ten aanzien van stiefouderadoptie. Dat geldt echter niet zozeer voor de toegang, maar meer voor de voorwaarden.

Ik wil nog een opmerking maken over het vaderschap, nieuw artikel 199. De staatssecretaris vindt het voorstel van de PvdA-fractie voorstelbaar, zo staat in de schriftelijke beantwoording. Het betreft hier het voorstel dat niet in alle gevallen na ontbinding van het huwelijk door de dood van de echtgenoot, ook automatisch deze overleden echtgenoot als de vader wordt aangemerkt. In het geval dat echtgenoten – en hierop is het amendement op stuk nr. 17 toegespitst – gescheiden hebben geleefd ten tijde van het overlijden, is zeer waarschijnlijk de overleden vader niet de werkelijke vader. Dan is het naar onze mening juist dat de vrouw een verklaring kan afleggen dat niet hij de vader is van het kind. Het doet het er in wezen niet toe dat zij hertrouwd is of niet. Als dit niet bij wet wordt geregeld, zal dit leiden tot een veelheid van ontkenningen. Vermoedelijk niet zoveel als bij beëindiging van een huwelijk door echtscheiding, maar in dit geval zal dit leiden tot ontkenningen. Dit moet worden voorkomen en daarom stelt de PvdA een meer evenwichtige regeling voor die meer aansluit bij de werkelijkheid van de praktijk.

Mocht na enige tijd bij de evaluatie blijken dat er later in andere gevallen sprake is van veel ontkenningen door de moeder, ook zonder dat er feitelijk gescheiden geleefd is tijdens de beëindiging van het huwelijk, tijdens het overlijden van de echtgenoot, dan zal er naar de mening van de Partij van de Arbeid voor de moeder meer ruimte moeten komen om te verklaren dat de overleden man al dan niet de vader is. In ieder geval geldt dat in de situatie dat de moeder en de overleden vader ten tijde van zijn overlijden gescheiden geleefd hebben.

De heerDittrich(D66)

Gesteld dat uw amendement wordt aangenomen, kunnen afstammelingen van de overleden man daartegen dan bezwaar aantekenen ingeval de vrouw verklaart dat het kind niet van de overleden man is, maar bijvoorbeeld van de nieuwe vriend?

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Nee, dat is niet in dit amendement geregeld. Ook op dit moment is dat niet het geval en ik heb niet gehoord dat dit tot problemen leidt.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Ik heb langzamerhand het idee dat het in dit wetgevingsoverleg gaat over de uitzondering op de uitzondering op de uitzondering, dus heb ik er ook een. Ik begrijp dat mevrouw Van der Burg in haar amendement refereert aan een situatie waarin men nog wel getrouwd is, maar waarin het niet aannemelijk is dat de echtelieden nog gemeenschap hadden, omdat zij niet meer bij elkaar wonen. Maar gesteld dat de overledene voordien ten minste een jaar in coma thuis heeft gelegen, dan kan het ineens niet. Ik kan mij dus heel veel situaties voorstellen waarin men een relatie met een derde kan beginnen. Dus tot hoever gaan wij? Wetgeving moet natuurlijk goed zijn en daarin moet iets zijn opgenomen over reële uitzonderingen. Toch dreigt wat dit betreft mijn fantasie op hol te slaan.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Het gaat om de realiteit en op het ogenblik is het ook mogelijk wat zojuist omschreven is. Bij het onderhavige wetsvoorstel is dat juist ingekort. Ook in de schriftelijke voorbereiding heb ik geen enkel argument van de staatssecretaris gelezen om de huidige mogelijkheid in te perken. Ik breng die mogelijkheid in feite terug in de wet. Tegelijkertijd vraag ik aan de staatssecretaris om ten behoeve van de evaluatie na te gaan of deze regeling goed bij de praktijk aansluit. Niemand wil een regeling die geen realiteitswaarde heeft. Maar, nogmaals, mijn amendement betreft de huidige regeling en ik zie geen enkele reden om die niet te handhaven.

De voorzitter:

Ik verzoek u toch een beetje spoed te betrachten bij de rest van uw bijdrage.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Voorzitter! Goed, met het oog daarop sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Dittrich over het draagmoederschap, waarbij natuurlijk ook zorgvuldigheid betracht moet worden ten opzichte van de wensouders en de draagmoeder. Maar als beiden het erover eens zijn dat de wensouders de ouders worden, kan ik mij heel goed voorstellen dat wordt nagegaan of een versnelling mogelijk is in de termijn van anderhalf jaar. Overigens lijkt mij de inschatting van een periode van anderhalf jaar behoorlijk kort. Ik wil dus graag dat de staatssecretaris de praktijk in dezen volgt. Ik wil ook graag weten op welke wijze de rechters in de praktijk met het draagmoederschap omgaan. Daarvan had de staatssecretaris nu nog geen overzicht, zo gaf zij aan in de schriftelijke beantwoording. Ik vraag haar evenwel om dat bij te houden en ons over bijvoorbeeld een jaar te informeren over de gang van zaken in de praktijk, alsook over de termijnen.

Wij wachten de brief van de staatssecretaris over de anonimiteit van de donor af en zullen dan reageren.

Ik heb het gevoel dat het naamrecht enerzijds en het afstammingsrecht en adoptie anderzijds niet helemaal goed zijn afgestemd. In eerste termijn hebben wij twee onduidelijkheden naar voren gebracht. De eerste betreft de naamgeving bij erkenning tegen de wil van de moeder en het kind in. De tweede is het geval waarin de adoptiefouders niet voor een geslachtsnaam kiezen. Hiernaar heeft mijn fractie in de Eerste Kamer in verband met het naamrecht gevraagd.

De staatssecretaris zegt in haar schriftelijke beantwoording dat de naamgeving bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap prima is geregeld. Dit is juist; het is expliciet in dit wetsvoorstel geregeld. Bij erkenning tegen de wil van de moeder en het kind in, op een moment dat het nieuwe naamrecht nog niet van kracht is, krijgt het kind, als men geen overeenstemming bereikt, de naam van de vader, die het eigenlijk niet wil. In het kader van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is er een apart artikel opgenomen voor het geval dat het nieuwe naamrecht nog niet in werking is getreden, dus in de noodsituatie. Waarom is het dan in het geval van erkenning tegen de wil van de moeder en het kind niet geregeld in de tussensituatie?

Op de vraag over adoptie komt hier nauwelijks antwoord, maar wel in de Eerste Kamer. Ik vraag de staatssecretaris of het niet te prefereren is dat het bij de gerechtelijke uitspraak duidelijk moet zijn wat de naam van het kind wordt. In de Eerste Kamer is gezegd dat de rechter maar even moet wachten totdat hij de adoptie uitspreekt. Dit is inderdaad mogelijk, maar dan kan het zijn dat men nog maanden moet wachten, wat mij geen gelukkige situatie lijkt. Waarom kan het niet nadrukkelijk worden vastgelegd? Dit zou dan ook moeten gelden bij de gerechtelijke uitspraak over erkenning tegen de wil van de moeder en het kind.

Wij zijn het eens met de termijnen in verband met de erkenning van het vaderschap: een jaar voor de vader, een jaar voor de moeder en drie jaar voor het kind. Wij kunnen ons dan ook niet vinden in het amendement van mevrouw Doelman op stuk nr. 14, vooral omdat wij van oordeel zijn dat de onzekerheid voor de betrokkenen zoveel mogelijk moet worden beperkt. Daarom zijn wij het met de vrij korte termijnen eens. Wel kunnen wij ons voorstellen dat er in de overgangsregeling meer ruimte wordt gegeven.

De staatssecretaris zegt dat zij nog niet helemaal uit de kwestie van de vervangende toestemming van de rechter bij weigering van de moeder en het kind bij erkenning door de verwekker is. Het heeft als voordeel dat de onzekerheid voor de moeder en het kind zoveel mogelijk wordt beperkt. Het heeft echter nadelen voor de vader. Ik vind het moeilijk om een goede balans hierin te vinden. Toch ben ik er nog niet van overtuigd dat het desbetreffende amendement moet worden ingetrokken, om de volgende reden. Erkenning tegen de wil van de moeder en het kind heeft zeer verstrekkende, ingrijpende gevolgen. Vrijwel alle rechtsgevolgen van ouderschap gaan dan gelden ten opzichte van het kind. Wij moeten hiermee zeer voorzichtig zijn. Je kunt zeggen dat de rechter dit goed kan afwegen. Maar omdat de criteria, de toets en ook de zwaarte van de beoordeling van belangen nauwelijks duidelijkheid geven, ook niet over de wijze waarop de zwaarte van de belangen wordt gewogen, geeft het naar onze mening te grote onzekerheid om dit tot in lengte van jaren te laten doorgaan. Wij zijn dan ook voor het handhaven van de vijf jaar in het amendement, vooral omdat deze situatie, ook al wijkt die iets af, toch parallel loopt met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. In feite is het beperken van de onzekerheid, ook bij de gerechtelijke vaststelling, een belangrijk element, zoals ook in het schriftelijk antwoord staat. Dat element is ook belangrijk in de sfeer van het doorzetten van een erkenning terwijl de moeder en het kind dat niet willen. Graag krijg ik hierop toch nog een reactie van de staatssecretaris.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de inwerkingtreding van het wetsvoorstel in relatie tot de drie andere wetsvoorstellen. In mijn eerste termijn heb ik de automatiseringsperikelen genoemd die er zijn. Die bemoeilijken een spoedige inwerkingtreding. De staatssecretaris zegt dat de GBA en de module van de burgerlijke stand, die beide gewijzigd moeten worden, formeel vanuit het Rijk gezien niets met elkaar te maken hebben, want wij geven alleen maar richtlijnen voor de GBA en niet voor de burgerlijke stand. Natuurlijk heeft zij daarin gelijk, maar in de praktijk is die koppeling via de automatisering wel degelijk aanwezig bij vrijwel alle gemeenten. Ik begrijp dat deze problematiek geen ellende geeft voor de inwerkingtreding van de herziening van het naamrecht per 1 januari 1998 en ook niet van het geregistreerd partnerschap. Ik wil echt zeker weten dat daar geen probleem ligt, ook niet voor de koppeling van de burgerlijke stand en GBA. Mocht dat wel het geval zijn, dan handhaven wij natuurlijk het voorstel om in ieder geval het naamrecht per 1 januari 1998 in werking te laten treden. Toch wil ik wel graag weten, gelet op alle afspraken die nog over het afstammingsrecht met gemeenten moeten worden gemaakt, hoelang het duurt om dit op een goede manier en geautomatiseerd binnen gemeenten voor elkaar te hebben, opdat wij weten wanneer dit wetsvoorstel op zijn vroegst in werking kan treden.

De heerSchutte(GPV)

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar schriftelijke en mondelinge antwoord. Ik heb in deze tweede ronde nog een paar puntjes.

Ik begin met de vier uitgangspunten die de staatssecretaris heeft genoemd. De meeste daarvan onderschrijf ik ook. Het zal duidelijk zijn dat de meningsverschillen optreden zodra het gaat over de relatie tussen huwelijk en andere leefvormen. Wij hebben het daar vaker over gehad, maar dit heeft ook consequenties voor enkele onderdelen van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Doelman heeft een amendement ingediend over de eenpersoonsadoptie, dat zojuist door andere woordvoerders is bestreden. Ik zou het van de weeromstuit niet willen bestrijden maar ondersteunen. Juist het aangeven van bijzondere gevallen is een aanduiding dat het geen gewone vorm van adoptie is. Er moet iets extra's aan de normale voorwaarden worden toegevoegd. Ik vind het een goede zaak dat dit wordt voorgesteld.

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de discussie over duomoeders niet is los te maken van de hele materie die is opgedragen aan de commissie-Kortmann. Ik pleit er dan ook voor om er niet op vooruit te lopen met welke argumenten dan ook. Om die reden ben ik dan ook tegen het amendement van de heer Dittrich op stuk nr. 21, zij het dat er zeker goede elementen zitten in dat amendement, maar hij heeft ze allemaal bij elkaar gevoegd. Het risico bestaat dan dat het amendement het niet haalt als het op een onderdeel onvoldoende steun krijgt.

Ik ben blij met het antwoord van de staatssecretaris inzake de kennis van afstammingsgegevens. Deze kwestie blijft te lang liggen. Een aantal jaren leefde dit onderwerp sterk, hetgeen heeft geleid tot wetsvoorstel 23207. De discussies over dit wetsvoorstel tonen aan dat dit een materie is die de mensen zeer bezighoudt. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat het, nu het eindverslag al zo lang bij de regering ligt, de beste oplossing is om in een brief het kabinetsstandpunt aan de Kamer voor te leggen.

De staatssecretaris heeft een aardige opmerking gemaakt over de emancipatie-effectrapportage. Zij wees erop dat het niet alleen om de effecten voor vrouwen maar ook om die voor mannen en kinderen ging. Ik vermoed dat zij een pleidooi houdt voor een gezinseffectrapportage. Daar zou ik overigens geen bezwaar tegen hebben.

In het amendement op stuk nr. 13 wordt op het punt van de stiefouderadoptie een relatie gelegd met de openstelling voor niet-huwelijkse relaties. Het zal duidelijk zijn dat ik om die reden het amendement niet zal steunen.

Ik suggereer de heer Dittrich om zijn amendement op stuk nr. 19 op twee punten redactioneel te wijzigen. Ik waardeer het dat de heer Dittrich probeert via een aantal amendementen de redactionele kwaliteit van het wetsvoorstel te verbeteren, maar dit amendement behoeft zelf enkele redactionele wijzigingen. Ik neem aan dat de heer Dittrich bereid is deze versie te herzien.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Namens mijn fractie heb ik twee amendementen ingediend. De staatssecretaris heeft mij ervan overtuigd dat ik op het punt van de ontkenning voor termijnen van vijf en tien jaar moet kiezen. Ook als een kind volwassen is geworden, kan het de procedure terzake starten. Aan volwassenen mag gevraagd worden op een redelijke termijn te reageren. Deze argumenten hebben mij overtuigd. Ik blijf echter problemen houden met de overgangstermijn van één jaar. Het lijkt mij verstandig om die termijn ten minste op twee jaar te stellen. Het is een zeer ingewikkeld wetsvoorstel. Het zal veel tijd vergen voordat alles goed is geregeld en de betekenis ervan duidelijk is geworden. Daarop gelet, is een overgangstermijn van minimaal twee jaar nodig. Als de staatssecretaris dit toezegt, behoef ik op dit punt geen amendement in te dienen.

Voorzitter! De bedoeling van mijn amendement inzake eenpersoonsadoptie is om te voorkomen dat alleenstaanden via adoptie een kind kunnen krijgen. Ik begrijp van de staatssecretaris dat de bewoordingen van mijn amendement juridisch-technisch wellicht niet juist zijn. Het is beter de uitzonderingen limitatief te omschrijven. Daaraan kan toegevoegd worden dat bij AMvB – met een voorhangprocedure – de staatssecretaris in sommige gevallen een uitzondering kan maken. Ik geef dit in overweging. De staatssecretaris wees erop dat de toelichting op mijn amendement leidt tot interpretatieverschillen. Het is echter heel goed mogelijk dat nadat het rapport-Kortmann is uitgekomen – ik wil dit heel graag integraal behandelen – een andere, ruimere interpretatie geldt. Dit wil ik echter voorkomen. Ik worstel met dit probleem. Als dit punt in de beantwoording niet duidelijk wordt, overweeg ik om aanstaande donderdag een amendement in te dienen dat een limitatieve opsomming van de uitzonderingsgronden bevat. Ik ben overigens blij dat de staatssecretaris heel duidelijk heeft gezegd wat zij onder eenouderadoptie verstaat. Het duo-ouderschap zal later apart geregeld worden. Ik ben ervoor dat er nu helderheid over bestaat of dit onderwerp straks integraal wordt behandeld of dat het in gedeeltes wordt behandeld.

Dan kom ik bij de adoptie door niet-gehuwden maar wel samenwonenden. In eerste termijn heb ik gezegd dat het huwelijk openstaat voor degenen die geen huwelijksbeletselen hebben. Ook in de notitie Leefvormen heeft de CDA-fractie dat aangegeven. Ik vind het dan ook vreemd om nu te besluiten om adoptie voor samenwonenden open te stellen. In eerste termijn heb ik mij afgevraagd, gezien het feit dat er zo weinig adoptiekinderen zijn en zo'n groot aanbod aan ouders – 60 Nederlandse kinderen in 1994 – of gehuwden dan voorrang hebben boven samenwonenden bij adoptie. Daar is de staatssecretaris niet op ingegaan. In de schriftelijke voorbereiding heb ik gesteld dat er voor samenwonenden altijd een extra stap nodig is. Samenwonenden kunnen nooit als paar adopteren. In feite gaat het dan om twee eenpersoonsadopties naast elkaar, want er is niet automatisch sprake van ouderlijk gezag. Aan de verbaasde gezichten om mij heen zie ik dat ik het allemaal niet goed begrepen heb. In mijn ogen heeft de partner van iemand met een kind niet automatisch hetzelfde gezag over het kind.

De heerDittrich(D66)

De situatie kan zich toch voordoen dat twee mensen van verschillend geslacht die samenwonen een pleegkind hebben dat zij jarenlang verzorgen en opvoeden en dat zij op een gegeven moment besluiten dat zij het kind willen adopteren vanwege de familierechtelijke betrekkingen. Dan zijn het niet twee eenpersoonsadopties. Dan is het een volwaardige adoptie, terwijl er geen sprake van een huwelijk is.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Maar als je samenwoont erf je ook niet van elkaar. Dat is niet automatisch geregeld. Er is altijd iets extra's voor nodig. Ik hoop dat de staatssecretaris een en ander aan mij kan uitleggen. Voor gehuwden zijn allerlei zaken automatisch geregeld. Dan denk ik aan erfrecht, de afstammingsgegevens etc. Voor niet-gehuwden is dit niet automatisch geregeld. Er moet duidelijkheid zijn op dit punt. Ik hoor dan ook graag van de staatssecretaris wat zij daarvan vindt. Ik blijf het vreemd vinden dat als er voldoende aanbod is, adoptie opengesteld moet worden voor mensen die samenwonen. Ik zou zeggen: ga even naar het gemeentehuis; als je toch al zo lang met elkaar samenwoont – drie jaar – moet dat toch mogelijk zijn. Maar ja, het is uiteindelijk aan de mensen zelf om daartoe te besluiten.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat laatste is nu precies de essentie van het verhaal, dat mensen zelf beslissen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Het gaat om het principe en uiteindelijk gaat het toch om een keuze. Donderdag, wanneer wij de finale afweging maken, zal dit een belangrijk punt voor ons zijn, ook in het kader van adoptie. Wij hebben namelijk altijd de voorkeur gegeven aan adoptie door een gehuwd paar.

Voorzitter! In eerste termijn heb ik gezegd dat ik overweeg op het punt van de afstammingsgegevens een motie in te dienen, omdat ik het belangrijk vind dat kinderen goed worden ingelicht, zodat zij later op zoek kunnen gaan naar hun wortels. Er zijn nu te veel volwassenen op zoek naar waar zij vandaan komen. Je hoeft alleen maar met het FIOM te praten om ervan overtuigd te raken hoe belangrijk het voor een mens is om te weten van wie hij afstamt en waar hij vandaan komt. Dat heeft de staatssecretaris ook duidelijk omschreven. Ik ben haar dankbaar dat zij heeft toegezegd de Kamer een brief te sturen om het wetsvoorstel inzake afstammingsgegevens nieuw leven in te blazen. Dan zou ik ook graag van haar willen weten hoe daaraan gestalte moet worden gegeven. Het ligt allemaal ingewikkeld. Er moet geregistreerd worden en die gegevens moeten toegankelijk zijn. Mijns inziens moet er ook een procedure afgesproken worden waardoor jonge kinderen en ook volwassen kinderen na kunnen gaan waar zij vandaan komen. Dat moet ook geregeld worden. Bij adoptie van buitenlandse pleegkinderen moeten de ouders van tevoren weten dat zij die kinderen moeten inlichten. Gestimuleerd moet worden dat ouders de plicht voelen om kinderen in te lichten. Ik denk dat het registreren van de afstammingsgegevens een mooie opening biedt om hierover verder met elkaar van gedachten te wisselen.

Op welke termijn wil de staatssecretaris met mevrouw Borst praten over de relatie tussen bevruchtingstechnieken en afstammingsgegevens? Kan er in de toekomst een betere afstemming plaatsvinden? De circuits krijgen nu naast elkaar vorm. Medisch is er veel mogelijk, maar later zijn de gevolgen pas duidelijk, met name als men volwassen is geworden. Er zijn ook gevolgen voor de ouders en vooral de moeders. Voor moeders is een IVF-procedure zeer ingrijpend en emotioneel belastend. Wellicht is het nog belastender voor het kind. Kan de staatssecretaris hierop in haar brief ingaan, ook procedureel gezien?

Ik heb lang nagedacht over het amendement van mevrouw Van der Burg over de termijnen. Na afweging, ben ik geneigd het amendement inzake de termijn van vijf jaar niet te steunen. Daarvoor moet meer ruimte worden gelaten, omdat enerzijds emoties een grote rol spelen en anderzijds moeten er weloverwogen keuzes gemaakt worden om binnen een bepaalde termijn geen actie te ondernemen. Later kan een en ander wel noodzakelijk zijn of als zodanig worden gevoeld. Het opnemen van genoemde termijn lijkt mij dan ook niet goed.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Wilt u ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de termijn van vijf jaar ook doen vervallen?

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Vaderschapsactie vind ik van een andere orde.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Het betreft geen vaderschapsactie, want dat heeft te maken met het onderhoud. Het gerechtelijk vaststellen van vaderschap is gebonden aan een termijn van vijf jaar.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Het gaat uiteindelijk om de erkenning. Ik vind de voorbeelden van de staatssecretaris bijzonder begrijpelijk en verantwoord. Ik ben dan ook niet geneigd de termijn op die wijze vast te leggen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Het gaat alleen om die bijzondere gevallen waarin het kind of de moeder weigert. Hetzelfde is aan de orde bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, dus tegen de wens van de vader.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Als moeder en kind weigeren, zal op hen de plicht rusten om dat goed en overwogen weer te geven. Dat kan nooit alleen een emotionele kwestie zijn. Het gaat om een afweging tussen beide partijen. Ik houd daar maar aan vast.

Bij het amendement van mevrouw De Vries over de stiefouderadoptie speelt de afweging ten aanzien van adoptie door niet-gehuwden een rol. Ik moet nog een afweging maken op het punt van gehuwd zijn of al dan niet samenwonen.

Wat de technische wijzigingen betreft, kan er slechts sprake zijn van een voordeel.

De heerVan den Berg(SGP)

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris oprecht zowel voor de schriftelijke als de mondelinge beantwoording. Het is prettig dat wij deze toch moeilijke materie goed op ons in hebben kunnen laten werken. Ik heb ook waardering voor de sympathieke manier waarop zij onze principiële bezwaren tegemoet is getreden. Het is fijn dat zij daarvoor begrip heeft, ook al brengt dat ons in de uiteindelijke afweging, zo vrees ik, niet veel dichter bij elkaar. Voor het debat is het echter plezierig.

Wij blijven – de staatssecretaris zal dat ook verwachten – problemen houden met een groot aantal van de voorstellen. Het voert ons duidelijk af van het huwelijk als kader van en uitgangspunt voor de familierechtelijke relaties. Er zijn amendementen ingediend die soms nog verdergaan dan het voorstel. Ik kom daar ook in het plenaire debat op terug. Dat is ook het aangewezen moment voor een politieke beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat wij, ondanks deze beantwoording, het totaal van de voorstellen helaas niet positief kunnen beoordelen.

Ik had al aangekondigd dat ik op de juridische punten niet zoveel onduidelijkheden meer zag, maar ik zal toch nog kort ingaan op enkele punten. Ik heb gevraagd of de formule "in het belang van het kind" waarover wij het allemaal hebben en waarover wij het allemaal eens zijn, niet een zo open formule is geworden dat het nauwelijks onderscheidend vermogen meer heeft in de concrete afweging. Dat blijkt ook hier wel in de discussie omdat, met inachtneming van deze formule, soms heel verschillende oplossingen in dezelfde gevallen worden bepleit. De vraag is natuurlijk hoe hier op een gegeven moment mee wordt omgegaan. Dat geldt ook voor een aantal andere begrippen in deze wet. Die zijn nogal open en suggereren volgens mij meer juridische vastheid dan zij in werkelijkheid bieden. Sommigen willen die open ruimte misschien, maar ik vind juist dat het familierecht ook enige zekerheid moet kunnen bieden en dat het niet een soort casuïstiek moet worden waarin de uiteindelijke oplossing in ieder geval weer anders kan uitvallen. Dit was een algemeen punt, maar ik wilde dit graag even opgemerkt hebben.

Een ander punt was bij de schriftelijke vragen al aan de orde gesteld, namelijk de kwestie van het bewijs van ontkenning van het vaderschap. Op pagina 4 van de schriftelijke antwoorden wordt daarover gesproken. Ik dank de staatssecretaris voor die beantwoording, die op zichzelf wel helder is, maar niet de kern van mijn vraag raakt. Dat is dat de rechter de juistheid van de grond voor de ontkenning van het vaderschap niet behoeft te onderzoeken; er wordt dus het een en ander aan zijn prudentie overgelaten. Op zichzelf is dat begrijpelijk, maar de staatssecretaris zegt in haar antwoord ook terecht dat het gaat over rechten waarover partijen niet in vrijheid kunnen beschikken. Mijn vrees was dat er een soort praktijk ontstaat die ik misschien wat overtrokken heb aangeduid als "de grote leugen": omdat de rechter niet verplicht is om te onderzoeken, kunnen partijen zich aan de wettelijke regeling onttrekken. Men kan dan bereiken dat ontkenning van het vaderschap slaagt, hoewel het kind door de man is verwekt. Daarom acht ik de medewerking van de bijzondere curator van het kind steeds nodig. Die zal in elk geval de feiten niet moeten weerspreken. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Ik ben het er overigens wel mee eens dat de rechter niet hoeft te treden in de motieven die de bijzondere curator aanvoert om in een bepaald geval verstek te laten gaan of geen verweer te voeren. De mogelijkheid om deze regeling via deze weg te ontgaan, dient in elk geval zoveel mogelijk ingeperkt te worden.

Ik heb een parallel getrokken tussen de erkenning en de stiefouderadoptie, waarover te lezen is op bladzijden 19 en 20 van de schriftelijke beantwoording. De staatssecretaris zegt terecht dat er geen sprake is van dezelfde problematiek. Wat ik bedoeld heb te zeggen, is dat beide fenomenen wel eenzelfde rol vervullen, want in beide gevallen is sprake van het ontstaan van een juridische relatie, los van het verwekkerschap. Ik merkte op dat het toch wat opvallend is dat het ene, de erkenning, zo positief wordt benaderd en het andere, de stiefouderadoptie, zo negatief. Kan de staatssecretaris daar nog iets over opmerken?

Voorzitter! Ik kom op een aantal ontwikkelingen die zich aftekenen in dit debat. Een verdere verruiming van de eenpersoonsadoptie spreekt mijn fractie absoluut niet aan. Ik vond het amendement van mevrouw Doelman voor mij wel een stapje in de goede richting, omdat dat het bijzondere karakter van deze adoptie nader onderstreept. Maar ik vraag mij af of dit niet te ver gaat als het wordt uitgewerkt in allerlei concrete gevallen. Wij wachten af hoe het er uiteindelijk zal uitzien; in deze vorm zou het amendement wel de instemming van mijn fractie kunnen hebben.

Vervolgens de ontwikkelingen rond het duomoederschap. Het amendement op stuk nr. 21 spreekt mijn fractie niet aan. Ook de weg die mevrouw Van der Burg wil gaan en waartoe haar motie een uitnodiging vormt, spreekt mij als richting niet aan. Zij liet het begrip "novelle" vallen. Afgezien van de vraag of wij inhoudelijk die weg willen gaan – ik dus niet – zou dit een enorme oprekking van het begrip "novelle" betekenen. Daar zou ik om staatsrechtelijke redenen al groot bezwaar tegen hebben. Het doel heiligt de middelen niet, dat moet ook voor haar gelden. Al is haar doel een ander dan het mijne, over de middelen zouden wij het in dit geval wel eens moeten zijn, als het goed is.

Ik betreur het amendement van mevrouw De Vries om ook voor de niet-huwelijkse relaties de mogelijkheid van stiefouderadoptie te openen. Dat gaat mij te ver. Ook dat amendement zullen wij niet steunen, maar dat was ongetwijfeld al duidelijk.

Verder zullen wij ons eindoordeel over de voorstellen in de plenaire behandeling geven.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Voorzitter! Ik kan het heel kort houden. Tijdens de eerste termijn fluisterde een collega tegen mij: zouden wij straks nog weten wat normaal is of zouden wij alle uitzonderingsgevallen als normaal gaan beschouwen? Op een gegeven moment was ik de draad ook een beetje kwijt, zeker bij de problemen die kunnen ontstaan bij een overleden man, die al gecremeerd is, wanneer het vaderschap moet worden vastgesteld. Toen had ik even het gevoel dat ik liever overging op iets anders.

Alle complimenten voor de manier waarop de staatssecretaris en haar medewerkers helderheid hebben geschapen, zowel bij de schriftelijke voorbereiding als bij de mondelinge toelichting. Een aantal artikelen zijn inderdaad duidelijk. Ook werd mij duidelijk dat er niet wordt getracht om alle gevallen die zich kunnen voordoen, in regelgeving vast te leggen. Dat waardeer ik. Het moet ruim en helder zijn, maar je kunt niet alle situaties die zich kunnen voordoen, in een wet plaatsen, want dan zou de Kamer verkeerd bezig zijn.

Bij de schriftelijke voorbereiding had ik een vraag gesteld over inspraak die kinderen kunnen hebben bij adopties. Dat is nu geregeld vanaf 12 jaar. Mijn vraag in eerste termijn was om meer aan te sluiten bij de omgangsregeling, zodat jongeren onder 12 jaar die daartoe in staat zijn, door de rechter gehoord worden. De antwoorden daarop vond ik toch niet bevredigend. Ik heb het nu vastgelegd in het amendement op stuk nr. 23.

De staatssecretaris zegt: als een jongere zelf een brief schrijft aan de rechter – dat is de eerste drempel – dan zal de rechter daar ongetwijfeld serieus aandacht aan besteden. Dat "ongetwijfeld" moet je ook maar afwachten.

Ik zou deze mogelijkheid expliciet open willen laten. Zij stelt dat het voor jonge kinderen een behoorlijke belasting is om geconfronteerd te worden met vragen zoals hier aan de orde zijn. Maar de wijze waarop de rechter dat doet bij het omgangsrecht, als ouders uit elkaar gaan, wordt toch ook niet gezien als enorm belastend of emotioneel nadelig voor die jongeren.

De heerDittrich(D66)

In de tekst van het amendement op stuk nr. 23 staat: "maar in staat kan worden geacht zijn belang redelijk te waarderen". Mijn vraag aan mevrouw Sipkes is: wie moet dat bepalen en in welk stadium? Moet de rechter altijd controleren of er kinderen jonger dan 12 jaar in een relatie zijn? Moet hij dan zelf een brief sturen met een vragenlijst en aan de hand van de antwoorden beoordelen of iemand wel of niet daartoe in staat geacht kan worden?

MevrouwSipkes(GroenLinks)

In dit geval heb ik aansluiting gezocht bij formuleringen die elders ook worden gehanteerd. Ik wil het niet vastleggen. Wij hebben het over jongeren van 10 of 11 jaar. Bij een kind van een of twee jaar kun je niet zeggen dat hij zijn belangen redelijk kan vertegenwoordigen. Ik heb het bewust opengelaten om die mogelijkheid te behouden, omdat je die grensgevallen hebt van 9, 10 of 11. Ik vind het heel lastig om dat vast te leggen. Aangezien er geen klachten zijn over deze formulering in het omgangsrecht, althans ik ken ze niet, leek het mij het beste om daarbij aan te sluiten.

De heerDittrich(D66)

Hoe moeten die kinderen van 10 of 11 jaar dan standaard benaderd worden? Hoe moet ik dat in de praktijk voor mij zien?

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Zij kunnen inderdaad door de rechter in het proces benaderd worden.

De heerDittrich(D66)

Acht mevrouw Sipkes dat niet belastend voor de zaken die wij in dit wetsvoorstel willen regelen? Als een kind gehoord wil worden en 10 of 11 jaar is, kan het zelf het initiatief nemen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Ik heb net in mijn toelichting gezegd dat het een extra drempel is. Wij zeggen zo makkelijk: ga maar naar de rechter, maar voor heel veel mensen is dat een drempel, ook als het niet vastligt. Juist dat extra duwtje en de verplichting voor de rechter lijken mij in dit geval goed.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Zal de raad voor de kinderbescherming de mening van het kind in zijn advies niet nadrukkelijk aan de orde laten komen?

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Dat kan ook. Ik begrijp alleen niet goed dat als wij het over het omgangsrecht hebben, iedereen het normaal vindt dat het kind gehoord kan worden, maar als wij het over adoptie hebben, wordt dit als heel ingewikkeld en problematisch beschouwd. Mij ontgaat dat. Het lijkt mij dat adoptie zwaarder weegt, ook vanuit de belangen van het kind.

De heerDittrich(D66)

Bij het omgangsrecht is het aan de rechter overgelaten om te bekijken of hij op basis van signalen die hij op de een of andere wijze gekregen heeft, een kind jonger dan 12 jaar wil horen. Dat gebeurt niet standaard in alle gevallen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Maar dat geldt in dit geval ook. Er staat immers: die in staat kan worden geacht. Ik heb nadrukkelijk willen aansluiten bij de praktijk van en de formulering die gebruikt wordt in het omgangsrecht.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik vind het idee heel sympathiek. Wij willen de jeugd zo snel mogelijk laten meedenken over de eigen situatie. Dat gebeurt ook bij de jeugdhulpverlening. Ik zoek meer naar de juiste vorm. Ik sta er voor open als de staatssecretaris voor het idee een goede vorm zou kunnen vinden. Ik vind het belangrijk om de stem van het kind mee te wegen. Dat zou ook kunnen gebeuren door een voorschrift aan de raad voor de kinderbescherming of aan de rechter. Wij moeten nadenken over de beste vorm.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris in dezen af.

In mijn eerste termijn heb ik al gesteld dat wij zeer positief staan ten opzichte van dit wetsvoorstel. Wij vinden het echter een grote gemiste kans om adoptie door homo's en lesbo's te regelen. Dat is meer een politieke discussie. Dat geldt ook voor een aantal amendementen. Die discussie kan het beste aanstaande donderdag gevoerd worden.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris en degenen die haar hebben geholpen bij de goede en vlotte beantwoording van allerlei vragen die soms lastig en ingewikkeld van aard waren en voor haar steun voor de ideeën die sommige leden, waaronder ikzelf, te berde hebben gebracht.

Voor deze tweede termijn heb ik niet veel punten. De staatssecretaris moet nog haar oordeel geven over de amendementen vanaf stuk nr. 17 en over de door mevrouw Van der Burg ingediende motie. Dat oordeel wil ik mede betrekken bij mijn oordeel over een aantal van die amendementen. Deze wet gaat eigenlijk alleen maar over uitzonderingen en wij hebben er nog meer bedacht. Wij hebben dat enerzijds gedaan met de bedoeling goede wetgevers te zijn en onze wetgevende taak zeer secuur op te vatten, terwijl ik mij anderzijds realiseer dat het gangbare het normale is. Voor 15 miljoen mensen kun je niet alles in een wet vastleggen. Bovendien hol je daarmee de bevoegdheden en de oordeelsvorming van de rechter uit.

Ik heb dat gevoel ook als wij spreken over het belang van het kind. Mevrouw Sipkes heeft het in haar amendement over inspraak door een kind van 12 jaar of jonger. Wij zijn zo langzamerhand te bang dat een rechter in een bepaald geval zijn oordeel niet uitstelt of een nader onderzoek instelt. Ik denk daarbij aan een kind net onder de 12. Als de rechter eraan twijfelt of het belang van het kind wordt gediend of als het kind het zelf wil, zal de rechter op grond daarvan zijn oordeel uitstellen of een nader onderzoek instellen. Wij moeten die mogelijkheid niet steeds overal in de wet erbij zetten en vastleggen. De positie van de rechterlijke macht is niet meer zo sterk als wij dat oordeel onvoldoende vertrouwen.

Op zichzelf had de staatssecretaris geen bezwaar tegen de twee door mij ingediende amendementen op de stukken nrs. 11 en 13. Het was bij het amendement op stuk nr. 11 niet mijn bedoeling om "de overledenen van de overledenen" nog allerlei rechten te geven. Bij het teruglezen las ik dat mijn amendement de postume vaststelling van de postume vaststelling wordt, omdat artikel 207 al voorziet in de postume vaststelling. Ik zal een gewijzigd amendement indienen waaraan ik zal toevoegen: "mits de man, bedoeld in artikellid 1, nog in leven is". Daarmee ondervang ik dat. Zo voeren wij het misschien niet te ver. Later heb ik gezien dat de toevoeging "indien de afstammeling minderjarig is, wordt hij vertegenwoordigd door een bijzondere curator" overbodig is, omdat dat elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Dat kan bij dezelfde gelegenheid dus worden geschrapt.

De voorzitter:

Betekent dit dat het amendement op stuk nr. 11...

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Dat zal gewijzigd worden ingediend.

De voorzitter:

Dan constateer ik dat het amendement op stuk nr. 11 is ingetrokken en daarom geen onderwerp van beraadslaging meer uitmaakt.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Als u dat zo wilt opvatten, dien ik een nieuw amendement in.

De voorzitter:

Ja, want het krijgt een ander nummer.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

De tekstuele wijziging in het amendement op stuk nr. 13 gaf vanwege het woord "buitenhuwelijkse" aanleiding tot een verkeerde interpretatie. Ik zal dat wijzigen in "niet-huwelijkse". Ik weet niet of de voorzitter ook dat amendement als vervallen wil beschouwen – dan maak ik een heel nieuw amendement – of dat dit redactioneel is.

De voorzitter:

Ik dacht dat het alleen maar in de toelichting voorkwam. Dan lijkt het mij vrij overbodig. Zeker gelet op de stemmingen over een groot aantal nummers, is het voor de helderheid verstandig als alleen de toelichting gewijzigd wordt. Over het algemeen hoeft dan niet het hele amendement te worden gewijzigd. Nu dit vandaag zo vaak aan de orde is geweest en wij allemaal weten wat ermee bedoeld wordt, zou ik zelfs willen beweren dat het niet opnieuw herschreven hoeft te worden, omdat de tekst van het amendement zelf geen wijziging nodig heeft.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Ik dank u voor uw toelichting.

Zeker in relatie tot de motie van mevrouw Van der Burg en het amendement van de heer Dittrich – een uitbreiding van mijn amendement, omdat de heer Dittrich ook de duomoeders in artikel 229 een plaats wil geven, terwijl mevrouw Van der Burg in haar motie voorrang voor die regeling vraagt – en in het licht van het onderzoek van de commissie-Kortmann en de uitkomst daarvan ergens in deze zomer – 1 augustus of zeer kort daarna – vraag ik de staatssecretaris om nog eens in te gaan op de vraag in hoeverre de motie overbodig is, zoals mevrouw Sipkes dat definieerde, of juist een ondersteuning van haar beleid.

De vergadering wordt van 15.43 uur tot 15.57 uur geschorst.

Tweede termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Ik zal proberen om de vragen zo bondig mogelijk te beantwoorden op volgorde van inbreng. Ik begin met de vraag van de heer Dittrich over het draagmoederschap, een mogelijke versnelling en de gemiddelde tijd die wij inschatten. Mevrouw Van der Burg heeft gezegd dat anderhalf jaar misschien wel wat optimistisch is. Ik was blij dat de heer Dittrich ook zei dat moet worden onderzocht of bij een eventuele versnelling met de belangen van alle betrokkenen rekening wordt gehouden. Dat lijkt mij het uitgangspunt. Wat ik wel wil doen – dan noem ik niet alleen de raad voor de kinderbescherming, maar ik denk ook aan FIOM – is voorleggen wat eventuele mogelijkheden zijn, maar dan moet wel rekening worden gehouden met alle belangen die daarbij aan de orde zijn. Omdat men in het kader van draagmoederschap al heel vroeg weet welke richting men op wil, wil ik dat minstens bespreken. Dat moet overigens wel worden afgezet tegenover de belangen van anderen die afstand willen doen. Dat heb ik ook al in eerste termijn gezegd, maar dat beluisterde ik ook uit het betoog van de heer Dittrich. In die zin zal ik daar dus gesprekken over voeren en ik zal de Kamer daar later in een brief over informeren.

De Kamer hoort nog meer over het donorschap via de brief die ik naar aanleiding van het voorstel van de voorzitter heb toegezegd. Ik heb geconstateerd dat geen van de woordvoerders heeft gemeld dat de ideeën die indertijd bij de fracties zelf leefden, zijn geëvolueerd. Ik heb wat dat betreft geen enkel aangrijpingspunt. De Kamer krijgt van mij in ieder geval een regeringsstandpunt en dan ben ik heel benieuwd hoe de discussie zich verder ontwikkelt.

Diverse woordvoerders hebben al commentaar gegeven op het amendement op stuk nr. 21. Misschien is het goed dat ik aan het eind van mijn betoog de amendementen nog even achter elkaar zet met mijn mening daarover. Met betrekking tot het amendement op stuk nr. 21 meld ik de Kamer maar vast dat ik bezwaar heb tegen het punt 4, maar dat zal niemand verbazen. Ik kom dadelijk nog terug op de duomoeders.

Ik heb geen bezwaar tegen het amendement op stuk nr. 19 dat vooral redactioneel is. In feite heeft de heer Dittrich met het amendement op stuk nr. 20 een invulling gegeven aan de actievere formulering rondom het onderwerp "tegenspraak". Ook daar heb ik geen moeite mee.

Dan heeft de heer Dittrich, naar aanleiding van de discussie over de grens van vijf jaar voor erkenning die mevrouw Van der Burg wil stellen, gevraagd om de afweging aan de rechter te laten. Dat ben ik helemaal met hem eens. Dat heb ik ook betoogd. De rechter heeft daar de belangenafweging te maken. Hij heeft ook gevraagd om straks bij de evaluatie te bezien of zich daar problemen hebben voorgedaan. Het laatste wil ik de Kamer wel toezeggen, met de kanttekening die ik ook al in eerste termijn heb gemaakt, namelijk dat een evaluatie over deze wetgeving een royale periode zou moeten beslaan. Ik heb niet exact in mijn hoofd hoeveel jaar, maar het vraagt toch geruime tijd om de werking van de wet werkelijk te kunnen beoordelen.

De DNA-kosten kunnen oplopen tot ƒ 2500, zoals ook uit de schriftelijke beantwoording is gebleken. Er is gevraagd of er een hardheidsclausule mogelijk is. Ik kan het antwoord op die vraag op dit moment niet geven, maar ik wil het wel laten onderzoeken en de Kamer later informeren over de vraag of het kan en wat de consequenties daarvan zijn. Ik zeg het dus niet toe, maar een verder onderzoek wil ik zeker doen.

De heerDittrich(D66)

Krijgen wij te zijner tijd wel een brief als de staatssecretaris dat heeft uitgezocht?

StaatssecretarisSchmitz

U krijgt alweer een flink aantal brieven.

De heerDittrich(D66)

Wij houden namelijk zo van post.

StaatssecretarisSchmitz

Ik weet het. Ik bedien u toch altijd royaal. Ik hoef alleen maar te kijken naar een ander onderwerp van mijn portefeuille.

Voorzitter! Met uw goedkeuring zal mevrouw Wortmann ingaan op opmerkingen van de heer Dittrich over gronden van weigering, de ambtenaar van de burgerlijke stand, de notaris en artikel 41.

Naar aanleiding van het betoog van mevrouw Van der Burg wijs ik erop dat de Vereniging van duomoeders in haar brief stelt dat het nu aangenomen wetsvoorstel over het gezamenlijk gezag een verbetering inhoudt. Echter, men zit met het feit dat het gezag ophoudt bij meerderjarigheid; dan houdt de band op. Bovendien vraagt men aandacht voor het erfrecht. Intern heb ik al aangegeven dat ik mij kan voorstellen dat dit punt specifiek wordt betrokken bij onze beschouwingen van het erfrecht. Men weet hoe ingewikkeld het erfrecht is, maar ik zie de geuite bezwaren en ik zal hiernaar alvast laten kijken.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Geeft u daarmee aan dat dit ook zou moeten gelden voor stiefouderadoptie? Wat betreft gezamenlijk gezag en voogdij komt die groep met dezelfde problemen te zitten.

StaatssecretarisSchmitz

Ik moet nu niet meer toezeggen dan mogelijk is. Ik ben absoluut geen deskundige op het terrein van het erfrecht, maar ik kom op dat terrein nogal eens schrijnende praktijkgevallen tegen. Mensen wijzen mij erop dat er voor bepaalde situaties, waarin er sprake is van een nauwe band en gezamenlijk gezag, toch een regeling getroffen zou moeten worden. Ik heb begrepen dat dit in het kader van de herziening van het erfrecht nog niet de grootste aandacht heeft. Ik wil graag bevorderen dat dit wat meer aandacht krijgt.

Voorzitter! Mij richtend op het betoog van mevrouw Van der Burg, laat ik de term "novelle" en de staatsrechtelijke beschouwingen daarover maar even terzijde. Ik heb in eerste termijn al gesproken over de wens, die bij de Kamer en bij mij leeft, om dit wetsvoorstel nu echt met voortvarendheid af te handelen. Ik hoop dat de Tweede Kamer dit wetsvoorstel snel in meerderheid zal aannemen en dat het vervolgens snel aan de Eerste Kamer kan worden voorgelegd. Het is echt belangrijk dat wij stappen voorwaarts zetten op het terrein van het afstammingsrecht. Tegen die achtergrond wil ik risico's op vertraging vermijden.

Mevrouw Van der Burg legt mij in haar motie twee vragen voor. In de eerste plaats is er het verzoek om de kwestie van het duomoederschap expliciet aan de commissie-Kortmann voor te leggen. In de tweede plaats vraagt zij om als deze commissie met een advies komt, dit punt eruit te lichten en daarover met een afzonderlijk kabinetsstandpunt te komen, vooruitlopend op het totale standpunt. Voorzitter! Wat het eerste verzoek betreft denk ik dat de commissie zich al met deze kwestie bezighoudt. Echter, ik wil gaarne aan dit verzoek tegemoetkomen; ik zal de commissie in een aanvullende brief hiervoor aandacht vragen. Wat het tweede verzoek betreft handhaaf ik mijn standpunt dat ik het gehele advies van de commissie wil hebben, zodat ik dat op alle aspecten op een evenwichtige manier kan bezien. Ik heb niet de neiging om dat ene punt van de duomoeders eruit te lichten terwijl ik weet dat er met betrekking tot de duovaders een soortgelijke problematiek aan de orde is. Ik ben dus niet bereid om dit ene onderdeel eruit te lichten en daarover een afzonderlijk kabinetsstandpunt naar voren te brengen. Dat heb ik ook al in eerste termijn gezegd. Overigens is daarmee de motie niet overbodig. Ik maak duidelijk onderscheid tussen de twee verzoeken die mevrouw Van der Burg in de motie heeft neergelegd.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Mevrouw Van der Burg heeft mogelijkheden genoemd om een en ander versneld te regelen: hetzij een novelle, hetzij het ophouden van het onderhavige wetsvoorstel totdat het rapport van de commissie beschikbaar is.

StaatssecretarisSchmitz

Ik zou het laatste buitengewoon betreuren.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Ziet u een mogelijkheid via een novelle? Ik zie die mogelijkheid niet, maar wil hierover graag uw oordeel vernemen.

StaatssecretarisSchmitz

Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen en er komt een rapport van de commissie-Kortmann en een kabinetsstandpunt op dat onderdeel, dan ligt het voorstel bij de Eerste Kamer die dan moet aangeven of ze een novelle wil. Deze novelle gaat dan weer eerst naar de ministerraad, de Raad van State enz. Naar mijn gevoel treedt dan zware vertraging op en ik heb de wens dat in deze kabinetsperiode dit wetsvoorstel uitdrukkelijk tot wet wordt. Ik ben benauwd voor aspecten die voor vertraging kunnen zorgen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Als vanuit de commissie-Kortmann nieuwe wetgeving wordt voorgesteld, hoop ik dat u er niet van uitgaat dat de Eerste Kamer om amendering vraagt. U komt dan toch zelf met nieuwe wetgeving? Een en ander kan dan integraal onderdeel uitmaken van een volgende wet.

StaatssecretarisSchmitz

Mevrouw Doelman heeft gelijk. Dat initiatief ligt bij de regering. Indien hiertoe aanleiding is, zal zij dat zeker nemen.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik wil nog een vraag stellen over het voorleggen van het verzoek aan de commissie-Kortmann. Ik meen dat de commissie de problematiek van de duomoeders wel in haar advies zal opnemen. Zij zal dit echter niet automatisch doen onder handhaving van de uitgangspunten van het afstammingsrecht. Daarom moet dit uitdrukkelijk worden gevraagd. Anders vrees ik dat dit niet aan de orde komt.

StaatssecretarisSchmitz

Ja, dat heb ik uitdrukkelijk gezegd. Mevrouw Van der Burg heeft een amendement op stuk nr. 17 ingediend. Ik heb hier geen bezwaar tegen, maar ze heeft ook gevraagd om andere gevallen bij de evaluatie mee te nemen. Dat zeg ik graag toe.

Mevrouw Van der Burg heeft in verband met de periode van anderhalf jaar gevraagd hoe rechters omgaan met het draagmoederschap. Ik weet nog niet in welke vorm ik dit moet laten gieten, maar in principe zullen we de ontwikkelingen volgen. Te zijner tijd zullen we u daarover rapporteren.

In verband met het naamrecht ga ik ervan uit dat we de datum van 1 januari 1998 voor de inwerkingtreding halen. Stel dat we die datum niet halen, dan zal bij erkenning tegen de wil van moeder wel degelijk de naam van de vader via de huidige wetgeving aan de orde zijn. Dit is een reden temeer om uit te zien naar de inwerkingtreding van het naamrecht per 1 januari 1998.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is er in de wet nu dus wel een soort noodmaatregel opgenomen. Als u zegt dat we niets meer hoeven te regelen omdat het naamrecht per 1 januari a.s. in werking treedt, zijn dit artikel en het onderdeel C, 2a1, overbodig.

StaatssecretarisSchmitz

Ik kom hier nog op terug.

Mevrouw Van der Burg heeft op stuk nr. 18 een amendement ingediend met het oog op de kwestie van de afgrenzing, de termijn van vijf jaar en de toestemming. Ik heb inderdaad gezegd dat ik begrip heb voor de aspecten, maar dat er onzekerheid blijft bestaan. Alles afwegende, kies ik er uitdrukkelijk voor om daarvoor geen termijn in te voeren. Ik doe dit met name omdat we de belangenafweging door de rechter op dat punt kennen. Gezien de voorbeelden uit de praktijk, die zojuist ook aan de orde zijn geweest, vind ik die afgrenzing toch een te groot nadeel, ondanks dat ik begrip heb voor de aspecten van onzekerheid. Als ik de voor- en nadelen afweeg, meen ik te moeten vasthouden aan de tekst van het wetsvoorstel.

Ik bevestig nog de opmerking van mevrouw Van der Burg dat ervan kan worden uitgegaan dat er geen problemen meer zijn in het kader van de automatisering inzake GBA en modules burgerlijke stand als het gaat om naamrecht en geregistreerd partnerschap.

Ik kan de opmerking van de heer Schutte over de afstammingsgegevens alleen maar herhalen. Vandaar dat ik de brief met het kabinetsstandpunt op dat punt zorgvuldig probeer te formuleren, waarna onze discussie voortgezet kan worden.

De heer Schutte heeft de indieners van het amendement op stuk nr. 19 gevraagd om dat nog op technische aspecten te bezien. Ik heb overigens geen bezwaar tegen de door de heer Dittrich voorgestelde samenvoeging. Natuurlijk is het prima als dat technisch wordt aangescherpt.

De heerDittrich(D66)

Er is een lidwoord weggevallen en een meervoud moet door een enkelvoud vervangen worden.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Ik ben blij dat mevrouw Doelman in verband met haar amendement op stuk nr. 14 ook meent dat de termijn voor de ontkenning niet zo lang hoeft te zijn. Wel vraagt zij om een langere overgangstermijn in vergelijking met de overgangstermijn van twee jaar voor het naamrecht. Ik vind het een heel redelijk verzoek om de overgangstermijn van één jaar te verlengen tot twee jaar. Ik zeg graag toe dat wij daartoe een nota van wijziging indienen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Voor alle duidelijkheid merk ik op dat ik mijn amendement op stuk nr. 14 heb ingetrokken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Doelman-Pel op stuk nr. 14 is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Het amendement op stuk nr. 15 gaat over bijzondere gevallen. Naar aanleiding van mijn reactie in eerste termijn vraagt mevrouw Doelman of in de plaats daarvan een soort limitatieve opsomming niet gewenst is, maar ik vind een limitatieve opsomming in wetgeving altijd wat hachelijk, omdat die is gebaseerd op huidige ervaringen en ontwikkelingen. Ik heb evenwel geprobeerd duidelijk te maken dat het bijzondere karakter is vastgelegd in de voorwaarde van drie jaar voor de verzorging en de opvoeding, als het om eenpersoonsadoptie gaat. Ik kan het niet krachtiger onderstrepen dat er dus een bestendige verzorgingssituatie moet zijn. Vandaar dat ik nog steeds niet enthousiast ben over een verdere aanscherping van de bijzondere gevallen.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Er is dus geen ruimere interpretatie mogelijk?

StaatssecretarisSchmitz

Inderdaad. Het bijzondere karakter was gelegen in de voorwaarde van die verzorgingsgraad. Je kunt natuurlijk nooit garanderen dat mensen het niet op een andere manier gebruiken. De achtergrond van het amendement was dat er geen sprake van opzet moest zijn. Nogmaals, volgens mij is het bijzondere karakter voldoende gewaarborgd met de formulering van die voorwaarde. Ik zie niet in dat wij een en ander kunnen ondervangen door een soort limitatieve opsomming. Dat lijkt mij ook geen verbetering.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Hierover denk ik na tot donderdag.

StaatssecretarisSchmitz

In een amendement van mevrouw De Vries wordt een verruiming gegeven van gehuwden naar niet-gehuwd-samenwonenden. Als ik mevrouw Doelman goed begrepen heb, zegt zij dat het in feite neerkomt op twee keer eenpersoonsadoptie. Dit lijkt mij echter niet aan de orde. Bij stiefouderadoptie blijft het onverlet of het om gehuwden of om niet-gehuwd-samenlevenden gaat. Een van beiden is immers al ouder.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Mij ging het om adoptie door samenwonenden-niet-gehuwden.

De heerDittrich(D66)

Dat is een gewone adoptie, zij het dat er geen huwelijk is.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Als men samenwoont, zijn het erfrecht en dat soort dingen niet automatisch geregeld. Dat is anders dan wanneer het paar gehuwd is.

De heerDittrich(D66)

Voor het geadopteerde kind niet meer. Zodra de adoptie uitgesproken is, zijn de erfrechtelijke consequenties tussen adoptiefouders en kind eraan verbonden.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Het is kennelijk erg moeilijk om het duidelijk te maken. Naar mijn mening is er echt verschil tussen een en ander.

StaatssecretarisSchmitz

Misschien kan mevrouw Wortmann er straks nog in technische zin op ingaan.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Toen het om de erkenning ging, verwees u naar de landen om ons heen. Uit het overzichtje blijkt echter dat adoptie door samenwonenden eigenlijk niet voorkomt. Waarom geldt dit argument wel voor het ene punt en niet voor het andere? Het is kennelijk toch even anders. Legt u mij dat nog eens even uit voor mijn eindoordeel.

StaatssecretarisSchmitz

Alle onderdelen zijn net allemaal iets anders. Daarom is het ook lastig om het op een rij te zetten. U zei eerder dat er heel weinig adoptiekinderen zijn en vroeg toen of ik prioriteit geef aan gehuwden of aan niet-gehuwden. Ik meen dat wij hierop in de schriftelijke beantwoording zijn ingegaan. Het feit dat er weinig adoptiekinderen zijn, mag naar mijn mening niet beïnvloeden wat je principieel over deze zaken vindt. Het zou een soort opportunisme zijn. Dat is niet de goede term, maar ik vind het geen goede benadering. Ik vind dat je principieel moet zeggen wat je wel en wat je niet wilt. Wij blijven niet voor niets de adoptie van kinderen uit het buitenland regelen via de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen.

Ik vraag mij nu even af waarover u meer uitleg van mij wilt hebben dan ik nu gegeven heb.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik heb het idee dat er zo weinig kinderen beschikbaar zijn, dat het bijna een dode letter is om de mogelijkheid tot adoptie te verruimen.

StaatssecretarisSchmitz

Je kunt het ook omdraaien. In principe vinden wij dat adoptie ook mogelijk moet zijn voor mensen die samenleven en niet gehuwd zijn. Het praktische gegeven dat er zo weinig kinderen zijn, mag naar mijn mening niet dit principe benadelen. Dat vind ik geen zuivere benadering.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Dan kies ik voor mijn principe, namelijk dat adoptiefouders gehuwd moeten zijn.

StaatssecretarisSchmitz

Wij mogen verschillende principes hebben, in het kader van de democratie.

De heerDittrich(D66)

Jawel, maar toch klopt de redenering van mevrouw Doelman niet. Het kan voorkomen dat een paar dat samenleeft, een pleegkind heeft en op een gegeven moment dit pleegkind wil adopteren. Met uw principe dat alleen echtparen een kind kunnen adopteren, is het kind dat verzorgd en opgevoed wordt door het paar dat niet getrouwd is, helemaal niet gediend.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Dan kom ik uit bij de bijzondere gevallen en de eenouderadoptie.

De heerDittrich(D66)

Dit is geen kwestie van eenouderadoptie, want het kind heeft geen familierechtelijke betrekkingen met zijn verzorgers en opvoeders.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Daarmee krijg je weer het duomoederschap binnen en dat wil ik ook niet.

De heerDittrich(D66)

Het kan toch gaan om een paar van verschillend geslacht dat samenleeft en bijvoorbeeld uit een tehuis een pleegkind heeft? Dat paar wil het kind niet in het tehuis laten, maar het zelf verzorgen en opvoeden. Na vijf jaar vindt men het misschien veel beter, ook voor het kind, om het kind te adopteren. Dat paar is niet getrouwd en nu geeft u er de voorkeur aan dat alleen echtparen het kind kunnen adopteren. Maar dat kind is daar in die relatie helemaal niet mee gediend.

MevrouwDoelman-Pel(CDA)

Ik ga ervan uit dat je probeert zomin mogelijk kinderen te laten adopteren. Ik wil het getal van 60 liever nog terugbrengen. Eigenlijk moet je iedere kinderbeschermingsmaatregel zodanig vormgeven, dat je probeert om de relatie met degene waarvan het kind afstamt, terug te brengen. Daar ga ik van uit. Ik wil dus zo lang mogelijk proberen om de pleegoudersituatie te continueren met eventueel wel eigen gezag en gezamenlijk gezag over het kind. Ik wil adoptie in ieder geval zo lang mogelijk uitstellen, maar als het wel zover komt, kies ik voor de eenouderadoptie.

De voorzitter:

Nu het niet om technische vragen gaat maar om principes, herinner ik de commissie eraan dat daarover aanstaande donderdag verder kan worden gediscussieerd. De staatssecretaris kan nu verder gaan met haar antwoord.

StaatssecretarisSchmitz

En dat allemaal in dat ene uur op donderdag, voorzitter.

Mevrouw Doelman heeft gevraagd of ik met de minister van Volksgezondheid wil bespreken hoe het een en ander moet worden geregeld voor de voorlichting en de plicht tot informatie. In het medische circuit zijn daarvoor, via protocollen, allerlei methodes ontwikkeld. Ik zeg haar graag toe dat ik met mevrouw Borst op korte termijn zal overleggen en dat ik over een aantal punten die daarbij aan de orde zijn, de Kamer in een brief nader zal informeren.

De heer Van den Berg zei iets dat mij erg aanspreekt en dat ik, naar ik meen, in eerste termijn ook heb opgemerkt. Gebruiken wij de formule "in het belang van het kind" niet wat erg snel? Eenieder die zich met deze materie bezighoudt zou daar inderdaad nog eens goed over moeten denken. Het wordt heel snel gezegd en het is de vraag of dat altijd het geval is. Dit is evenwel meer een cri de coeur mijnerzijds naar aanleiding van zijn opmerking dan dat het verder gevolg heeft voor het wetsvoorstel.

Voorzitter! Mevrouw Wortmann zal nog even op de vraag van de heer Van den Berg ingaan over de bijzondere curator.

MevrouwWortmann

Voorzitter! De heer Dittrich heeft gevraagd of de gronden tot weigering om een akte van erkenning op te maken door de ambtenaar van de burgerlijke stand en door de notaris gelijkelijk zijn. Als je kijkt naar de teksten in de diverse wettelijke regelingen, zie je dat die niet gelijk zijn. Artikel 6 van de Wet op het notarisambt luidt heel anders dan artikel 18b van Boek 1 van het BW. Eerlijk gezegd ken ik het nieuwe artikel 6 in de nieuwe Wet op het notarisambt, die bij de Kamer aanhangig is, niet uit mijn hoofd. Ik weet wel dat er voor de ambtenaar van de burgerlijke stand twee gronden zijn: de eerste grond is dat er formeel niet wordt voldaan aan de vereisten en de andere grond is strijd met de Nederlandse openbare orde. Die eisen gelden inhoudelijk ook voor de notaris. Als het formeel niet aan de vereisten voldoet omdat de stukken die overgelegd moeten worden er bijvoorbeeld niet zijn, dan weigert ook de notaris om een akte op te maken. De notaris kan immers alleen maar een akte opmaken als de stukken compleet zijn. Strijd met de openbare orde is ook voor de notaris een mogelijkheid om het opmaken van de akte te weigeren. Ik meen mij te herinneren dat dit ook in de nieuwe notariswet als zodanig is opgenomen. Dit is nu niet opgenomen in artikel 6, maar het staat wel in de nieuwe notariswet. Het maakt onderdeel uit van de uitzonderingsgronden om een akte op te maken.

De heerDittrich(D66)

Het gaat mij erom dat in de praktijk de ambtenaar van de burgerlijke stand en de notaris hetzelfde handelen. Voorkomen moet worden dat men bijvoorbeeld de indruk krijgt dat de notaris wat soepeler is op het punt van de erkenning. Wordt erop toegezien dat er sprake is van een gelijke wijze van beoordeling?

MevrouwWortmann

Dat spreekt vanzelf.

Voorzitter! Broer en zuster door adoptie kunnen ontheffing krijgen van het verbod om met elkaar te trouwen. Als die ontheffing is verleend, hoeven zij overigens niet te trouwen om te kunnen erkennen. Het verbod houdt in dat de man die wil erkennen, niet mag trouwen met de moeder van het kind. Als ontheffing is verleend, mag die man trouwen met de moeder van het kind. Dat dit mag, betekent nog niet dat hij het ook moet doen. De wet eist dit niet. Als zij de ontheffing hebben, kan er erkend worden en kan er een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap plaatsvinden.

De heerDittrich(D66)

Dan is mijn bezwaar weggenomen.

MevrouwWortmann

De heer Van den Berg heeft gevraagd naar het bewijs van ontkenning van het vaderschap en naar de medewerking van de bijzondere curator. Voorzitter! In al dit soort procedures wordt ten behoeve van het kind een bijzondere curator benoemd. In veel gevallen is dat een advocaat, die – uiteraard in het belang van het kind – de stellingen kan betwisten of erkennen. Daarop zal de rechter moeten reageren. Als de advocaat in het belang van het kind niet verschijnt, kan de rechter er uiteraard niets mee doen. In alle gevallen wordt echter in het belang van het kind een bijzondere curator benoemd.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft op stuk nr. 23 een amendement ingediend dat betrekking heeft op kinderen jonger dan 12 jaar, die in staat geacht worden de belangen redelijk te waarderen. Ik begrijp de intentie van dat amendement. Ik wijs er echter op dat de raad voor de kinderbescherming bij adoptie altijd moet adviseren. Daarbij worden ook de belangen van kinderen jonger dan 12 jaar gewogen. Mijn probleem met dit amendement is dat het in feite de rechterlijke macht ertoe dwingt iedereen op te roepen om vervolgens een beoordeling te kunnen maken. Nog afgezien van de toename van de werkdruk, lijkt mij niet dat mevrouw Sipkes dit bedoelt. Ik erken overigens dat het schrijven van een brief een zekere drempel voor kinderen kan betekenen.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

In de toelichting staat al dat ik aansluiting heb gezocht bij het omgangsrecht. In dat kader is de rechter ook niet verplicht het kind te horen. In eerste instantie gaat dit via een briefje. Als een kind invult of laat invullen dat het er geen bezwaar tegen heeft, kan het altijd nog door de rechter worden gehoord. Wat is nu bij dit amendement het verschil?

MevrouwWortmann

Bij het omgangsrecht zijn er twee regelingen. De ene omvat het horen van een minderjarige. Dat betreft steeds kinderen van 12 jaar of ouder. Dit is de algemene procedure in het familierecht, dus ook bij het omgangsrecht. Daarnaast is er bij het omgangsrecht een regeling die we de informele rechtsingang tot de rechter noemen. Daarbij gaat het initiatief uit van het kind. Ook het kind beneden de 12 jaar, dat in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, kan dan een brief aan de rechter sturen. Maar het initiatief ligt bij het kind. Dat is een extra regeling bij het omgangsrecht die wij hebben opgenomen onder artikel 377f. De rechter zal op die brief reageren. Hij roept het kind op voor een gesprek en daar kan een procedure uit voortvloeien. Als mevrouw Sipkes dat bedoelt, moet zij het wel iets anders formuleren.

MevrouwSipkes(GroenLinks)

Over die andere formulering moet ik nadenken. Daar heb ik tot donderdag de tijd voor.

StaatssecretarisSchmitz

Dan is het misschien zinnig als wij over de formulering overleg plegen. In wezen bedoelen wij hetzelfde.

Voorzitter! Ik ben blij dat mevrouw De Vries met een gewijzigd amendement is gekomen. Mevrouw Sipkes zei terecht: je moet niet alles willen regelen.

Het lijkt mij zinnig als ik tot slot de amendementen nog eens doorneem.

De voorzitter:

Volgens mij is alles wel helder, maar het kan nooit kwaad.

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat zij op een bepaald punt met een nota van wijziging komt. Ik vraag mij af of alle technische amendementen ook in die nota van wijziging kunnen worden opgenomen.

De voorzitter:

Dat zal de staatssecretaris aangeven wanneer zij op de afzonderlijke amendementen ingaat.

StaatssecretarisSchmitz

Het amendement op stuk nr. 10 betreft de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap indien de verwekker voor zijn 16de jaar is overleden. Ik heb gezegd dat ik daar geen bezwaar tegen heb. Ik zou het ook kunnen overnemen, maar dat kan ik alleen maar doen als de Kamer daarmee instemt.

De voorzitter:

Ik constateer dat iedereen daarmee instemt. Dan kan het amendement op stuk nr. 10 worden overgenomen door de staatssecretaris.

StaatssecretarisSchmitz

Heb ik goed begrepen dat het dan niet in de nota van wijziging behoeft te worden opgenomen?

De voorzitter:

Nee, dat hoeft niet.

StaatssecretarisSchmitz

Dan maakt het nu deel uit van het geheel.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw De Vries. Daarvoor geldt hetzelfde.

MevrouwJ.M. de Vries(VVD)

Dat had ik al ingetrokken, omdat er een gewijzigde versie komt.

StaatssecretarisSchmitz

Het oordeel daarover blijft hetzelfde. Het krijgt alleen een ander nummer.

Voorzitter! Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 12 betreffende de taalkundige kwestie. Ik neem aan dat de Kamer ermee akkoord gaat dat ik dat overneem.

De voorzitter:

Daar gaat iedereen mee akkoord.

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb van kabinetswege gezegd dat er geen bezwaar is tegen het amendement op stuk nr. 13, maar daar zullen de meningen over verdeeld zijn. Het oordeel daarover is echter aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 14 is vervallen met mijn toezegging dat er een twee jaar durende overgangsregeling komt. Dat zal in de nota van wijziging worden opgenomen.

Over het amendement op stuk nr. 15, waartegen ik bezwaar heb, is uitvoerig gediscussieerd. Dat zal donderdag ook aan de orde komen.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 17 van mevrouw Van der Burg met betrekking tot de kwestie van het kind dat geboren is binnen 306 dagen na het overlijden van de vader. Daar heb ik geen bezwaar tegen.

Ik heb met nadruk geformuleerd bezwaar te hebben tegen het amendement op stuk nr. 18 betreffende de termijn van vijf jaar bij erkenning.

Het amendement op stuk nr. 19 van de heer Dittrich behelst samenvoeging van de leden 3 en 4. Ik heb daartegen geen bezwaar. Het kan dan ook worden overgenomen.

De heerDittrich(D66)

Het lidwoord en het meervoud moeten daarin nog gewijzigd worden.

De voorzitter:

Als de twee verbeteringen worden aangebracht, stemt eenieder ermee in dat het gewijzigde amendement wordt overgenomen.

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb ook geen problemen met het amendement op stuk nr. 20 van de heer Dittrich inzake de actievere formulering van tegenspraak. Ik heb geen bezwaar tegen overneming ervan.

De voorzitter:

Het amendement wordt overgenomen.

StaatssecretarisSchmitz

Voorzitter! Ik heb met name bezwaar tegen lid 4 van het amendement op stuk nr. 21. Ik sta dan ook niet positief tegenover aanneming daarvan.

Het amendement op stuk nr. 22 zal zeker aanstaande donderdag aan de orde komen. Gezien mijn opmerkingen over de commissie-Kortmann zal het duidelijk zijn dat ik bezwaar heb tegen aanneming ervan.

Het amendement op stuk nr. 23 gaat over de "12-minners". Als daarvoor de juiste formulering wordt gevonden, heb ik er geen problemen mee. Het moet gelijkluidend zijn aan het gestelde ten aanzien van het omgangsrecht.

Over de motie heb ik mij al uitgesproken.

De voorzitter:

De staatssecretaris omarmt het eerste, maar niet het tweede deel van de motie. Wellicht leidt dit tot een gewijzigde motie.

Bij het overnemen van een amendement is het niet van tafel, maar hoeft het niet in stemming te worden gebracht. Voorwaarde voor overneming is dat de amendementen door de Kamer worden aangenomen. Er hoeft dan niet meer over gestemd te worden.

De heerDittrich(D66)

Maar zij staan wel op de stemmingslijst?

De voorzitter:

Nee, er hoeft niet over gestemd worden. U vindt ze over enige tijd in de tekst van de wet.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over het naamrecht.

MevrouwWortmann

Gaat het over de adoptie?

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Het ging over het naamrecht en de erkenning tegen de wil van moeder en kind, gerelateerd aan het huidige naamrecht.

StaatssecretarisSchmitz

Als het gaat om het huidige naamrecht, is het de naam van de vader.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat wil ik dus niet.

StaatssecretarisSchmitz

Ik heb ook gezegd dat het volgens het huidige recht zo is. Daarom hebben wij niet voor niets een wetsvoorstel voor een nieuwe wet in verband met het naamrecht.

MevrouwVan der Burg(PvdA)

Dat begrijp ik, maar voor het geval dat het naamrecht niet in werking treedt per 1 januari, is in het wetsvoorstel zelf nu een soort noodmaatregel getroffen ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dat gebeurde om precies dezelfde reden en daarbij is ook gezegd dat het niet de naam van de vader maar die van de moeder blijft. Ik vraag mij af waarom dit bij het ene wel gebeurt en bij het andere niet.

StaatssecretarisSchmitz

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ook aangenomen, dus die wet treedt in werking per 1 januari a.s. Ik begrijp de vraag van mevrouw Van der Burg, maar voor de beantwoording van haar vraag waarom wij dat toen zo hebben gedaan, zouden wij de historie nog eens moeten nakijken. Ik kan daar nu geen goed antwoord op geven en materieel gezien is dit geen relevante zaak.

De voorzitter:

Tegen de mensen op de tribune zeg ik dat het hier normaal niet zo gaat. Tijdens een wetgevingsoverleg wordt een wetsvoorstel artikel voor artikel bekeken op wetstechnische zaken, waarbij politieke argumenten wel een rol spelen maar ondergesneeuwd lijken door de meer technische discussie, alsmede door het uitzoeken van wat er in de tekst van de wet moet komen te staan en van de wijze waarop zaken net iets anders geformuleerd zouden moeten worden.

Voor de goede orde meld ik ten slotte dat de plenaire behandeling van dit onderwerp, afstammingsrecht en adoptie, aanstaande donderdag om 10.15 uur begint. uur.

Noot 1 (zie blz. 3)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris van Justitie op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de wetsvoorstellen inzake het afstammingsrecht (24 649 en 25 189)

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 12 mei 1997 over het wetsvoorstel houdende herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (Kamerstukken II, nr. 24 649)

Vooraf

De antwoorden zijn gegroepeerd naar artikel of onderwerp. Daaraan voorafgaande komen twee algemene punten aan de orde, te weten de effecten van dit wetsvoorstel op de werklast van de rechterlijke macht en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, mede gelet op de noodzaak van aanpassing van geautomatiseerde systemen.

1. Werklast rechterlijke macht

De heer Van den Berg vroeg naar het effect van dit wetsvoorstel op de werklast van de rechterlijke macht.

De heer Van den Berg vond het in de nota naar aanleiding van het verslag gegeven antwoord nogal laconiek. Ik heb opgemerkt dat de afwegingen die in het kader van dit wetsvoorstel worden voorgesteld in de praktijk veelal al worden gemaakt in het licht van artikel 8 EVRM en dat daarom niet verwacht moet worden dat de werklast van de rechterlijke macht in verband met dit wetsvoorstel noemenswaard zal toenemen. Dit houd ik staande. Ik voeg daaraan het volgende toe.

Zoals tijdens het wetgevingsoverleg in eerste termijn al verschillende malen is opgemerkt, gaat het om regelingen voor uitzonderingsgevallen.

Zaken waarin afstammingskwesties spelen, vormen niet de bulk van de zaken waarmee de familierechtspraak veel te doen heeft. Ook dit is een reden om te veronderstellen dat door dit wetsvoorstel de werklast van de rechterlijke macht niet noemenswaard zal toenemen. Ik maak daarop één uitzondering. Dat betreft de ontkenningen van het vaderschap. Deze komen in de praktijk regelmatig voor doordat thans nog de regel geldt dat kinderen die binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk worden geboren de ex-echtgenoot van de moeder tot vader hebben, terwijl de ex-echtgenoot veelal niet de biologische vader is. Als de ex-echtgenoot op de hoogte was van de geboorte van het kind, moet hij binnen zes maanden na de geboorte een procedure tot ontkenning van het vaderschap starten. Het komt zeker ook voor dat deze ex-echtgenoot helemaal niet weet dat hij als vader geldt.

Deze procedures zullen in de toekomst vervallen.

2. Inwerkingtreding

Mevrouw Van der Burg vroeg naar het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel

De planning was er oorspronkelijk op gericht om zowel het naamrecht als het geregistreerd partnerschap als ook het wetsvoorstel gezamenlijk gezag/gezamenlijke voogdij en ten slotte ook het onderhavige wetsvoorstel op 1 januari 1998 in werking te laten treden. Dit is destijds in overleggen met de VNG als ook met de NVVB naar voren gebracht.

Omdat de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet voor Pasen kon worden voltooid, is geconcludeerd dat het niet langer verantwoord zou zijn om ook voor dit wetsvoorstel uit te gaan van inwerkingtreding per 1 januari 1998. Dit is op 15 april jl. mondeling aan een vertegenwoordiger van de VNG medegedeeld en intussen ook schriftelijk aan de NVVB.

Wat de automatisering betreft het volgende. Voor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) hebben alleen de wetsvoorstellen naamrecht en geregistreerd partnerschap gevolgen. De benodigde aanpassingen kunnen op 1 januari 1998 gerealiseerd zijn.

Aan de GBA zijn door gemeenten allerlei modules gekoppeld, zoals voor de gemeentelijke belastingen en voor de paspoorten. Ook de burgerlijke standmodule is gekoppeld aan de GBA. Overigens hebben zeker niet alle gemeenten hun burgerlijke stand geautomatiseerd. Zowel het naamrecht als het geregistreerd partnerschap als ook het afstammings- en adoptierecht hebben wat betreft de automatisering gevolgen voor de laatstgenoemde module. De benodigde aanpassingen voor het afstammings- en adoptierecht in deze module behoeven, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet op 1 januari 1998 gerealiseerd te zijn.

3. Artikel 198

Mevrouw Van der Burg vroeg naar het overzicht over de praktijk ten aanzien van de ontheffing in verband met draagmoederschap dat getracht zou worden te verkrijgen van de rechterlijke macht.

Dit overzicht is er op dit moment niet. Ik zal opnieuw trachten dit te verkrijgen.

4. Artikel 199

Mevrouw Sipkes vroeg waarom een termijn van 306 dagen geldt. Dat is erg lang.

De termijn van 306 dagen is niet ontleend aan de gemiddelde duur van een zwangerschap, maar aan de naar medische inzichten maximale termijn die een zwangerschap kan duren, opdat niet alleen de gevallen waarin de bevalling binnen de gemiddelde termijn plaatsvindt onder de regeling vallen, maar ook de meer uitzonderlijke gevallen.

Mevrouw Van der Burg merkte op dat, indien na echtscheiding een kind wordt geboren, de nieuwe partner met wie de moeder is getrouwd als vader van het kind geldt. Na overlijden geldt de overleden echtgenoot als vader van het kind. Waarom dit verschil? Waarom kan de vrouw geen verklaring afleggen tegenover de ambtenaar van de burgerlijke stand over wie er eigenlijk de vader is. Het gevaar van misbruik (in verband met de nalatenschap van de overleden echtgenoot) is er nu ook al, omdat de moeder ingevolge artikel 198 het vaderschap door een verklaring tegenover de ambtenaar van de burgerlijke stand kan ontkennen en daardoor dus kan bepalen wie de vader is. Doet zich dit misbruik in de praktijk voor?

Ter voorkoming van misbruik is in het huidige artikel 198 een regeling opgenomen voor het geval het huwelijk is ontbonden door de dood. De tweede zin van het eerste lid van artikel 198 luidt immers: Is het huwelijk door de dood ontbonden, dan kan de moeder de verklaring slechts afleggen, indien zij was gescheiden van tafel en bed of zij en haar overleden echtgenoot sedert de 306de dag voor de geboorte van het kind gescheiden hebben geleefd.

Ik zou menen dat deze beperking ook de discussie over het vaderschap na overlijden zou kunnen verhelderen. Niet in alle gevallen kan worden aangenomen dat de overleden echtgenoot de vader van het kind zal zijn. In de gevallen van scheiding van tafel en bed of gescheiden leven sedert de 306de dag voor de geboorte van het kind, zou een mogelijkheid voor de moeder om schriftelijk te kunnen verklaren dat de overleden echtgenoot niet de vader is, voorstelbaar zijn.

5. Artikel 200

De heer Dittrich vroeg waarom in artikel 200, vijfde lid, de term «vermoedelijk» wordt gebruikt. Waarom wordt niet van de wetenschap uitgegaan. Met DNA-testen is toch juridische zekerheid te verkrijgen? Verder vraagt de heer Dittrich naar de kosten van DNA-tests en of de rechter op kosten van de staat tijdens de procedure het onderzoek gelast.

In de tekst van artikel 200, vijfde lid, is het woord vermoedelijk gebruikt om te vermijden dat de wetenschap omtrent het niet verwekker zijn als een voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek tot ontkenning van de vader zou gaan gelden. De vader is immers voor het verkrijgen van zekerheid omtrent zijn verwekkerschap afhankelijk van de medewerking van de moeder en het kind. Indien hij die medewerking voorafgaande aan de procedure niet krijgt, zou hij nimmer het verzoek kunnen indienen. Zijn wetenschap is, tenzij de moeder erkent dat hij de biologische vader niet is of voorafgaande aan de procedure ervoor zorgt dat het kind meewerkt aan een DNA-test, per definitie een vermoeden.

De kosten van een DNA-test variëren van ongeveer f 1800,– tot f 2500,–.

Uit het bovenstaande vloeit voort dat deze test niet al voorafgaande aan de procedure moet hebben plaatsgevonden.

Indien in de procedure de vader, tevens verzoeker, beweert niet de verwekker te zijn en de moeder ontkent dit, dan zal bewijs opgedragen worden. De rechter is vrij het bewijs aan de ene of andere partij op te dragen. Om het bewijs te leveren is de medewerking nodig van beide partijen. Aan het niet-meewerken kan de rechter de conclusie verbinden die hij geraden oordeelt.

Over de kosten van de bewijslevering (dat hoeft niet altijd een DNA-test te zijn) kunnen afspraken worden gemaakt, bij voorbeeld dat de kosten gedeeld worden. De kosten worden niet door de staat betaald, ook niet als de rechter ambtshalve een deskundigenonderzoek beveelt.

De heer Van den Berg vroeg ter zake van de ontkenning van het vaderschap in hoeverre hierbij bewijs geleverd moet worden. Hierover stelde ook de heer Dittrich naar aanleiding van een concreet geval een vraag.

Hier gelden de algemene regels van het bewijsrecht. Ik citeer de tweede zin van artikel 176 Rv.: «Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat.»

Het gaat hier om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. Dit betekent dat de rechter bewijs kan verlangen, ook al is de ontkenning van het vaderschap niet betwist. De rechter is hiertoe niet verplicht. In zaken als de ontkenning van het vaderschap mogen we veronderstellen dat de rechter, zodra hij de verklaringen van partijen niet helemaal vertrouwt, bij voorbeeld omdat deze (onbewust) een tegenstrijdigheid bevatten, bewijs zal gelasten. Ook in het concrete geval dat de heer Dittrich noemde, kan daartoe alle aanleiding zijn.

Naar aanleiding van dit concrete geval vroeg de heer Dittrichvoorts of het niet verstandig zou zijn in de wettekst op te nemen dat, als het kind meerderjarig is, crediteuren kunnen interveniëren in de procedure en dat een publicatieplicht ter zake van het verzoek geldt.

Ik merk hierover op dat, nu de rechter de bevoegdheid heeft om bewijs te gelasten, ook als de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist, we ervan mogen uitgaan dat in situaties als de heer Dittrich heeft geschetst, de rechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Wanneer een meerderjarige ver na de meerderjarigheid een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doet, ligt dat ook wel voor de hand. Het lijkt me dat dit voldoende is. Een publicatieplicht voor deze verzoeken, alsmede de mogelijkheid van interventie van crediteuren in de procedure gaan mij te ver.

6. Termijnen voor ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap (artikel 200, vijfde en zesde lid) (mevrouw De Vries, mevrouw Doelman-Pel)

Op het door mevrouw Doelman-Pel ingediende amendement wordt tijdens de voortzetting van het wetgevingsoverleg ingegaan. Hieronder volgt enige, hopelijk verduidelijkende achtergrond informatie.

Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat de regeling van de ontkenning die hier aan de orde is, niet het spiegelbeeld is van de erkenning. Het spiegelbeeld van de erkenning is de vernietiging van de erkenning. Deze is opgenomen in artikel 205. Omdat de erkenning zelf een rechtshandeling is en voor de erkenning telkens toestemming nodig is, is de mogelijkheid van vernietiging van erkenning – behoudens voor het minderjarige kind – gekoppeld aan gebreken ter zake van de rechtshandeling zelf of de toestemming daarbij.

Voor Duitsland, België, Frankrijk en het verenigd Koninkrijk is nagegaan welke termijnen aldaar gelden voor ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap. Voor het Verenigd Koninkrijk geldt dat er geen wetgeving is, maar dat dit onderwerp deel uitmaakt van de «common law».

Gegevens daarover zijn op dit moment niet voorhanden.

Wat de overige landen betreft het volgende:

België (Burgerlijk wetboek: art. 332)

Het verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap kan worden ingediend door:

a. de vader: binnen een jaar na de geboorte van het kind of binnen een jaar nadat hij ermee bekend is geworden;

b. de moeder: binnen een jaar na de geboorte van het kind;

c. het kind: binnen vier jaren nadat het de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Duitsland (Burgerlijk wetboek: art. 1594 e.v.)

Een verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap kan worden ingediend door:

a. de vader: binnen twee jaar nadat hij kennis heeft genomen van de feiten die zouden kunnen leiden tot ontkenning van het vaderschap of binnen twee jaar nadat het kind geboren is.

b. het kind: binnen twee jaren nadat hij/zij kennis heeft genomen van de feiten die zouden kunnen leiden tot ontkenning van het vaderschap. Is niet op de juiste wijze tijdens de minderjarigheid door de vertegenwoordiger van het kind ontkenning van het vaderschap gevraagd, dan moet het kind binnen twee jaren nadat hij/zij meerderjarig is geworden het verzoek indienen.

Frankrijk (Burgerlijk wetboek: art. 312 e.v.)

Een verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap kan worden ingediend door:

de vader: binnen 6 maanden, indien de vader ter plekke is. Bij afwezigheid, binnen 6 maanden nadat hij is teruggekeerd. Indien de geboorte is verzwegen, 6 maanden nadat hij bekend geworden is met dit feit.

Het valt op dat alleen in België, zoals in Nederland is voorgesteld, de moeder het door huwelijk ontstane vaderschap kan ontkennen. In alle drie de landen zijn de termijnen voor ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap kort gehouden. Aan het kind komt, evenals in Nederland, de ruimste termijn toe.

Een aantal van de sprekers is ingegaan op het verzoek van advocaten om de thans voorgestelde termijnen te verlengen. Over dit punt heeft ook het Ministerie van Justitie een brief vanuit de advocatuur bereikt ten tijde van de voorbereiding van de nota naar aanleiding van het verslag. Bij deze brief waren uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Groningen gevoegd, waarin de ontkenning op verzoek van de moeder is toegestaan, terwijl het kind in ieder geval al de leeftijd van één jaar had bereikt. Op de achtergronden voor de inwilliging van verzoeken van de moeder tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap ga ik graag in.

Naar huidig recht heeft de moeder alleen een beperkte mogelijkheid tot ontkenning van het vaderschap: het kind moet dan binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk geboren worden en een andere man moet het kind erkennen. Indien het kind tijdens huwelijk is geboren kan de moeder volgens de huidige wet het vaderschap niet ontkennen. Het Europese Hof voor de rechten van de mens heeft in de zogenoemde zaak Kroon in 1994 (Publ. ECHR, A 297-C, par. 40) geoordeeld dat deze onmogelijkheid voor de moeder niet in overeenstemming is met artikel 8 EVRM.

In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen voor de moeder om het tijdens huwelijk ontstane vaderschap te ontkennen.

Er is nu een overgangsprobleem, waarop door de advocatuur terecht gewezen is. In een aantal gevallen is het kind immers tijdens huwelijk verwekt door een andere man dan de echtgenoot en is dit kind ook tijdens huwelijk geboren, maar kon het vaderschap niet ontkend worden. Onder de nieuwe wet zou, zonder overgangsregeling, dat ook niet meer kunnen, omdat veelal de termijn van een jaar na de geboorte van het kind verstreken is.

In deze gevallen hebben twee rechtbanken in het licht van de uitspraak in de zaak Kroon toegestaan dat alsnog ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap plaatsvindt. In feite betekent dit de oplossing voor een overgangsprobleem.

Naar aanleiding van de brief uit de advocatuur is bij nota van wijziging een overgangsregeling opgenomen die het mogelijk maakt dat gedurende een jaar na de inwerkingtreding van de wet alsnog ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap door de moeder plaatsvindt, mits het kind de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt. De leeftijd van 12 jaar is gesteld omdat dergelijke verzoeken vanaf die leeftijd meer op de weg van het kind dan op de weg van de moeder liggen. Verder is bij dezelfde nota van wijziging artikel 200, zesde lid, mede gelet op de ontvangen brief uit de advocatuur verduidelijkt, opdat beter dan voorheen helder is dat het kind een verzoek tot ontkenning ook tijdens de minderjarigheid kan doen. Het kind wordt dan steeds vertegenwoordigd door een bijzondere curator.

De voorgestelde termijnen kunnen naar mijn oordeel de toets van artikel 8 EVRM doorstaan. Voor de vader betekent deze termijn een verdubbeling van de onder het huidige recht gestelde termijn van zes maanden. Ten aanzien van deze termijn van zes maanden heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat deze uit een oogpunt van rechtszekerheid gesteld mag worden en geen strijd oplevert met het EVRM (HR 17 september 1993, NJ 1994, 372). Deze uitspraak wordt niet «overruled» door recentere jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens. De hierboven genoemde zaak Kroon ging hierover niet.

7. Artikel 201, eerste lid

De heer Dittrich vraagt of in artikel 201, eerste lid, niet moet staan dat een afstammeling het verzoek overneemt of iets dergelijks, met andere woorden: moet de procedure al begonnen zijn of kan de afstammeling zelfstandig het verzoek indienen? Als het laatste het geval is, geldt dan ook dat de afstammeling het vermoeden moet hebben dat de vader niet de biologische vader is van het kind? Hoe moet de rechter tot een oordeel komen als er geen DNA-test is gedaan en de vader gecremeerd is? Werkt de moeder niet mee, moet dan niet geconcludeerd worden dat het verzoek van de afstammeling kansloos is?

Een afstammeling kan zelfstandig een verzoek tot ontkenning van het vaderschap indienen. Ook dan geldt dat er een vermoeden moet zijn dat de vader niet de biologische vader is van het kind. Dat vermoeden kan op verschillende wijze aan de afstammeling zijn gebleken, bij voorbeeld uit papieren behorende tot de nalatenschap. Indien de moeder weigert mee te werken en het is op geen enkele wijze mogelijk om nog DNA-materiaal van de vader te achterhalen, zal het erg moeilijk zijn voor een rechter om te concluderen tot een gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. Overigens kan bloedonderzoek bij het kind soms uitkomst bieden.

8. Artikel 203

De heer Dittrich vroeg op welke gronden een ambtenaar van de burgerlijke stand het opmaken van een erkenningsakte mag weigeren.

Dit is in algemene zin geregeld in artikel 18b van Boek 1 B.W. De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert een akte op te maken indien een belanghebbende partij in gebreke is de vereiste bescheiden te tonen. Verder weigert hij een akte op te maken, indien hij van oordeel is dat de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.

Van een weigering doet de ambtenaar van de burgerlijke stand een met redenen omklede mededeling aan partij(en). Daarvan kan in beroep worden gegaan bij de rechtbank (artikel 27 e.v. Boek 1 B.W.).

Voor de notaris gelden ter zake van het opmaken van een authentieke akte en de weigering tot het opmaken daarvan de regels van de Notariswet (zie artikel 6).

9. Erkenning (artikel 204)

De heer Dittrich merkte op dat er een algemeen belang is dat de wetgever niet stimuleert dat een vrouw van haar broer in verwachting raakt en een kind ter wereld brengt. In het geval van een geadopteerde broer zonder bloedverwantschap behoeft echter de wet niet zo streng te zijn. De heer Dittrich vraagt of er bereidheid is om de artikelen met betrekking tot erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap voor deze specifieke gevallen aan te passen.

Wellicht ben ik in de beantwoording van eerdere vragen onduidelijk geweest, maar indien twee personen door adoptie broer of zuster zijn, dan kan dispensatie van het verbod van artikel 41 verkregen worden. Als deze dispensatie verkregen is, is erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap mogelijk (men hoeft daarvoor niet te trouwen met elkaar).

Dit is vaste praktijk. Zie Asser-de Ruiter-Moltmaker, 14e druk, 1992, nr. 734 (blz. 480). Deze verwijst naar de parlementaire geschiedenis van de vaststellingswet van Boek 1 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1958, waar dit is opgemerkt op onder andere blz. 514. De wet lijkt strenger dan hij in werkelijkheid is.

De heer Dittrich vroeg voorts of een man kan erkennen, terwijl het kind al door een ander is erkend.

Dit kan niet. Dat vloeit niet voort uit artikel 204, maar uit het algemene uitgangspunt dat het kind één vader en één moeder heeft. Weliswaar staat dit niet in het wetsvoorstel (ook niet in de huidige wet), maar de eerste afdeling van de nieuwe titel 11 gaat hiervan uit.

10. Vervangende toestemming tot erkenning (artikel 204, derde en vierde lid)

De heer Dittrich vroeg wat verstaan dient te worden onder het toetsingscriterium voor de rechter bij de vervangende toestemming voor de erkenning «indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden». Is bij voorbeeld emotionele weerstand bij de moeder voldoende om de vervangende toestemming te weigeren? Is hier een rol voor de raad voor de kinderbescherming weggelegd?

Op zichzelf zal een zekere emotionele weerstand tegen de erkenning onvoldoende zijn om de erkenning niet door te laten gaan. De moeder heeft de toestemming tot erkenning al geweigerd en had dus al (emotionele) weerstand tegen de erkenning. De vervangende toestemming tot erkenning zou, uitgaande van een dergelijke maatstaf, een wassen neus zijn.

Zou echter duidelijk worden dat de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de positie van het kind, dan kan een en ander anders komen te liggen. Het belang van het kind zou dan wel eens niet gediend kunnen zijn met de erkenning.

De emotionele weerstand van de moeder kan ook voortvloeien uit het feit dat de verwekker iemand is die zich nimmer iets van het kind heeft aangetrokken en met de erkenning in feite geen goede bedoelingen heeft. De verhouding tussen moeder en kind kan dan zo verstoord raken dat er reden kan zijn geen vervangende toestemming te geven.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de moeder meer naar voren zal moeten brengen dan enkel emotionele weerstand.

De raad voor de kinderbescherming zou in dit geheel een rol kunnen spelen, maar ook andere externe deskundigen, indien de rechter van oordeel is dat het effect van de erkenning op de positie van het kind door middel van een advies van deskundigen verhelderd zou moeten worden.

De heer Dittrich vroeg waarom de leden 3 en 4 van artikel 204 niet zijn samengevoegd.

Indien het derde lid zou beginnen als volgt «Bij gebreke van de in het eerste lid, onder c, bedoelde toestemming of van de in het eerste lid, onder d, bedoelde toestemming» zou er misverstand kunnen rijzen over de betekenis van het woord «of». Vervangende toestemming voor één van beide weigeringen is immers niet voldoende om aan beide weigeringen (van zowel moeder als kind) voorbij te gaan. De bepaling zou in dit geval echter zo gelezen kunnen worden.

Indien het derde lid zou beginnen, zoals de heer Dittrich suggereert (Bij gebreke van de in het eerste lid, onder c en d bedoelde toestemming...), zou het misverstand kunnen rijzen dat vervangende toestemming alleen aan de orde is als zowel de moeder als het kind toestemming hebben geweigerd. Ook dat is niet de bedoeling.

Vandaar dat ervoor is gekozen om een splitsing in twee leden te maken.

De heer Dittrich merkte op dat in artikel 204, vijfde lid, de kantonrechter ten tonele wordt gevoerd, terwijl overigens de rechtbank de bevoegde rechter is. Het wordt raadzamer geacht hier de rechtbank bevoegd te verklaren.

De kantonrechter is hier als bevoegde rechter aangewezen naar analogie van artikel 38 Boek 1 B.W. waar het gaat om de toestemming van de kantonrechter voor het aangaan van een huwelijk door degene die wegens geestelijke stoornis onder curatele staat.

Ik zou ook voelen voor de rechtbank als bevoegde rechter, indien er vervolgens een procedure bij de rechtbank zou zijn. Dat is ook gedaan ter zake van de benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van een minderjarige: deze wordt benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist (artikel 212). Aangezien er hier geen procedure aan de orde is, geef ik de voorkeur aan de kantonrechter, mede gelet op het feit dat er in dit geval geen verplichte procesvertegenwoordiging nodig is ter zake van het verkrijgen van de toestemming. Daarnaast is er de analogie met de huwelijkstoestemming waarop ik al wees.

11. Vernietiging van de erkenning (artikel 205)

Mevrouw Sipkes vroeg wat de betekenis is van de strijd met de openbare orde als grond voor het openbaar ministerie om vernietiging van de erkenning te vorderen.

Een voorbeeld van een mogelijkheid vernietiging van de erkenning te vorderen wegens strijd met de Nederlandse openbare orde is een geval van schijnerkenning, dat wil zeggen een erkenning die is geschied met het oogmerk van verkrijging voor de erkende persoon van toelating tot Nederland.

Een ander voorbeeld betreft een erkenning, terwijl er een te gering leeftijdsverschil zou zijn tussen de erkenner en het erkende kind.

Mevrouw Van der Burg vroeg waarom door de moeder de erkenning niet kan worden vernietigd, indien zij onder bedreiging, dwang of door bedrog toestemming tot de erkenning heeft gegeven.

Bij eerste nota van wijziging is in artikel 205, eerste lid, een nieuw onderdeel c opgenomen, waaruit blijkt dat ook door de moeder in de door mevrouw Van der Burg bedoelde gevallen een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan worden gedaan.

12. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (artikelen 207 en 208)

De heer Dittrich vroeg of de term «levensgezel» niet beter vervangen zou kunnen worden door de term «partner».

Ik heb twee redenen om dit niet te doen. In de eerste plaats heeft het kabinet in het kader van de harmonisatie van leefvormbepalingen voorgesteld om in gevallen als waar het hier om gaat (een nauwe persoonlijke betrekking wordt tot uitdrukking gebracht) van de term levensgezel gebruik te maken (brief van 14 augustus 1996 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal). In de tweede plaats wordt de term levensgezel vaker in Boek 1 B.W. gebruikt (zie de artikelen 379, 383, 432, 435, 451 en 452).

Daarbij komt dat het begrip partner de indruk zou kunnen wekken dat het gaat om de geregistreerde partner. Dat zou een niet bedoelde beperking opleveren.

De heer Dittrich vroeg voorts waarom een man geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zou kunnen vragen, gelet op de terugwerkende kracht van die vaststelling, in het geval dat de moeder erkenning weigert.

In het kader van de erkenning kan ter zake van de vervanging van de toestemming een belangenafweging plaatsvinden. De rechter kan beslissen dat de geweigerde toestemming niet wordt vervangen, omdat een erkenning de belangen van het kind of de verhouding tussen moeder en kind te zeer zou schaden. In het geval dat de heer Dittrich noemt, komt de verwekker er na jaren achter dat hij een kind heeft. Intussen heeft de moeder alleen met dat kind een leven opgebouwd. Dan is het terecht dat er door de rechter een grondige belangenafweging wordt gemaakt, als de moeder toestemming tot de erkenning weigert.

Zou de verwekker kunnen verzoeken om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, dan vindt in principe geen belangenafweging plaats. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, vindt de vaststelling plaats. In het gegeven geval zou in theorie de verwekker eerst vervangende toestemming tot erkenning kunnen verzoeken en als hij deze niet krijgt, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kunnen verzoeken. Daarmee zou aan de rechterlijke beslissing op basis van een belangenafweging in het kader van de vervangende toestemming tot erkenning voorbij gegaan kunnen worden.

De heer Dittrich kon zich ook voorstellen dat een verwekker belang heeft bij het vaststellen van het vaderschap na het overlijden van het kind, als hij eerst na dat overlijden tot de ontdekking kwam dat hij een kind had.

Het belang van de verwekker zal in dit geval waarschijnlijk vooral gelegen zijn in de nalatenschap van het kind. Het kind zou bij voorbeeld geërfd kunnen hebben van zijn moeder die eerder dan het kind is overleden. Als deze verwekker geen toestemming of vervangende toestemming tot erkenning had verkregen, moet dan op deze wijze de verwekker wel gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kunnen verkrijgen en dan onder omstandigheden ook kunnen beschikken over hetgeen het kind van de moeder geërfd had?

Daarbij behoeft nog niet eens gedacht te worden aan het minder voor de hand liggende geval dat de verwekker de moeder had verkracht.

Ten slotte vroeg de heer Dittrich wat de gevolgen zijn van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap voor de nationaliteit van een kind.

Een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zal dezelfde gevolgen voor de nationaliteit van een kind krijgen als een adoptie heeft. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt hierop aangepast. Aangezien het hier om een Rijkswet gaat, konden deze aanpassingen niet in de aanpassingswetgeving afstammingsrecht, die op wetten andere dan Rijkswetten ziet, worden opgenomen.

Mevrouw Van der Burg vroeg of uit de regeling voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op verzoek van het kind afgeleid zou kunnen worden dat ertoe geneigd wordt om kinderen vanaf 16 jaar een eigen rechtsingang te geven en niet alleen via een bijzondere curator die daartoe benoemd moet worden.

Er is met betrekking tot de positie van het kind van 16 jaar of ouder dat zelf een verzoek tot vaststelling van het vaderschap doet wellicht een misverstand. Bepaald is in artikel 207 dat de moeder geen verzoek meer tot vaststelling van het vaderschap kan doen, zodra het kind 16 jaar of ouder is. Vanaf dat moment kan alleen het kind zelf optreden. Dat betekent echter niet dat het kind, zolang het minderjarig is, niet vertegenwoordigd wordt door een bijzondere curator. Artikel 212 bepaalt immers dat het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, vertegenwoordigd wordt door een bijzondere curator.

Uit artikel 207 (de regeling van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap) kan dan ook niet afgeleid worden dat er een intentie is kinderen vanaf 16 jaar een eigen rechtsingang te geven zonder bijzondere curator.

Mevrouw Van der Burg vroeg naar aanleiding van artikel 207, vierde lid, artikel 202, eerste lid, en artikel 206, eerste lid, of de terminologie «in kracht van gewijsde» nog wel adequaat is.

In het bijzonder binnen kringen van de burgerlijke stand is, nadat het nieuwe familieprocesrecht op 1 april 1995 in werking is getreden, de opvatting gegroeid dat beschikkingen niet in kracht van gewijsde gaan omdat altijd nog een onbekende belanghebbende van een beschikking hoger beroep zou kunnen aantekenen. Sinds de invoering van de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure in 1970 is dit niet anders geweest. Niettemin gaat iedereen ervan uit dat beschikkingen in kracht van gewijsde gaan. Ook de burgerlijke stand heeft dit steeds aangenomen. Gedacht kan bij voorbeeld worden aan echtscheidingsbeschikkingen die niet eerder dan nadat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Naar mijn oordeel behoeft de terminologie in de bedoelde artikelen dan ook niet gewijzigd te worden.

Mevrouw Van der Burg vroeg of nog geregeld zou moeten worden, voor het geval het nieuwe naamrecht later in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel, dat voorkomen wordt dat het kind de naam van de vader krijgt na gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Verder vroeg mevrouw Van der Burg of in geval het nieuwe naamrecht eerder in werking treedt er dan ook een regeling is opgenomen in verband met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

In onderdeel 2, onder a van onderdeel C van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel wordt het huidige artikel 5, eerste lid, van Boek 1 B.W. gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap het kind de naam van de moeder houdt. Dit is de regeling die geldt als het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking zou treden dan het nieuwe naamrecht. Dit spoort met de wens hieromtrent door mevrouw Van der Burg geuit.

Voor het geval het nieuwe naamrecht eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel is in artikel IA een regeling getroffen. Deze impliceert dat ook bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap naamskeuze wordt gedaan en dat bij gebreke van naamskeuze het kind de naam van de moeder houdt. Ook dit spoort met de opmerkingen van mevrouw Van der Burg.

De naamskeuze wordt gedaan ter gelegenheid van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zelf en wordt opgenomen in de rechterlijke uitspraak. Ook dit is in artikel IA onder 2 opgenomen.

Mevrouw Van der Burg vroeg of de minimumleeftijd van 18 jaar van de vader wel juist is bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Erkenning door de vader-verwekker kan toch ook vanaf 16 jaar?

In artikel 207, eerste lid, onder c, wordt gesproken van de leeftijd zestien jaren. Er is hier, zoals mevrouw Van der Burg terecht opmerkt, analogie met de erkenning nagestreefd.

Ten slotte vroeg mevrouw Van der Burg in verband met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of zich bewijsproblemen voordoen en hoe dit in andere landen geregeld is.

Omtrent de praktijk in Nederland kan ik nog geen uitspraken doen, aangezien de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap thans nog niet bestaat.

Jurisprudentie is mij niet bekend. Voor de algemene regeling met betrekking tot het bewijs in deze zaken, verwijs ik graag naar hetgeen ik hierover bij artikel 200 (ontkenning van het vaderschap) heb opgemerkt in antwoord op vragen van de heren Dittrich en Van den Berg.

Ik heb geen inzicht in de wijze waarop de bewijsproblematiek in andere landen is geregeld.

13. Artikelen 209 tot en met 211

De heer Dittrich vroeg of er een ander woord voor het begrip «staat» gevonden kon worden om de artikelen 209 tot en met 211 wat beter leesbaar te maken.

Het begrip «staat» heeft dezelfde betekenis als dit begrip heeft in de uitdrukking «een bepaalde staat voeren» of in de uitdrukking «huwelijkse staat». Ik ben van oordeel dat de betekenis van dit begrip niet onduidelijk is. Een andere, betere omschrijving heb ik niet zo gauw voor ogen. Ik ben daarvoor ook wat huiverig, aangezien het begrip «staat» onder degenen die met deze bepalingen werken nu geen misverstand oplevert, terwijl verandering van begrip daartoe wel zou kunnen leiden.

14. Adoptie (artikel 228)

Mevrouw Doelman-Pel vroeg op welke wijze in het kader van een verzoek om adoptie bewijs van samenleving kan worden geleverd.

Een bewijs van samenleving kan worden geleverd in de eerste plaats door overlegging van een uittreksel uit de GBA. Daaruit kan blijken dat de betrokkenen al ten minste drie jaar op één adres wonen. Daarnaast kunnen betrokkenen bij voorbeeld een samenlevings contract overleggen dat ten minste drie jaren tussen hen geldt. Zij kunnen zo nodig door middel van getuigen hun samenleving bewijzen. Bij adoptie van een kind in Nederland zal veelal de raad voor de kinderbescherming betrokken zijn. Deze kan de rechter adviseren over de vraag of de adoptie in het kennelijk belang van het kind is. In het kader daarvan zal de stabiliteit en de duurzaamheid van de onderlinge relatie van de aanstaande adoptiefouders zeker aan de orde komen.

Mevrouw De Vries vroeg naar de aantallen adopties van Nederlandse kinderen per jaar en de aard van deze adopties. Verder vroeg zij of in het verleden het voorbijgaan aan de tegenspraak tot problemen aanleiding heeft gegeven en zo ja, welke.

Aantallen adopties en stiefouderadopties

(Bron: M. Meijdam-Slappendel, De adoptie in Nederland, proefschrift 1996)

((tabelsdu1 1.99m 3))((controw1)) ((wrt))((rowlijn))((chgbothvstyle top))Jaar((Tc))((chgstyleboth jstyle rl))«Gewone» adoptie((Tc))stief-ouderadoptie ((Tr))1980((Tc))366((Tc))85 ((Tr))1981((Tc))259((Tc))483 ((Tr))1982((Tc))176((Tc))521 ((Tr))1983((Tc))149((Tc))459 ((Tr))1984((Tc))142((Tc))413 ((Tr))1985((Tc))112((Tc))322 ((Tr))1986((Tc))77((Tc))333 ((Tr))1987((Tc))91((Tc))335 ((Tr))1988((Tc))87((Tc))389 ((Tr))1989((Tc))78((Tc))339 ((Tr))1990((Tc))82((Tc))354 ((Tr))1991((Tc))44((Tc))305 ((Tr))1992((Tc))88((Tc))302 ((Tr))1993((Tc))66((Tc))329 ((Tr))1994((Tc))69((Tc))295((endtab))

Op de vraag of het voorbijgaan aan tegenspraak in het verleden tot problemen aanleiding heeft gegeven, moet ik het antwoord schuldig blijven. Daarin heb ik onvoldoende inzicht.

Mevrouw Sipkes vroeg naar uitbreiding van de mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen de adoptie door de minderjarige naar hen die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, maar in staat kunnen worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Zij legde een verband met de regeling van het horen bij het omgangsrecht.

Bij het omgangsrecht is de regeling voor het horen van het kind dezelfde als die bij de adoptie en alle andere familierechtelijke procedures. Deze regeling is opgenomen in artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij maakt onderdeel uit van het familieprocesrecht. In deze regeling is bepaald dat het kind van 12 jaren of ouder gehoord wordt.

Er is bij het omgangsrecht een aparte regeling voor het doen van een informeel verzoek ter zake van de omgang voor minderjarigen van twaalf jaar of ouder en voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt en in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Het initiatief om de rechter te benaderen gaat hier uit van het kind.

Indien een kind, dat de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, de rechter in het kader van een adoptieprocedure een brief zou schrijven over de adoptie, dan zal de rechter daaraan ongetwijfeld serieus aandacht schenken en zo nodig het kind oproepen om te worden gehoord. De rechter is immers bevoegd om ook kinderen beneden de 12 jaar te horen. Het is wat anders als de rechter dat structureel zou moeten doen. In de eerste plaats weet de rechter op voorhand niet welke kinderen in staat moeten worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen en welke niet. Dat betekent dat alle kinderen via de rechtbank benaderd zouden worden, ook de kinderen die daaraan helemaal niet toe zijn. Het is voor jonge kinderen een behoorlijke belasting om met vragen van de aard als hier aan de orde zijn geconfronteerd te worden. Het heeft dan ook niet mijn voorkeur om in dit opzicht een regeling in de wet op te nemen. In een concreet geval waarin een kind zich met een brief tot de rechter wendt, zal de rechter daaraan serieus aandacht besteden. Dat behoeft geen wettelijke regeling.

De heer Dittrich merkte op dat uit de wettekst niet blijkt dat de rechter belanghebbenden in de adoptieprocedure mag horen. Gevraagd wordt om dat expliciet in artikel 227 of 228 te regelen.

Ik merk hierover op dat de voor zaken van personen- en familierecht in acht te nemen regels zijn opgenomen in de artikelen 798 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In artikel 798 is in het algemeen omschreven wie als belanghebbenden gelden in deze zaken. In de artikelen 800 e.v. is aangegeven welke rechten en plichten belanghebbenden in een procedure hebben. Deze regels gelden ook voor de adoptieprocedure.

Mevrouw Van der Burg zette vraagtekens bij het laten vervallen van het minimumleeftijdsverschil en de verplichte drie jaar verzorging en opvoeding door alleenstaanden, terwijl deze voor samenwonenden op een jaar is gesteld.

Overeenkomstig de opvatting van mevrouw Van der Burg is het minimumleeftijdsverschil in het wetsvoorstel gehandhaafd (artikel 228, eerste lid, onder c).

Wat betreft de verzorgingstermijn van drie jaren, indien één persoon alleen het kind wil adopteren in tegenstelling tot de termijn van één jaar die geldt wanneer twee personen tezamen een kind willen adopteren, merk ik het volgende op.

In geval van adoptie door één persoon alleen, behoeft er geen relatie met een andere volwassene te bestaan, die met behulp van de voorwaarde van samenleving gedurende een zekere tijd op bestendigheid en duurzaamheid kan worden getoetst (de termijn van drie jaar samenleven). Wel is er een relatie met het kind dat geadopteerd wordt. Daarom wordt bij eenpersoonsadoptie in plaats van de eis van een jaar verzorging en opvoeding de eis van drie jaar verzorging en opvoeding van het kind gesteld. Deze eis van drie jaar verzorging en opvoeding geldt dan dus ook in het geval van stiefouderadoptie. Ik ben van oordeel dat niet al na een jaar verzorging en opvoeding om stiefouderadoptie moet kunnen worden verzocht.

Mevrouw Van der Burg vroeg ten aanzien van de naamskeuze bij adoptie of niet in de nieuwe regeling van het naamrecht bepaald zou moeten worden dat bij de rechterlijke uitspraak tot adoptie een verklaring omtrent naamskeuze moet worden opgenomen.

Met mevrouw Van der Burg ben ik van oordeel dat op deze wijze duidelijkheid wordt verschaft over de naamskeuze bij adoptie. Dit is dan ook in het nieuwe naamrecht bepaald. Artikel 5, derde lid, luidt immers: Indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot beide adoptanten komt te staan, verklaren zij ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring van de adoptanten hieromtrent.

15. Artikel 228, gronden tot voor de rechter om voorbij te gaan aan bezwaren van een van de ouders

Mevrouw Sipkes vroeg of de rechter niet moet kijken naar de redenen waarom niet of nauwelijks in gezinsverband is samengeleefd. Het kan toch voorkomen dat een moeder niet in staat was om met haar kind een relatie te onderhouden?

Steeds zal de rechter wanneer zich een grond voordoet om aan de tegenspraak voorbij te gaan, moeten beoordelen of er goede redenen zijn de tegenspraak toch te honoreren. De aanhef van de tekst van het tweede lid van artikel 228 luidt immers «Aan de tegenspraak van de ouder (...) kan worden voorbijgegaan:». Met mevrouw Sipkes ben ik dan ook van oordeel dat de redenen waarom niet of nauwelijks in gezinsverband is samengeleefd, van belang kunnen zijn.

De heer Dittrich merkte op dat de formulering van artikel 228, tweede lid, onder b, erg omzichtig is. Hij pleitte voor een wat actievere formulering.

Tegen een «actievere» formulering heb ik geen bezwaar.

16. Stiefouderadoptie

Mevrouw De Vries vroeg om in te gaan op de huidige regeling van de stiefouderadoptie en de ervaringen met deze regeling.

De huidige regeling van de stiefouderadoptie is ingevoerd bij de Wet van 13 september 1979, Stb. 501.

Stiefouderadoptie is «geconstrueerd» als een adoptie door de eigen ouder van het kind die het gezag heeft, samen met de stiefouder. Zoals voor alle adopties geldt ook voor de stiefouderadoptie dat deze zowel uit een oogpunt van verbreking van de banden met de andere ouder als uit dat van bevestiging van de banden met de stiefouder in het kennelijk belang van het kind moet zijn. Verder moet aan een aantal specifieke voorwaarden worden voldaan die zijn opgenomen in artikel 228. Daarbij gelden ten opzichte van de «gewone» adoptie de volgende bijzonderheden. In de eerste plaats geldt bij de stiefouderadoptie thans niet het voorschrift met betrekking tot het minimum- en maximumleeftijdsverschil tussen de adoptanten en het kind. In de tweede plaats geldt bij stiefouderadoptie niet de thans voor de adoptie geldende voorwaarde dat het huwelijk van de adoptanten ten minste vijf jaren voor de dag van het verzoek moet zijn gesloten. Stiefouderadoptie kan nu dus plaatsvinden na een jaar feitelijke verzorging en opvoeding door de stiefouder. In de derde plaats heeft, anders dan bij de gewone adoptie, de andere ouder die niet het gezag heeft een absoluut vetorecht. Echter, van dit vetorecht mag geen misbruik gemaakt worden.

In de literatuur en vanuit de rechtspraktijk wordt sinds begin jaren '80 kritiek geuit op de stiefouderadoptie. Deze kritiek bestaat er vooral in dat stiefouderadoptie na echtscheiding gebruikt kan worden om het bestaan van de wettige niet-gezagsouder geheel uit het leven van het kind te bannen. Verder is er ook kritiek op de gekunstelde wijze waarop deze adoptie geregeld is (de eigen ouder moet immers zijn kind adopteren).

Kritiek bestaat ook op het buiten toepassing laten van de eis van de huwelijksduur die wel voor de overige adopties geldt en op het buiten toepassing laten van de eis van het leeftijdsverschil.

Deze kritiek heb ik mij aangetrokken. Stiefouderadoptie wordt niet onmogelijk gemaakt, maar de voorwaarden die voor een «gewone» eenpersoonsadoptie gelden, gelden ook voor de stiefouderadoptie: de stiefouder die adopteert, moet het kind ten minste drie jaar verzorgd en opgevoed hebben. Ook de eis van het (minimum-) leeftijdsverschil geldt. Verder gelden dezelfde beperkte mogelijkheden om voorbij te gaan aan de tegenspraak van een ouder als bij de gewone adoptie. Ten slotte is bij de Eerste Kamer aanhangig de regeling voor het gezamenlijk gezag en de gezamenlijke voogdij. Ik hoop en verwacht dat deze voorstellen, als zij in werking treden, het aantal stiefouderadopties zal doen verminderen.

Mevrouw De Vries vraagt hoe de rechter de afwegingen moet maken in geval van stiefouder- of eenouderadoptie, indien de andere ouder is overleden.

Kan in een dergelijke situatie iemand de overleden ouder vertegenwoordigen of bezwaar aantekenen? Hoe worden de belangen van het kind gewogen en door wie?

In een dergelijke bijzondere situatie zou de adoptie vooral tot effect hebben dat de juridische banden met de familie van de overleden ouder verbroken worden. Gelet hierop is het van belang dat in het kader van de adoptieprocedure de naaste familie van het kind met wie de banden verbroken zouden worden opgeroepen wordt om te worden gehoord, hetzij als belanghebbenden, hetzij als personen die over het verzoek relevante informatie kunnen verschaffen (zie de artikelen 798 en 799 Rv.). Deze familie vertegenwoordigt in juridische zin niet de overledene, maar kan opkomen voor het behoud van de familierechtelijke betrekking met deze familie. De rechter weegt de feiten en overtuigingen die in het kader van een dergelijke procedure naar voren worden gebracht. Zo nodig kan hij de raad voor de kinderbescherming verzoeken advies uit te brengen.

De heer Van den Berg vroeg waarom voorgesteld is de mogelijkheid van erkenning zonder verwekkerschap toe te staan, terwijl stiefouderadoptie slechts in bijzondere gevallen mogelijk is? Bij erkenning door een niet-verwekker speelt toch dezelfde problematiek als bij stiefouderadoptie?

Ik vraag mij af of bij erkenning door een niet-verwekker steeds dezelfde problematiek speelt als bij een stiefouderadoptie. In geval van stiefouderadoptie is er immers een andere ouder die ook juridisch de ouder is die veelal een band met het kind heeft opgebouwd. Bij erkenning is er in ieder geval geen andere juridische ouder en vaak ook geen andere persoon dan de erkenner die zich als vader gedraagt.

Zou erkenning zonder verwekkerschap niet worden toegestaan, dan zou dat betekenen dat iedere erkenner voorafgaande aan de erkenning het bewijs van verwekkerschap zou moeten overleggen. Een erkenning zou dan achteraf ook niet meer kunnen worden aangetast. Een en ander grijpt diep in in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Daarenboven rijst dan de vraag waarom een dergelijke eis van verwekkerschap wel bij erkenning wordt gesteld, maar niet binnen huwelijk. Al met al voor mij genoeg redenen om de suggestie van de heer Van den Berg niet over te nemen.

De heer Dittrich vroeg of de stiefouderadoptie niet wat explicieter verwoord zou kunnen worden in artikel 229.

Dat zou kunnen.

17. Herroeping van de adoptie (artikel 232)

De heer Dittrich vroeg of het in alle gevallen wel wenselijk is dat door de herroeping van de adoptie de oude familierechtelijke betrekkingen weer herleven. Waarom zou de rechter onder omstandigheden niet mogen besluiten dat de oorspronkelijke familierechtelijke betrekkingen niet herleven, bij voorbeeld in situaties dat er misbruik van gezag is geweest of de ouder onherroepelijk is veroordeeld?

De herroeping van de adoptie leidt in ieder geval tot verbreking van de familierechtelijke betrekking met de adoptiefouders. Ik vind het dan geen goede zaak dat daarvoor geen enkele familierechtelijke betrekking in de plaats treedt.

In het gehele afstammingsrecht is het nooit zo dat het kind de familierechtelijke betrekking met beide ouders kwijt raakt en letterlijk alleen op de wereld staat. De mogelijkheid daartoe wordt nu wel gesuggereerd. Ik ben daarvan geen voorstander.

18. Artikel 406b (aanspraak van het kind jegens de erfgenamen van de verwekker op een som ineens na het overlijden van de verwekker)

Mevrouw Van der Burg wees op jurisprudentie van het Europese Hof te Straatsburg (een Oostenrijkse zaak uit 1987 en een Belgische zaak uit 1993). Gevraagd werd of het Europese Hof zou tolereren dat het niet erkende kind op niet meer dan de legitieme aanspraak maakt (en dus niet op een «kindsdeel»).

Wellicht doelt mevrouw Van der Burg met de «Oostenrijkse zaak» uit 1987 op de zaak Inze (NJ 1989, 661). Opmerking verdient dat deze zaak de boedelscheiding en niet de erfopvolging betrof. Het is de vraag of deze zaak voor de onderhavige kwestie veel belang heeft. Met de Belgische zaak uit 1993 wordt wellicht gedoeld op de zaak Vermeire. Deze betrof een rechtstreekse toepassing van het Marckx-arrest. De Belgische wetgeving was toen deze zaak speelde nog niet aangepast aan de gevolgen van het Marckx-arrest. In algemene zin merk ik over de vermeende ongelijke behandeling het volgende op. Het gaat hier om een kind dat niet in familierechtelijke betrekking staat tot zijn verwekker. Hij heeft jegens de erfgenamen van de verwekker aanspraak op een som ineens ter grootte van de legitieme. Als dit kind wel in familierechtelijke betrekking tot de verwekker zou staan, zou hij recht hebben op een kindsdeel (tenzij er een afwijkend testament is), hetgeen meer is dan de legitieme. Dit kind kan echter in familierechtelijke betrekking tot zijn vader komen te staan door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het kind heeft dus keuze: geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en dan een beroep op artikel 406b of wel gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en als de eventuele andere kinderen in familierechtelijke betrekking tot het kind komen te staan. Gelet op de keuze die er is, kan niet gesproken worden van ongelijke behandeling die discriminatie oplevert.

Sluiting 16.48


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wage- ningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven