24 642
Instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het landelijk gebied (Wet op de raad voor het landelijk gebied)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 23 mei 1996

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel.

Omdat het wetsvoorstel Kaderwet adviescolleges beoogt een algemeen wettelijk kader te bieden waarbinnen adviescolleges tot stand kunnen worden gebracht en voor inrichting, bevoegdheid en werkwijze daarvan algemene regels bevat is de strekking van het voorliggend wetsvoorstel beperkt tot instelling, naam, taak en omvang van het daarin voorgesteld college. Deze leden kunnen zich in die opzet vinden; ook het instellen van een adviescollege op het (gehele) terrein van het landelijk gebied spreekt hen aan. Wel vragen zij de minister, nu dit college tot taak krijgt te adviseren op het terrein van – kort samengevat – de ontwikkelingen in het landelijk gebied, op welke wijze zal worden voorzien in de advisering aan minister èn Parlement op het gebied van gezondheid, maar met name ook van welzijn, van dieren. Met andere woorden blijft de Raad voor Dieraangelegenheden, zoals wettelijk verankerd in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren voortbestaan?

De leden van de fractie van D66 namen met belangstelling kennis van het wetsvoorstel houdende instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het landelijk gebied.

Het voorstel riep bij de leden van de fractie van D66 de volgende vragen op.

In paragraaf 3 wordt aangegeven dat adviezen ondermeer gegeven kunnen worden op het terrein van gebiedsgericht beleid. De leden van de fractie van D66 willen graag weten of gebiedsgericht beleid in samenhang

met plattelandsgebied met inbegrip van de ingesloten dorpen dient te worden bezien. En valt hier dan ook de bemoeienis onder met de face-lift van de dorpen?

Wat betreft de samenstelling van het in te stellen adviescollege zijn de leden van de fractie van D66 het van harte eens met de eis dat leden dienen te worden benoemd op grond van deskundigheid alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Dit betekent dat vertegenwoordiging van een bepaalde belangengroep geen kwalificatie kan zijn. Is de minister het hiermee eens en zal hij zich hieraan houden bij de benoemingen?

De leden van de fractie van D66 willen tevens weten op welke wijze de minister de vacatures voor deelname in het college openbaar zal maken. En op welke wijze wordt evenredige deelname van vrouwen en achterstandsgroepen bevorderd?

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat bij voorkeur geen leden van Hoge Colleges van Staat noch Euro-parlementariërs worden opgenomen in het college. Deelt de minister deze mening?

De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd welke adviesorganen op het (gedeeltelijk) betreffende terrein zijn opgeheven. In hoeverre zal het in te stellen adviescollege oude taken overnemen?

Tenslotte merken de leden van de fractie van D66 op dat volgens de Kaderwet medeondertekening door de minister van Binnenlandse Zaken is vereist. Hieraan is niet voldaan. Wordt dit alsnog geregeld?

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de RPF-fractie hebben nog enige vragen. Komt voor deze nieuwe adviesraad een open sollicitatieprocedure of worden functionarissen van huidige adviescolleges benoemd in de raad? Zo ja, staat nu vast hoeveel van elk huidig adviescollege in de raad zullen komen om zodoende de uiteenlopende deskundigheden vertegenwoordigd te hebben?

Valt het toekomstig secretariaat samen met samenstelling van de gereorganiseerde huidige secretariaten, welke eind 1996 klaar zal zijn?

In de wet wordt geregeld dat de raad uit ten hoogste 15 leden bestaat. De memorie van toelichting geeft aan dat er ook een minimum bestaat, waar zelfs – op termijn – naar gestreefd zal worden, namelijk 12. Waarom wordt dit minimum niet in de wet geregeld? Wat zijn de redenen om niet direct te streven naar 12 leden bij de instelling van de adviesraad?

Is er een toename van het gebruik van externe adviesbureaus te verwachten doordat de nieuwe adviesraad over minder deskundigheid zal kunnen beschikken dan de huidige colleges? Zijn de mogelijke kosten voor extern advies ook meegerekend bij de «financiën»?

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de twaalf tot vijftien personen die in de raad zitting hebben over uiteenlopende deskundigheden beschikken. Op welke wijze wordt deze rijke schakering aan deskundigheid binnen de adviesraad gewaarborgd? Wordt van te voren de globale vorm vastgesteld?

In hoeverre is, naast deskundigheid, een breed maatschappelijk draagvlak van belang in de keuze van de samenstelling? Worden bijvoorbeeld de verschillende maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd in de raad voor het landelijk gebied? Zo ja, welke criteria worden gehanteerd ten aanzien van een maatschappelijke organisatie om een afvaardiging te hebben in de raad? Zo nee, waarom niet?

Artikelen

Artikel 1, tweede lid.

De leden van de PvdA-fractie merken op, evenals de leden van de RPF-fractie, dat, anders dan in de memorie van toelichting wordt gesteld, het minimum aantal leden niet met zoveel woorden in het artikellid zelf wordt genoemd. Zij menen dat hier sprake is van een vergissing, temeer omdat in andere met het wetsvoorstel vergelijkbare instellingsvoorstellen een dergelijk minimum aantal leden wel in de wettekst is opgenomen. Zij vragen de minister een en ander alsnog in de wettekst zelf op te nemen.

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Passtoors (VVD).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Dijksma (PvdA), Poppe (SP), vacature D66, Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (U55+), De Cloe (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD) en H. G. J. Kamp (VVD).

Naar boven