nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een herziening van de
planprocedure (verkorting planprocedure).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
4 maart 1996
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de complexiteit
van de planprocedure te verminderen en de duur van de procedure te verkorten;
dat in verband daarmee wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs
wenselijk is;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 66, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin, wordt «voor 1 februari van het jaar, voorafgaande
aan dat van de vaststelling» vervangen door: voor 1 januari van het
jaar van de vaststelling van het plan.
2. De tweede en de derde volzin vervallen.
B
In artikel 68, tweede en derde lid, wordt telkens «in het tijdvak
van 1 februari tot 1 april» vervangen door: voor 1 februari.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,