nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 oktober 1996
Ten behoeve van het overleg dat de regering op 24 oktober a.s. met de
Algemene Commissie voor Europese Zaken en de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken zal voeren over de IGC, doe ik U bijgaand toekomen een verslag
van de Ministeriële IGC-zitting van 1 oktober jl., alsmede een vooruitblik
op de Ministeriële IGC-zitting van 28 oktober a.s.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
VERSLAG MINISTERIËLE IGC-ZITTING VAN 1 OKTOBER 1996
Deze zitting was gewijd aan werkgelegenheid en justitiële en binnenlandse
zaken.
Werkgelegenheid
Het Voorzitterschap heeft de lidstaten drie kernvragen voorgelegd: moet
het verdrag specifieke bepalingen inzake werkgelegenheid bevatten; zo ja,
waar moeten die worden opgenomen; en, moet in het Verdrag de samenhang worden
onderstreept tussen de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid en
die betreffende het economisch beleid. Een grote meerderheid stemde in met
opneming van een werkgelegenheidsbepaling in het Verdrag. Enkelen van hen
stelden zich overigens nog terughoudend op, omdat ze geen dwingende reden
zagen voor een verdragswijziging. Over de juiste plaats voor deze werkgelegenheidsbepalingen
liepen de meningen van de lidstaten meer uiteen. Vrijwel alle delegaties onderstreepten
verder het belang van samenhang tussen de coördinatie van enerzijds het
werkgelegenheidsbeleid en anderzijds het economisch beleid. Geen der lidstaten
bepleitte bevoegdheidsoverdracht. Er is steeds meer steun voor de Nederlandse
opvatting, dat codificatie van de Essen-procedures mogelijk is, mits voldaan
wordt aan de drie voorwaarden: geen extra financiële middelen, en geen
bevoegdheidsoverdrachten geen interferentie met de EMU.
Justitiële en Binnenlandse Zaken
Ministers concentreerden zich op de vraag van het Voorzitterschap in hoeverre
communautarisering van de derde pijler kan worden verwezenlijkt. Een meerderheid
van de delegaties neigde naar de door het Voorzitterschap gesuggereerde lijn:
communautarisering van aspecten van de derde pijler die verband houden met
vrij personenverkeer – asiel-, visum- en immigratie beleid – alsmede
handhaving en versterking van de samenwerking in de derde pijler. Sommige
delegaties noemden ook de mogelijkheid van communautarisering van beleid op
het gebied van drugs, douanesamenwerking en fraudebestrijding. Enkele delegaties
benaderden de materie uit een andere invalshoek. Ze stelden voor om, zonder
over te gaan tot daadwerkelijke communautarisering, een aantal communautaire
elementen in het beleid inzake justitiële en binnenlandse aangelegenheden
te introduceren.
Vooruitblik op de Ministeriële IGC-zitting van 28
oktober 1996
Deze zitting zal zich over drie majeure IGC thema's buigen: extern economisch
beleid, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede veiligheid
en defensie. Van Nederlandse zijde is hier steeds het belang van coherentie
tussen eerste en tweede pijler benadrukt.
Extern EG-beleid
Volgens de Commissie en een groeiend aantal lidstaten, gesteund door vertegenwoordigers
van het Europees bedrijfsleven, moet een sterker GBVB gepaard gaan met een
versterkt extern optreden op economisch gebied. Volgens deze delegaties moet
de Unie met één stem spreken, ook waar het terreinen van gemengde
bevoegdheden tussen de EG en de lidstaten betreft, zoals handel in diensten.
Volgens verschillende lidstaten, waaronder Nederland, behoeft zulks niet gepaard
te gaan met overdracht van bevoegdheden.
GBVB
Er lijkt consensus te bestaan onder de lidstaten over de wenselijkheid
van een analyse- en planningseenheid, maar niet over de positionering daarvan:
een meerderheid is voor opneming in het Raadssecretariaat; de Benelux-landen
en anderen geven de voorkeur aan een plaats tussen Raadssecretariaat en Commissie.
Verschillende lidstaten betogen dat de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging
van het GBVB bij de SG van de Raad dient te liggen. Anderen, waaronder de
Benelux, bepleiten een zelfstandige SG GBVB, tevens hoofd van de planningseenheid.
Eén lidstaat houdt vast aan het idee van een politiek geprofileerde
M.PESC, met een mandaat van de ER.
Een meerderheid bepleit voorts een andere samenstelling van de trojka.
Vooral het nut van deelname van het voorafgaande Voorzitterschap wordt in
twijfel getrokken.
Alhoewel vele lidstaten in principe openstaan voor alternatieven op de
consensusregel, houden verschillende van deze landen nog slagen om de arm.
Bij wijze van oplossing worden thans formules overwogen waarbij in bepaalde
gevallen, en voorzien van de nodige beperkende clausules, overwegingen van
«vitaal belang» kunnen worden ingeroepen.
Veiligheid en defensie
Een grote meerderheid van de lidstaten is er voorstander van de «petersbergtaken»
(humanitaire en reddingsoperaties, vredeshandhaving en crisisbeheersing) op
te nemen in artikel J4, en een aanvang te maken met de definiëring van
een gemeenschappelijk defensiebeleid. Omdat de uitvoering van deze taken bij
de WEU ligt is een nauwere relatie tussen EU en WEU nodig, waarbij de EU de
WEU kan aansturen. De toenadering tussen WEU en EU zou, volgens een aantal
lidstaten, waaronder Nederland, op den duur moeten leiden tot integratie van
de WEU in de EU.
Alle lidstaten zijn zich bewust van het belang van de besluiten van de
NAVO-Raad te Berlijn. De realisering van CJTF's is van cruciaal belang voor
effectief optreden van de EU/WEU en voor het vermijden van duplicering van
militaire structuren. Er is nog geen overeenstemming over de vraag onder welke
preciese voorwaarden de «niet gebonden» EU-lidstaten, die waarnemers
bij de WEU zijn, aan dergelijke, WEU-geleide, operaties kunnen deelnemen.
Nederland is voorstander van zo ruim mogelijke toegang tot deelneming.
De meeste lidstaten hebben zich voorstander betoond van opneming van een
politieke solidariteitsclausule. Deze solidariteitsclausule zal echter geen
wederzijdse bijstandsverplichting, zoals in artikel V van het WEU-verdrag
neergelegd, kunnen inhouden.