nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met verlenging van de verblijfsduur
voor bepaalde categorieën leerlingen in m.a.v.o. en v.b.o. (regeling
verlenging verblijfsduur leerlingen m.a.v.o. en v.b.o.).
De memorie van toelichting (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
7 maart 1996
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op
het voortgezet onderwijs te wijzigen in verband met de mogelijkheid tot het
verlengen van de verblijfsduur van vijf jaren voor bepaalde groepen van leerlingen
aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor
voorbereidend beroepsonderwijs;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
Artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien een
leerling na 31 januari van het schooljaar aanvangt met voortgezet onderwijs,
eindigt het vijfde jaar op 31 juli van het schooljaar waarin de periode van
vijf jaren verstrijkt.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot negende lid worden vijf nieuwe
leden ingevoegd, luidende:
4. Het derde lid is niet van toepassing op scholen voor voorbereidend
beroepsonderwijs die zijn aangewezen op grond van artikel 24, zesde lid, voor
zover het onderwijs bestemd is voor gehandicapte leerlingen.
5. Op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, gedaan in het
vijfde jaar van de periode, genoemd in het derde lid, kan de inspectie die
periode met ten hoogste een jaar verlengen ten behoeve van een leerling die
voorafgaand aan het voortgezet onderwijs geen basisonderwijs als bedoeld in
de Wet op het basisonderwijs of speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal
onderwijs als bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs heeft gevolgd en die voldoet aan de volgende vereisten:
a. hij heeft bij het begin van het vijfde jaar van die periode de leeftijd
van 18 jaren nog niet bereikt, en
b. hij volgt onderwijs aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
of aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.
6. Op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, gedaan in het
vijfde jaar van de periode, genoemd in het derde lid, kan de inspectie die
periode met ten hoogste een jaar verlengen ten behoeve van een leerling die
voldoet aan de volgende vereisten:
a. hij heeft in de eerste vier jaren van de periode van vijf jaren vanwege
langdurige ziekte of vanwege bijzondere, van de wil van die leerling onafhankelijke
omstandigheden meer dan 12 maanden het onderwijs niet kunnen volgen, dan wel
b. hij heeft in het vijfde jaar vanwege langdurige ziekte of ten gevolge
van bijzondere, van de wil van die leerling onafhankelijke omstandigheden
lange tijd het onderwijs niet kunnen volgen, en
c. hij volgt onderwijs aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
of aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.
7. De inspectie willigt een verzoek, bedoeld in het vijfde en zesde lid,
slechts in indien zij verwacht dat de leerling:
a. niet in staat zal zijn in dat vijfde jaar de opleiding met goed gevolg
te voltooien, en
b. in de periode van de verlenging wel in staat zal zijn de opleiding
met goed gevolg te voltooien.
8. Het vijfde en zesde lid kunnen niet tegelijkertijd worden toegepast
ten aanzien van dezelfde leerling.
ARTIKEL II. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,