24 616
Instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het openbaar bestuur (Wet op de Raad voor het openbaar bestuur)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel beoogt de instelling van een adviescollege «nieuwe stijl» op het brede terrein van het openbaar bestuur: de Raad voor het openbaar bestuur. Het wetsvoorstel is onderdeel van de wetgeving die vorm geeft aan de inrichting van het nieuwe adviesstelsel per 1 januari 1997. Op grond van de voorgestelde Herzieningswet adviesstelsel zullen de bestaande adviescolleges, behoudens twee uitzonderingen, op die datum worden opgeheven dan wel van hun adviestaken worden ontheven (zie Kamerstukken II 1993/94, 24 232, nrs. 1–3). Met ingang van die datum worden – ingevolge de voornemens van de regering – de wetten ter inrichting van het nieuwe adviesstelsel van kracht. De thans bij de Tweede Kamer aanhangige Kaderwet adviescolleges (Kamerstukken II, 24 503, nrs. 1–3) is een van de wetten ter inrichting van het nieuwe stelsel. Die wet zal algemene regels bevatten met betrekking tot de inrichting, bevoegdheid en werkwijze van de nieuwe adviescolleges. Het onderhavige wetsvoorstel betreffende de Raad voor het openbaar bestuur kan aldus beperkt blijven tot de instelling, naam, taak en omvang van de nieuwe Raad.

In het nieuwe adviesstelsel is een Raad voor het openbaar bestuur (ROB) onontbeerlijk. Er zijn verschillende belangwekkende vraagstukken die nu, maar ook op langere termijn, veel zullen vergen van het openbaar bestuur. De regering heeft voor deze kabinetsperiode een aantal doelstellingen geformuleerd zoals de verbetering van de werkgelegenheid, een veilige en leefbare samenleving, een duurzame economie en een betere relatie tussen overheid en burgers. Ook in de volgende kabinetsperiode zullen deze vraagstukken blijvend aandacht vragen. Voortdurend zal een beroep worden gedaan op het aanpassings- en incasseringsvermogen van bestuurlijk Nederland. Onafhankelijke advisering door deskundigen met ervaring en kennis van het openbaar bestuur in meest brede zin zal een positieve bijdrage leveren aan de bepaling van de juiste koers.

2. Taakomschrijving

Over de adviestaak van de voorgestelde Raad kan het volgende worden opgemerkt. Alle vraagstukken die in relatie tot het openbaar bestuur aan de orde zijn, kunnen worden teruggevoerd op de drie basiselementen van het openbaar bestuur:

a. De verantwoordelijkheid van het openbaar bestuur ten behoeve van de oplossing van verschillende maatschappelijke vraagstukken.

b. Een zodanige bestuurlijke en financiële inrichting van het openbaar bestuur opdat aan voornoemde verantwoordelijkheden optimaal invulling kan worden gegeven.

c. Een zodanig functioneren van de verschillende bestuursorganen, ook ten opzichte van elkaar, dat de bevoegdheden optimaal worden benut en de geformuleerde taken adequaat worden uitgevoerd.

Deze drie elementen vormen het uitgangspunt voor de adviestaak van de Raad. Elk voor zich roepen zij vraagstukken op waarover de Raad zal kunnen adviseren. Maar deze elementen zijn ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. De regering hecht er dan ook aan dat zij in hun onderlinge samenhang zullen worden beschouwd en zal er op toezien dat dit punt bij de advisering voldoende aandacht krijgt.

Met name waar het de maatschappelijke vraagstukken betreft zullen verschillende beleidsterreinen aan de orde kunnen zijn. Het is vanzelfsprekend dat de Raad zich bij dergelijke vraagstukken beperkt tot de invalshoek van het openbaar bestuur. Daarnaast zal er geen behoefte aan advisering door de Raad zijn indien de raden die worden ingesteld ten behoeve van andere relevante beleidsvelden, de bestuurlijke invalshoek voldoende betrekken bij hun adviezen. Doordat vaststelling van de werkprogramma's in de ministerraad plaatsvindt, wordt onderlinge afstemming gewaarborgd.

De Raad voor het openbaar bestuur zal zich, in lijn met de uitgangspunten van het nieuwe adviesstelsel, richten op vraagstukken van strategisch niveau. De regering heeft eerder vastgesteld dat op een aantal deelterreinen adviesbehoeften bestaan die niet goed zijn te relateren aan een breed georiënteerd adviesorgaan en instelling van een afzonderlijk adviescollege op een specifiek deelterrein kunnen rechtvaardigen (Kamerstukken II 1994/95, 23 725, nr. 6). De regering is in dit licht van mening dat er behoefte zal bestaan aan adviezen inzake de financiële verhouding. Deze kunnen zowel van uitvoerende als van beleidsmatige aard zijn.

Hiertoe wordt een afzonderlijk adviescollege opgericht dat zich richt op het specifieke deelterrein van de financiële verhouding.

De regering is tevens van mening dat, gelet op de gewenste samenhang tussen de verschillende adviezen, afstemming tussen de werkzaamheden van de twee adviescolleges dient plaats te vinden. Daarom zal de regering er zorg voor dragen dat de voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur tevens voorzitter is van het adviescollege voor de financiële verhouding.

3. Samenstelling

Gelet op de doelstellingen van het project herziening adviesstelsel is gekozen voor een adviescollege met een beperkte omvang, namelijk maximaal 9 personen. Alleen dan kan de ROB op de gewenste wijze zijn taak vervullen. Een college van minder dan 9 leden zal, mede gelet op eventualiteiten als ziekte en verhindering van leden, te gering van omvang zijn om in voldoende mate te beschikken over de nodige kennis en inzicht in de beleidsstrategieën op het brede terrein van het openbaar bestuur. De vaststelling van de exacte omvang wordt overgelaten aan de regering bij de personele samenstelling van de Raad. De regering gaat er evenwel vanuit dat als regel naast de voorzitter steeds 8 leden worden benoemd.

4. Financiën

De financiële gevolgen van het wetsvoorstel strekken zich uit tot de kosten van de vergoedingen aan de leden, de salarissen van het personeel en een aantal materiële kosten. De met de Raad samenhangende uitgaven worden begroot op ongeveer 0,9 miljoen gulden structureel, met ingang van 1997. Deze uitgaven zullen worden opgenomen in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

5. Personele gevolgen

De personele gevolgen van het wetsvoorstel blijven beperkt tot de formatie van het secretariaat dat aan de Raad zal worden toegevoegd. Op voorhand wordt ervan uitgegaan dat aan de Raad vijf secretariaatsmedewerkers zullen worden toegevoegd, te weten een secretaris, een plaatsvervangend secretaris, twee ondersteunende medewerkers en een administratieve kracht. Het secretariaat zal worden gehuisvest op het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

6. Oprichting

De voorgestelde Raad zal binnen het nieuwe adviesstelsel een plaats krijgen. Dit betekent dat de Raad met ingang van het tijdstip van de herziening van het adviesstelsel wordt ingesteld. Ter voorbereiding van de instelling van de Raad per 1 januari 1997 zal het aanzoeken van leden voor de nieuwe Raad in de loop van 1996 plaatsvinden. Tevens zal dan de werving van personeel – de secretaris en de overige medewerkers – plaatsvinden.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven