24 587
Justitiële Inrichtingen

nr. 106
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 juni 2004

De vaste commissie voor Justitie1 heeft bij brief van 29 juni 2004 (just-44-04) een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie inzake meerpersoonscelgebruik.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 juni 2004.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen

Inleiding

Hierbij zend ik u de antwoorden die de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer mij op 29 juni jl. stelde inzake de ervaringen met meerpersoonscelgebruik.

Tevens zend ik u ter kennisneming hierbij het evaluatierapport1 inzake de voorbereidende fase, alsmede een afschrift van de brief waarmee ik het rapport heden aan de voorzitter van de Eerste Kamer heb aangeboden. De Eerste Kamer had om dit rapport verzocht met het oog op de behandeling van het wetsvoorstel meerpersoonscelgebruik op 5 en 6 juli a.s. (kamerstuk 28 979).

Vragen en antwoorden

1

Hoe kan het dat, ondanks gemaakte afspraken en uw uitlatingen in de kamer dat psychische gestoordheid en verslaving als contra-indicaties voor plaatsing op een meerpersoonscel gelden, desondanks toch samenplaatsingen van deze categorieën gedetineerden plaatsvinden?

In de onderhavige voorbereidende fase van de toepassing van meerpersoonscelgebruik gelden de mate van psychische gestoordheid en verslaving als contra-indicatie voor samenplaatsing. Bij psychisch gestoorden is het mogelijk dat bij binnenkomst niet meteen een goede inschatting kan worden gemaakt van de risico's en ook de ernst van verslavingsproblematiek kan soms pas naderhand worden vastgesteld. Bij constatering van een dergelijke problematiek wordt de samenplaatsing terstond heroverwogen.

Zoals eerder met uw Kamer is besproken, is inherent aan contra-indicaties dat zij enige ruimte voor interpretatie bieden. Het gaat immers om wegingsfactoren en niet om uitsluitingsgronden. Ten behoeve van de landelijke invoering van meerpersoonscelgebruik zal worden bezien in hoeverre de huidige contra-indicaties, mede op basis van de ervaringen tijdens de voorbereidende fase, nadere invulling behoeven.

2

Hoe verhoudt uw antwoord op eerder door het lid Vos gestelde schriftelijke vragen dat zich slechts problemen hebben voorgedaan in de locatie Nieuwegein, zich tot de binnengekomen klachten bij de Abvakabo, waaruit blijkt dat plaatsingsproblemen wel degelijk spelen op meerdere locaties?

In mijn brief van 24 juni jl. waarin ik de vragen van het lid Vos (GL) van uw Kamer van 26 mei jl. heb beantwoord, heb ik aangegeven in reactie op een vraag over plaatsingsproblemen in de locatie te Nieuwegein dat in de contacten met de overige inrichtingen niet is gebleken van onrust op deze lokaties. Daarmee is niet gezegd dat de plaatsing van gedetineerden geheel vlekkeloos zou zijn verlopen. In het overleg met uw Kamer op 18 mei jl. naar aanleiding van de mondelinge vragen van mw. Vos heb ik ook aangegeven dat er bij gedetineerden drempels waren om deel te nemen aan meerpersoonscelgebruik en dat er sprake is geweest van «verlokking» om gedetineerden over deze drempels heen te helpen. Overige problemen zijn mij niet gebleken. De Abvakabo-klachten zijn mij niet ter kennis gebracht. Zoals ik al eerder heb gemeld is de toetsingscommissie waar dergelijke problematiek aan de orde kan worden gesteld, slechts eenmaal bijeen geweest.

3

Hoe verhoudt uw standpunt dat van vrijwilligheid geen sprake is als de isoleercel wordt gebruikt om vrijwilligheid af te dwingen zich tot uw antwoord op eerder door het lid Vos gestelde vragen dat bij gedetineerden aanstonds vrijwilligheid wordt verondersteld, tenzij bezwaar wordt gemaakt en – als ordemaatregel – wel degelijk plaatsing in een isoleercel plaatsvindt? Hoe kan het dat uw visie van wat onder vrijwilligheid wordt verstaan niet overeenkomt met wat de directeuren van de inrichtingen, dan wel de inrichtingswerkers daaronder verstaan?

De wijze waarop wordt omgegaan met gedetineerden die hebben aangegeven geen cel te willen delen staat niet op gespannen voet met mijn standpunt inzake vrijwilligheid voor wat betreft samenplaatsing zoals ik dat onder meer heb verwoord bij eerdergenoemde beantwoording van de vragen van mw. Vos van 26 mei jl.

Vrijwilligheid wordt bij een gedetineerde verondersteld tot aan het moment dat deze aangeeft bezwaar te maken tegen samenplaatsing. Zodra bezwaar is gemaakt, wordt voor deze gedetineerde een eigen cel gezocht. Aangezien leegstand van cellen in deze tijden van capaciteitstekort niet acceptabel is, is hiermee onvermijdelijk enige tijd gemoeid. Indien een gedetineerde aangeeft die tijd niet te willen afwachten in een meerpersoonscel, is de enige andere wijze om deze periode te overbruggen de plaatsing in een afzonderingscel. Hiermee wordt niet beoogd de gedetineerde alsnog te dwingen in te stemmen met verblijf op een meerpersoonscel.

In de eerste periode van de voorbereidende fase is gebleken dat de percepties van wat precies onder vrijwilligheid diende te worden verstaan, uiteenliepen en dat naast het gebruik maken van positieve prikkels in sommige situaties feitelijk ook vormen van dwang werden toegepast. Zodra mij dat bekend is geworden, is aan de directeuren van de betrokken penitentiaire inrichtingen het mailbericht verzonden zoals ik dat in mijn brief van 24 juni jl. heb geciteerd. Sedertdien kon mijns inziens geen sprake meer zijn van onduidelijkheid over de interpretatie van vrijwilligheid.

4

Bent u zich ervan bewust dat door de uitbreiding van de gedetineerdenpopulatie, die zich niet evenredig verdraagt met een uitbreiding van het personeel (21% van de klachten gaan over de onderbezetting), direct of indirect de veiligheid van de bewaarders in het geding is? Wat gaat u hieraan op korte termijn doen?

De veiligheid van het personeel is een belangrijke randvoorwaarde bij de toepassing van meerpersoonscelgebruik. Op alle locaties is daarom tijdens de voorbereidende fase extra ondersteunend en bewakend personeel ingezet, zoals afgesproken met de vier vakorganisaties. Daarbij is niet afgesproken dat de personeelsinzet evenredig met de toename van het aantal gedetineerden zou worden uitgebreid.

Een eerste globale bestudering van het evaluatierapport over de voorbereidende fase leert dat het aantal PIW'ers op elk moment van de dag aan de gestelde eisen voldeed. Er werd afgeweken van de afspraken in de plannen van aanpak die elk van de inrichtingen hadden opgesteld. Op een enkele uitzondering na bestond echter in geen enkele inrichting het idee onder het personeel dat de veiligheid van personeel of gedetineerden hierdoor in gevaar kwam.

Het werken met meerpersoonscelgebruik werd door de PIW'ers als onveiliger ervaren maar de risico's werden niet als substantieel groter gepercipiëerd dan bij eenpersoonscellen. Voorts is in de voorbereidende fase geen sprake geweest van ernstige incidenten.

Zoals ik heb toegezegd zal over de voortzetting van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de «Overeenkomst invoering meerpersoonscelgebruik in het kader van het georganiseerd overleg Dienst Justitiële Inrichtingen» overleg worden gevoerd met vakorganisaties, op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek.

5

Wat vindt u van de stelling van een woordvoerder van de Abvakabo dat de anonieme klachtenlijn is geopend omdat het klimaat in de organisatie zo slecht is dat personeel om die reden niet onder eigen naam durft te klagen (Volkskrant d.d. 29 juni 2004)? Wat gaat u aan dit klimaat en/of met deze kritiek doen?

Het rapport van de Abvakabo dat is opgesteld op basis van de klachtenlijn is mij niet bekend. In het beeld dat wordt geschetst van de DJI-organisatie kan ik mij niet herkennen. Signalen over een slecht klimaat heb ik ook niet ontvangen, noch in het Georganiseerd Overleg DJI, noch in de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen, terwijl de werksfeer in deze overlegvormen altijd een punt van aandacht is geweest.

In het Georganiseerd Overleg en de medezeggenschap zal dit punt, op basis van het evaluatierapport, nader aan de orde komen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven