24 628
Instelling van een vast college van advies op het terrein van de maatschappelijke ontwikkeling (Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de instelling van een adviescollege «nieuwe stijl» op het terrein van de maatschappelijke ontwikkeling. Het wetsvoorstel is onderdeel van de wetgeving die vorm geeft aan de inrichting van het nieuwe adviesstelsel per 1 januari 1997. Op grond van de voorgestelde Herzieningswet adviesstelsel zullen de bestaande adviescolleges, behoudens twee uitzonderingen, op die datum worden opgeheven dan wel van hun adviestaken worden ontheven (zie Kamerstukken II 1994/95, 24 232, nrs.1–3). Met ingang van genoemde datum worden – ingevolge de voornemens van de regering – de wetten ter inrichting van het nieuwe adviesstelsel van kracht. De thans in voorbereiding zijnde Kaderwet adviescolleges is een van de wetten ter inrichting van het nieuwe stelsel. Die wet zal algemene regels bevatten met betrekking tot de inrichting, bevoegdheid, instelling, samenstelling en werkwijze van de nieuwe adviescolleges alsmede het werkprogramma, de standpuntbepaling over de adviezen en enkele andere daarmee samenhangende onderwerpen. Het onderhavige wetsvoorstel betreffende de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling kan aldus beperkt blijven tot de instelling, naam, taak en omvang van de nieuwe Raad.

Beleidsterrein

Op basis van een inventarisatie van de strategische adviesbehoefte binnen de verschillende departementen heeft het kabinet de hoofdlijnen van het nieuw in te richten adviesstelsel uiteen gezet (Kamerstukken II 1994/95, 23 725, nr. 6). Hierbij wordt een indicatie gegeven van het werkterrein van de strategische adviescolleges waarvoor binnen het nieuwe bestel plaats moet zijn. Aangegeven wordt dat een Raad voor maatschappelijke ontwikkeling tot stand zal worden gebracht.

In de notitie Instelling van een Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (Kamerstukken II 1994/95, 24 239, nr.1) is uiteengezet wat met de Raad wordt beoogd. Onderhavig voorstel van wet moet tegen de inhoudelijke achtergrond en strekking van genoemde notitie worden gelezen.

Taakomschrijving

Tot het werkterrein van de Raad behoren vraagstukken die verband houden met maatschappelijke participatie en stabiliteit, vanuit de invalshoek: voorkomen van maatschappelijke uitsluiting. Bepalend voor deze vraagstukken zijn grotendeels autonome ontwikkelingen, zoals op het terrein van demografie (vergrijzing, ontgroening en migratie) en normen en waarden (individualisering, emancipatie en culturele diversiteit).

Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor bestaande structuren in de samenleving en kunnen leiden tot onzekerheid ten aanzien van de toekomst. Voorkomen moet worden dat mensen daardoor afhaken en de maatschappelijke stabiliteit onder druk komt te staan. Juist aan die groepen voor wie de uitwerking het meest negatief uitpakt zal specifieke aandacht moeten worden geschonken. De ontwikkelingen op genoemde terreinen staan niet los van elkaar, maar zijn onderling verbonden en grijpen in op maatschappelijke vraagstukken als werkgelegenheid, gezondheid, leefbaarheid en veiligheid. Hierbij wordt uitgegaan van zelfstandig functionerende burgers waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de individuele burgers voorop staat. Toerusting en ondersteuning van burgers die niet of nog niet op eigen kracht kunnen functioneren is van groot belang willen zij volwaardig in onze samenleving kunnen participeren.

De Raad is niet verantwoordelijk voor analyse van maatschappelijke ontwikkelingen, maar beperkt zich tot het geven advies op vragen die verband houden met thema's waar maatschappelijke ontwikkelingen en gevolgen daarvan op verschillende terreinen samenkomen en elkaar onderling versterken. De Raad heeft mede tot taak te adviseren over de randvoorwaarden waaronder burgers in staat worden gesteld hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Thema's die in ieder geval worden gerekend tot het domein van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling zijn: problematiek stedelijke regio's, integratie en culturele diversiteit, ontvolking platteland, vereenzaming, armoede en sociale uitsluiting, jeugd heeft de toekomst. Aan de hand van de volgende toelichting op genoemde thema's wordt duidelijk tegen welke achtergrond de Raad met haar adviestaak is belast:

– Problematiek stedelijke regio's

In stedelijke gebieden spelen verschillende vraagstukken, die in de komende jaren nog aan urgentie zullen winnen. Demografische ontwikkelingen, individualiseringstendensen, sociale gevolgen van veranderingen in produktiestructuren, zijn processen die in stedelijke gebieden een indringende samenhang vertonen. De sociale stabiliteit staat in die gebieden zeer onder druk. Daarbij kan gewezen worden op verslavingsproblematiek, onveiligheid, verpaupering en onthechting alsmede werkloosheid die hoger is dan het landelijk gemiddelde. Er is een krachtig offensief nodig om veiligheid en leefbaarheid in de steden te koppelen aan het verbeteren van de randvoorwaarden voor economische groei in de steden.

– Integratie en culturele diversiteit

Integratie van etnische groepen is een noodzakelijke voorwaarde voor sociale stabiliteit van onze samenleving. Integratie wordt beïnvloed door de acceptatie van andere culturen in de samenleving. Hiermee wordt gedoeld op een maatschappij waarin verschillende culturen een gelijkwaardige positie hebben en in zekere harmonie naast elkaar kunnen bestaan. Integratiebeleid heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en het bieden van perspectief aan migranten.

– Ontvolking platteland

Werkgelegenheid en infrastructuur dreigen in bepaalde gedeelten van het platteland verder achter te blijven. Het inwonertal neemt af, vooral jongeren trekken naar de stedelijke gebieden om daar te gaan werken, het aantal ouderen neemt relatief toe, de bereikbaarheid van dagelijkse voorzieningen neemt af. Traditionele sociale structuren veranderen.

Maatschappelijke participatie moet in al haar facetten worden bevorderd, nieuwe sociale structuren tot stand gebracht.

– Vereenzaming

Non-participatie en sociaal isolement gaan ten koste van de kwaliteit van het leven. Voor groepen die mentaal of fysiek minder mobiel zijn kan dit snel leiden tot vereenzaming. Vereenzaming kan worden voorkomen door op voorhand rekening te houden met mogelijke belemmeringen voor de mobiliteit.

Gedacht kan worden aan specifieke vereisten ten aanzien van gehandicapten bij huisvesting en openbaar vervoer. Aan opbouw en sociale structuur van wijken; ouderen zullen in de toekomst in sterkere mate zijn aangewezen op informele hulp, dit vereist dat er in de buurt ook voldoende jonge gezinnen zijn die hierbij een rol kunnen vervullen. Aan het vroegtijdig inspelen op de gevolgen van verstoorde relaties, zoals echtscheiding.

– Armoede en sociale uitsluiting

In de Nederlandse verzorgingsstaten dreigt maatschappelijke splitsing. Een splitsing tussen hen die wel en niet over de materiële en immateriële middelen beschikken om als volwaardig lid aan de samenleving deel te nemen. De problematische verschijnselen waar hier op wordt gedoeld vormen een breed scala, zoals functioneel anafalbetisme, dak- en thuislozen, jeugdige drop-outs, verslavingsvormen, problematische schuldsituaties, preventie van (kleine) criminaliteit, non-participatie van uitkeringsafhankelijken, negatieve beeldvorming of discriminatie van bepaalde groepen. Van belang is meer inzicht te verkrijgen in de onderlinge processen en tendensen die leiden tot complexen van maatschappelijke problemen, tot uiting komend in toenemende marginalisering en sociale uitsluiting, alsmede armoede en bestaansonzekerheid.

– Jeugd heeft de toekomst

Jeugdbeleid vormt een facet van vele beleidsterreinen van de overheid. Veel samenlevingsvraagstukken hebben betrekking op de positie van jongeren. Diverse maatregelen in verschillende beleidssectoren betreffen de positie van de jeugd. De thema's zijn intersectoraal van aard: jeugdcriminaliteit, veiligheid, problematiek grote steden, aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt, opvoeding en gezinsondersteunende activiteiten.

Binnen de bovengenoemde thema's is sprake van dwarsverbanden tussen uiteenlopende beleidsterreinen. Samenhangende vraagstukken binnen deze thema's vergen integraal beleid op tal van terreinen. Na de analyse fase in de beleidscyclus volgt het maken van keuzes voor het te voeren beleid. Voor het maken van een gefundeerde keuze kan er behoefte bestaan aan adviezen die verder reiken dan afzonderlijke sectoren. Dat is het moment in de beleidscyclus dat door de overheid een beroep zal worden gedaan op het adviesorgaan.

Dit adviescollege zal derhalve veelal intersectoraal werken. De adviezen van de Raad moeten een bijdrage leveren aan een samenhangende aanpak van maatschappelijke vraagstukken. Op een uitgebracht advies volgt een beleidsmatige en politieke stellingname.

Het is aan de politiek om keuzes te maken over relevante thema's waarover advies gewenst is. Een dergelijke politieke prioritering zal worden vertaald in een jaarlijks op te stellen werkprogramma. Op basis van dit werkprogramma adviseert de Raad over hoofdlijnen van beleid op het hiervoor geschetste terrein. Hoofdlijn van beleid betekent in ieder geval dat het te beadviseren onderwerp betrekking moet hebben op de middellange of lange termijn en relevant moet zijn voor de politiek. De eis van politieke relevantie van het advies impliceert dat de minister in het adviesverzoek kan aangeven waarvoor het advies wordt gebruikt, wat eventueel de bandbreedte is waarbinnen het uit te brengen advies zich bij voorkeur heeft te begeven en in welke context het adviesverzoek te plaatsen valt.

Samenstelling

Het is de bedoeling dat de Raad breed georiënteerd is en bestaat uit 9 onafhankelijke deskundige leden waaronder één voorzitter. Genoemd aantal raadsleden is het optimum in de afweging tussen de voorwaarden voor een doelmatig en efficiënt opererende Raad en de complexiteit van de adviesverzoeken.

De gewenste onafhankelijkheid van de leden van de Raad verdraagt zich niet met een recht van voordracht van (koepel)organisaties noch met een expliciet vereiste rond tot uiting laten komen van maatschappelijke en politieke opvattingen. De leden worden benoemd op basis van een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgestelde profielschets. De profielen tezamen bestrijken het totale beleidsterrein van de Raad.

Financiële gevolgen en ondersteuning

De uitgaven die worden gedaan in verband met taakuitoefening door de Raad, die geen rechtspersoonlijkheid bezit, betreffen de normale begrotingsuitvoering en komen ten laste van de begroting van het (beherende) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor 1997 is f 3 miljoen gulden beschikbaar. In dit bedrag zijn kosten begrepen die voor het functioneren van een goede Raad zijn vereist (personeel, apparaat).

De Raad zal worden ondersteund door een kwalitatief sterk secretariaat van beperkte omvang. Afhankelijk van de aard en omvang van de adviesvraag kan de Raad besluiten voor dat doel op ad hoc basis specifieke deskundigen aan het secretariaat toe te voegen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Naar boven