24 623
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een herziening van de planprocedure (verkorting planprocedure)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 16 april 1996

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen omtrent dit wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij constateren met instemming dat de verkorting van de planprocedure, zoals voorgesteld in de notitie van 25 augustus 1995 en aansluitend op 26 september in de Kamer besproken, nu wettelijk wordt vastgelegd. De PvdA-fractie heeft dan ook geen bezwaar tegen het voorstel. Wel willen de leden van de PvdA-fractie eraan herinneren dat zij bij de bespreking op 26 september 1995 hebben gepleit voor meer fundamentele bezinning op de planprocedure. Zij hebben daarbij gepleit voor een veel verdergaande rol van de provincies. In het ingrijpende proces van scholengemeenschapsvorming volgens de artikel 75a procedure hebben de provincies veel werk op een adequate manier verzet. De provincie kan beter de sociaal-culturele situatie in een regio overzien dan bijvoorbeeld de deelplanorganisaties. Kan de provincie niet beter dan wie ook de hele planning integraal benaderen met alle aspecten van stichting, herschikking, fusie en opheffing, zo vragen deze leden. Natuurlijk kunnen of mogen de provincies niet met «ongedekte cheques» hun taak uitvoeren, maar wellicht is het mogelijk om binnen te stellen algemene voorwaarden de taak te doen uitvoeren. Waarbij het denkbaar is om de provincies ook een prikkel te geven in het gehele traject van de planning. De leden van de PvdA-fractie vragen de staatssecretaris of overwogen wordt om binnen afzienbare termijn met een meer fundamentele wijziging te komen en of ingegaan kan worden op de benadering zoals summier geschetst door deze leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Met een vereenvoudiging van de zeer bewerkelijke planprocedure kunnen deze leden van harte instemmen. Het was een hunner leden die nog tijdens de vorige kabinetsperiode de toenmalige Minister van Onderwijs en Wetenschappen uitnodigde met nadere voorstellen te komen ter verbetering van het functioneren van de planprocedure. Bij de behandeling van de notitie Planprocedure Voortgezet Onderwijs in een algemeen overleg op 26 september 1995 hebben deze leden reeds ingestemd met twee uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het huidige wetsvoorstel: het verkorten van termijnen in de procedure – in casu met de duur van één jaar – en het laten vervallen van de bijzonder-geval-procedure. De leden van de VVD-fractie constateren wel dat de regering ervan af heeft gezien de planprocedure tweejaarlijks te maken. Zij ontvangen gaarne een uiteenzetting over de beweegredenen daarvan.

Tijdens het algemeen overleg van 26 september 1995 over de planprocedure hebben de leden van de VVD-fractie de regering eveneens verzocht een meer principiële visie op het plan van scholen te geven na het gereedkomen van het advies van de Onderwijsraad over het rapport van de commissie Aanpassing Scholenbestand. Deze leden constateren dat dat advies er nu ligt – het is bepaald belangwekkend – maar dat de regering hierin geen aanleiding gevonden heeft een en ander bij de tostandkoming van het onderhavige wetsvoorstel te betrekken. Deze leden betreuren dat, aangezien de daaromtrent te voeren discussie repercussies zal kunnen hebben voor de planprocedure (richtingvrije planning en ouderlijke voorkeuren). Of is de regering van mening dat de onderhavige wijzigingen daar niet op kunnen wachten? Wanneer zal de regering terzake met een meer fundamentele visie komen zoals toegezegd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de rol van de diverse actoren in de planprocedure op grond van de onderhavige voorstellen niet zal veranderen. Zij hebben kennis genomen van opvattingen van het IPO, waarin het IPO pleit voor een versterking van de rol van de provincies in de planprocedure. Het IPO is van mening dat de planning van voortgezet onderwijs bij uitstek een provinciale zorg is, vanwege de schaal van de problematiek en de overtuiging dat een integrale en democratische afweging noodzakelijk is. Het IPO acht het daarbij van belang dat de provincie een onafhankelijke organisatie is. Het IPO pleit daarom voor:

– het integreren van thans gescheiden trajecten voor stichting, herschikking, opheffing en instandhouding – een pleidooi dat deze leden reeds eerder hebben gevoerd;

– het plaatsen van de planning in een regionale context;

– het creëren van mogelijkheden om zinvolle verbanden te leggen met ontwikkelingen in de omgeving van de school;

– het vergroten van de betrokkenheid van schoolbesturen.

Voornoemde ontwikkelingen komen aldus het IPO tot hun recht in een integrerend provinciaal plan voor voortgezet onderwijs, met het karakter van bindend advies in de richting van de minister. Gaarne ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel voor wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs om te komen tot een verkorting van de planprocedure.

Tijdens het algemeen overleg van 26 september 1995 over het Plan van Scholen 1996–1998 (24 322) hebben deze leden reeds ingestemd met verkorting van de planprocedure en met het laten vervallen van de bijzonder-geval-procedure. De wijzigingen die daarvoor aangebracht dienen te worden in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) kunnen zij daarom ondersteunen.

In het genoemde algemeen overleg hebben de leden van de fractie van D66 echter ook aangegeven de notitie Planprocedure voortgezet onderwijs (hierna: de notitie) «teleurstellend» te vinden. Zij gaven aan een toekomstvisie te missen. Zo wilden zij bijvoorbeeld weten hoe de staatssecretaris de rol van de provincie in de komende jaren ziet: wat wordt verstaan onder adviserend en stimulerend? De staatssecretaris zegde toe dat «in de loop van volgend jaar nog nader met de Kamer wordt gesproken over een een aantal zaken die zijn vermeld in de notitie»... en dat.... «in dat verband ook zeker een open discussie kan worden gevoerd over de toekomstige rol van de provincies...» De leden van de fractie van D66 zouden van de staatssecretaris willen weten wanneer deze gedachtenwisseling zal gaan plaatsvinden. Bovendien zouden zij graag vernemen welke onderwerpen volgens de staatssecretaris in die discussie nog meer aan de orde zouden moeten komen – naast de rol van de provincie.

De leden van de fractie van D66 zijn er niet van overtuigd dat de aanvragen voor het Plan van Scholen 1998–2000 (die nog op grond van de thans nog geldende procedure zijn ingediend) en de aanvragen die uiterlijk 1 januari 1997 worden ingediend (op grond van de door dit voorstel beoogde procedure) zonder overgangsrecht naast elkaar kunnen bestaan. Volgens de staatssecretaris is overgangsrecht niet noodzakelijk omdat alle aanvragen definitief beoordeeld zullen worden op basis van hetzelfde toetsingskader dat eind 1996 wordt vastgesteld. De D66-leden zouden echter toch meer helderheid willen krijgen over de vraag waar de staatssecretaris zich op baseert als zij zegt dat «er geen aanleiding is te veronderstellen dat dit specifieke toetsingskader ongunstiger zal zijn dan het toetsingskader dat in oktober 1995 werd vastgesteld».

De ondervoorzitter van de commissie,

Van Gelder

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Huys (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks (HDRK), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA). Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Lilipaly (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), Deetman (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Leerkes (U55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

Naar boven