nr. 1
nr. 172
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 januari 1996
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 23 januari 1996.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer danwel dertig leden van de Tweede
Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 februari 1996.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 17 oktober 1995 te Tasjkent tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan inzake luchtdiensten tussen en
via hun onderscheiden grondgebieden, met Bijlage (Trb. 1995, 274).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
H. F. Dijkstal
TOELICHTENDE NOTA
De luchtvaartrelatie met Oezbekistan werd voordat Oezbekistan in 1991
zelfstandig werd geregeld in de op 17 juni 1958 te 's-Gravenhage tot stand
gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van
Socialistische Sovjet Republieken betreffende luchtdiensten (Trb. 1958, 89).
Op verzoek van Oezbekistan werden luchtvaartonderhandelingen geopend; vervolgens
werd in één onderhandelingsronde in januari 1994 te Tasjkent
(Oezbekistan) overeenstemming bereikt over een nieuw, liberaal luchtvaartverdrag.
De aanwijzing aan iedere zijde van één luchtvaartmaatschappij
voor de uitoefening van de uitgewisselde verkeersrechten geschiedt, zoals
internationaal gebruikelijk is, door de Overeenkomstsluitende Partijen (artikel
4). Aangezien het in de praktijk de luchtvaartautoriteiten zijn die toezicht
houden op het gebruik van de verleende rechten, krijgen zij op grond van het
verdrag de bevoegdheid om de verleende vergunning in te trekken of op te schorten
(artikel 5). Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dat naast
de Minister van Verkeer en Waterstaat de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst
(zie artikel 1, onder b).
Het verdrag bevat verder de gebruikelijke bepalingen ten aanzien van onder
meer de tarieven die de onderscheiden maatschappijen kunnen hanteren (artikel
6) en van de mogelijkheid voor de maatschappijen om op het grondgebied van
het andere land verdiende gelden naar het eigen land over te maken (artikel
12).
Het verdrag biedt de luchtvaartmaatschappijen van beide landen de mogelijkheid
om diensten uit te oefenen tussen punten in Nederland en Oezbekistan. Uitoefening
van rechten op tussenliggende en verdergelegen punten (zogenaamde vijfde vrijheidsrechten)
is mogelijk op basis van overeenstemming tussen beide luchtvaartautoriteiten
(bijlage, punt 5). Artikel 18 van het verdrag bevat geen bepaling over een
kostenregeling, hetgeen impliceert dat de kosten van de arbitrage gelijkelijk
zullen worden verdeeld tussen de beide landen, tenzij het scheidsgerecht zelf
de kostenregeling vaststelt.
De bijlage bij het verdrag is, voor zover het de routes betreft, aan te
merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage
voor wat betreft de routes behoeven ingevolge artikel 7, onderdeel f, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen op Nederland van
toepassing zijn, evenals het geval was met het verdrag van 1958. Het wordt
vanaf 17 november 1995 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht
met het oog op de reeds aangevangen lijndiensten tussen beide landen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo