nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ondergetekende dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
voor de opmerkingen en vragen. Zij hoopt dat het antwoord, dat mede namens
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt uitgebracht, zal
bijdragen aan een spoedige mondelinge behandeling opdat het wetsvoorstel tijdig
tot wet kan worden verheven en op 1 augustus 1996 ook daadwerkelijk in werking
kan treden.
Algemeen
De leden van VVD-fractie vragen een toelichting op de in de memorie van
toelichting genoemde scholen, te weten de school voor v.b.o. van de Revalidatie
Scholengemeenschap te Arnhem, de school voor v.b.o. De Schalm te St. Michielsgestel
en de school voor v.b.o. aan doven te Voorburg.
Ondergetekende begrijpt deze vraag als een verzoek de regeling van deze
scholen toe te lichten. In dat verband wordt verwezen naar artikel 24, zesde
lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Op grond van die bepaling kunnen
bij algemene maatregel van bestuur scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs
of afdelingen daarvan worden aangewezen, waarvan de schoolwerkplannen de goedkeuring
van de minister behoeven. Die amvb is het besluit van 7 december 1973 (Stb.
620). In dat besluit zijn in artikel 1, onderdeel 1f, technische scholen voor
onder meer gehandicapte leerlingen aangewezen. De hier genoemde scholen voor
gehandicapte leerlingen in Arnhem, St. Michielsgestel en Voorburg vallen onder
artikel 1, onder deel 1f.
De leden van deze fractie merken ten aanzien van de categorie «leerlingen
die buiten Nederland primair onderwijs hebben gevolgd» op, dat verlengen
van de verblijfsduur geen doel op zich mag zijn. Zij zijn van oordeel dat
juist ten aanzien van deze leerlingen een verhoogde inspanning zal moeten
worden verricht om hen zo snel mogelijk de Nederlandse taal bij te brengen.
Geantwoord wordt dat deze stellingname wordt onderschreven. Zulks blijkt
ook uit de memorie van toelichting, waar staat vermeld dat «Uitgangspunt
bij de regeling van een verlenging blijft dat leerlingen niet langer dan vijf
jaren in m.a.v.o. en v.b.o. verblijven. Een langere verblijfsduur leidt tot
een ongewenst late instroom in de tweede fase en het vervolgonderwijs.
Om die redenen moet slechts in dringende gevallen een verlenging mogelijk
zijn.». Daarom wordt voorgesteld dat een verzoek tot verlenging niet
eerder wordt gedaan dan in het vijfde jaar waarin een dergelijke leerling
voortgezet onderwijs volgt, en wordt ook voorgesteld dat zo'n verzoek aan
de inspectie wordt gericht.
Het toetsingscriterium voor de inspectie is toegespitst op de kwaliteiten
van de leerling waarvoor verlenging wordt gevraagd, maar dat behoeft de inspectie
er niet van te weerhouden ook, meer in het algemeen, te bezien welke inspanningen
de school zich getroost om leerlingen die buiten Nederland primair onderwijs
hebben gevolgd, in staat te stellen het onderwijs in het gebruikelijke aantal
jaren af te ronden.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar het aantal
leerlingen waarvoor een verblijfsduur verlenging noodzakelijk is, geeft ondergetekende
aan dat het naar schatting om ca. 500 leerlingen zal gaan. Daarbij gaat het
om ongeveer 300 leerlingen die buiten Nederland primair onderwijs hebben gevolgd.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom ook niet voor blinde leerlingen
een verblijfsduurverlenging mogelijk is gemaakt. Zij vragen dit naar aanleiding
van de in de memorie van toelichting genoemde scholen.
Ondergetekende merkt op dat de genoemde scholen voor doven en slechthorenden
te Sint Michielsgestel en Voorburg worden bekostigd op basis van de Wet op
het voortgezet onderwijs. Op basis van die wet worden geen scholen bekostigd
die specifiek bestemd zijn voor blinde of slechtziende leerlingen. Een uitzondering
voor blindenonderwijs behoeft derhalve niet te worden gemaakt.
De leden van de fractie van D66 stellen vragen over de overgang met betrekking
tot het volgen van onderwijs op grond van de ISOVSO naar onderwijs op grond
van de WVO. Zij wijzen daarbij op de positie van gehandicapte leerlingen en
zij plaatsen hun vragen tegen de achtergrond van de uitwerking van de nota
«Recht doen aan Verscheidenheid».
Ondergetekende antwoordt dat zij het voornemen heeft om delen van het
ISOVSO-onderwijs, te weten het VSO-LOM, het VSO-MLK en het VSO-ZMOK, per 1
augustus 1998 onder te brengen in de WVO en deze te positioneren als leerwegondersteunend
onderwijs (hulpstructuur bij de in te voeren leerwegen in het m.a.v.o. en
v.b.o.) en arbeidsmarktgericht onderwijs. Daarbij zal ook de vraag aan de
orde komen naar de maximale verblijfsduur voor deze leerlingen. Inzet zal
zijn dat pas na duidelijke indicatiestelling ontheffing van de maximale verblijfsduur
kan worden verleend.
Tot slot vragen de leden van deze fractie naar de gevolgen van deze wijziging
voor het ziekenhuisonderwijs. Vallen leerlingen die tijdelijk gebruik maken
van deze voorziening ook onder de verlenging van de verblijfsduur.
Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Verlenging kan worden gevraagd
in het vijfde jaar, indien de leerling op het moment van aanvragen voor het
volgen van mavo of vbo staat ingeschreven in het reguliere voortgezet onderwijs
en die leerling, ofwel in de eerste vier jaren meer dan 12 maanden het onderwijs
niet heeft kunnen volgen, dan wel in het vijfde jaar lange tijd het onderwijs
niet heeft kunnen volgen wegens ziekte. Met «het onderwijs niet heeft
kunnen volgen» wordt gedoeld op het niet hebben kunnen volgen van voortgezet
onderwijs op grond van de WVO dat wordt gevolgd op het moment van aanvragen
van de verlenging.
Indien een leerling in het vijfde jaar ziekenhuisonderwijs volgt, en in
dat jaar niet weer mavo- of vbo-onderwijs aan een reguliere VO-school gaat
volgen, is de onderhavige verlengingsmogelijkheid uiteraard niet van toepassing
omdat het ziekenhuisonderwijs niet onder de WVO maar onder de ISOVSO valt.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos