24 578
MAVO/VBO/VSO

30 079
VMBO

nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2005

In deze brief ga ik in op de door mij toegezegde evaluatie van de leerwerktrajecten en de mogelijkheid tot uitbreiding daarvan en het meer relateren van leren aan de praktijk en de vragen die in dit verband door Uw beide Kamers aan mij zijn gesteld.

Daarnaast behandel ik een aantal andere vragen die in het kader van vmbo door de Tweede Kamer zijn gesteld. Het betreft dan de doorstroom van vmbo naar mbo, het vervallen van het getalscriterium voor nieuwe vestigingen lwoo, het gebruik van intelligentietests en mijn reactie op het inspectierapport «Doorgaande zorg en begeleiding».

1. Evaluatie leerwerktrajecten, de mogelijkheid tot uitbreiding daarvan en het meer relateren van leren aan de praktijk

Bijgaand1 vindt u de door mij toegezegde evaluatie van leerwerktrajecten en een onderzoek naar de mogelijkheid tot verbreding van duale trajecten in het vmbo en mijn standpunt daarover. Daarnaast zend ik u ter informatie in dit verband een monitor van de eerste indrukken van de assistentopleiding in het vmbo en een praktisch overzicht voor de scholen van voorbeelden en mogelijkheden om leren met de praktijk te verbinden. Deze onderzoeken zijn besproken met partijen in het scholenveld en met sociale partners.

De evaluatie van leerwerktrajecten schetst een positief beeld. De leerlingen zijn enthousiast en de examenresultaten zijn boven verwachting van de scholen. Dit geldt ook voor het aantal leerlingen dat doorstroomt naar het ROC/AOC en de prestaties die zij daar leveren. Er is sprake van een zorgvuldige plaatsing van leerlingen in leerwerktrajecten en het aantal leerlingen in leerwerktrajecten groeit langzaam, maar gestaag. De eerste indrukken met de assistentopleiding in het vmbo zijn eveneens positief en ook hier is sprake van een zorgvuldige plaatsing van leerlingen. Er zijn voldoende leerbanen. Ik kom op basis hiervan tot de conclusie dat leerwerktrajecten succesvol zijn en dat op de ingeslagen weg kan worden voortgegaan. De regelgeving voor leerwerktrajecten werpt in de praktijk geen belemmeringen op en deze laat ik dus onveranderd. Ik ben tevreden over de start van assistentopleidingen in het vmbo, dit traject zal worden voortgezet. Het is de bedoeling om dit traject te evalueren en een en ander daarna op basis van deze evaluatie in de Wet op het voortgezet onderwijs te verankeren.

Uit het onderzoek naar de mogelijkheid tot verbreding van duale trajecten in het vmbo komt naar voren dat er weinig belemmeringen in de regelgeving zijn voor de uitbreiding naar andere leerwegen en om leren meer met de praktijk te verbinden, behalve de beperking van de stage tot maximaal 60 uur in het derde leerjaar. Wel komt duidelijk uit het onderzoek naar voren dat het niet verstandig is om hiervoor het model van leerwerktrajecten aan te houden, maar om te kiezen voor maatwerk. Dit onder meer omdat het in tegenstelling tot leerwerktrajecten niet gaat om een specifieke groep en de eindtermen in stand blijven. In de bijlage «Nadere uitwerking onderzoeken en conclusies leren/werken» wordt een en ander nader toegelicht. Ik kom alles overwegende tot de conclusie dat het verbreden van duale trajecten naar andere leerwegen als een extra mogelijkheid voor maatwerk het beste kan worden gestimuleerd door de geconstateerde belemmering van een maximale stageduur van 60 uur in leerjaar drie weg te nemen.

De organisaties in het scholenveld hebben aangegeven dat zij de mogelijkheden om leren meer met de praktijk te verbinden, zoals die zijn geïnventariseerd in bijgaand1 praktisch overzicht voor scholen, beter onder de aandacht van de scholen te willen brengen. Zij werken hiervoor aan een plan van aanpak. Ik zal de organisaties hierbij waar mogelijk en nodig faciliteren.

2. De doorstroom van vmbo naar mbo

CINOP heeft onderzoek gedaan naar de doorstroming van vmbo naar mbo. Het onderzoek onderstreept dat het vmbo geen eindonderwijs is, maar dat het voor de meerderheid van de leerlingen de voorbereiding is op een beroepsopleiding in het mbo. Uit het onderzoek blijkt dat met name de studie- en beroepsoriëntatie essentieel is voor de schoolloopbaan van leerlingen en daarmee samenhangend hun kansen op de arbeidsmarkt. Ik verwacht dat het verbindend leren in de vorm van bijvoorbeeld stages en gastdocentschappen het beroepsbeeld van leerlingen zal versterken. De studie- en beroepskeuze biedt echter meer ruimte voor verbetering. Ik wil daarom ook nagaan hoe studie- en beroepsoriëntatie beter verankerd kan worden in vmbo en mbo.

Verder blijkt uit het onderzoek dat vmbo-leerlingen regelmatig lager geplaatst worden in het mbo dan in de doorstroomregeling vmbo/mbo is bepaald. In de BOL wordt ruim 90 procent van de leerlingen conform de doorstroomregeling geplaatst. 7 à 8 procent komt op een lager niveau terecht. Een groot deel van deze afwijkingen kan toegeschreven worden aan de doorstroom vanuit de kaderberoepsgerichte leerweg naar de sectoren Economie & Handel en Techniek: 18 procent van deze leerlingen wordt namelijk lager geplaatst. In de BBL wordt, met uitzondering van de doorstroom vanuit de basisberoepsgerichte leerweg, op grote schaal van de regeling afgeweken. In de sector Techniek gebeurt dit bij bijna alle leerlingen (ruim 90 procent). In ongeveer de helft van de afwijkingen is er sprake van een structureel probleem. Dat heeft in de BOL met name te maken met het ontbreken van opleidingen op niveau 3 en 4 (vooral in de sectoren Economie & Handel en Techniek) en in de BBL met het beleid van veel bedrijven om eerstejaars leerlingen op niveau 3 of 4 geen beroepspraktijkvormingsplaats aan te bieden. CINOP merkt op dat het aannemelijk lijkt te zijn dat er wellicht op korte termijn geen negatieve gevolgen van het lager plaatsen van leerlingen voor hun schoolloopbaan zijn. Behalve dat niet duidelijk is wat de werkelijke consequenties voor leerlingen zijn, is dit met het oog op rechtszekerheid, helderheid en eenduidigheid een kwalijke zaak. Ik wil dan ook op korte termijn een einde maken aan de spanning tussen de doorstroomregeling vmbo-mbo en de WEB door beide gelijk te trekken, zoals ik al eerder heb aangegeven in de notitie «Vmbo: het betere werk».

3. Het getalscriterium voor nieuwe vestigingen lwoo

Aan het begin van het schooljaar 2003/04 werd door diverse scholen de vraag gesteld of zij een lwoo-licentie breder mochten inzetten. Veelal betrof het de situatie dat de licentie vestigingsgebonden was.

In het debat met de Tweede Kamer is op 11 september 2003 de vraag gesteld of het getalscriterium voor een nieuwe vestiging lwoo kan vervallen. Vooruitlopend hierop heb ik de scholen met een licentie eerst in staat gesteld de inzet van de licentie per 1 augustus 2004 te verbreden. Hiernaast zijn – in bijzondere gevallen – nog aan twee scholen nieuwe licenties toegekend. Op dit moment kunnen de globaal 350 vmbo-scholen gebruik maken van 300 vestigingen waar bekostigd lwoo kan worden aangeboden. Aangezien ik in de komende twee schooljaren geen verdere uitbreiding van lwoo-licenties meer verwacht, lijkt mij het afschaffen van de getalscriteria nu niet relevant. Ik neem dit thema mee bij de herijking zorg PO en VO.

4. Het inspectierapport «Doorgaande zorg en begeleiding»

Met een fax van 23 maart 2005 heeft de Tweede Kamer mij geattendeerd op een inspectierapport «Doorgaande zorg en begeleiding» op de website van de inspectie. U vroeg mij om een reactie.

Het onderzoek betreft een themarapport van de inspectie in de regio Oss.

Het heeft mede tot doel de scholen in die regio inzicht te geven hoe andere scholen opereren.

Ik heb veel waardering voor dergelijke onderzoeken. Zij zullen zeker een goede bijdrage leveren aan een kwaliteitsslag van de zorgstructuur. Naast vooral positieve signalen geeft de inspectie ook enkele risicopunten aan. De samenvatting in hoofdstuk 4.4. geeft hiervan een goed beeld. Echter, niet in alle regio's is de situatie gelijk aan die in Oss. De aandachtsvelden zullen dan ook verschillend zijn.

Een landelijke tendens is niet af te leiden uit dit onderzoek.

Vanuit de veldorganisaties is de Stuurgroep Kwaliteit van de leerlingenzorg vmbo/pro ingesteld.

De Stuurgroep heeft tot doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een zelfevaluatiemodel, dat informatie genereert die vergelijkbaar is met die uit dit inspectieonderzoek.

Afgesproken is dat scholen die aan de zelfevaluatie meedoen niet nogmaals door de inspectie worden bevraagd over de zorgstructuur. Naast dit instrument ondersteunt de Stuurgroep via projecten de scholen en samenwerkingsverbanden om een kwaliteitslag te maken. In 2006 zal een evaluatie plaatsvinden en zullen de resultaten in kaart worden gebracht.

5. Het gebruik van intelligentietests

In het algemeen overleg over de wijziging van de WVO in verband met de toelating tot het praktijkonderwijs – 11 april 2005 – is door u gevraagd inzicht te geven in diverse testgegevens.

Volgens een overzicht van de RVC's – ontleend aan de indicatieprocedure – zijn er acht IQ-tests die door de scholen worden gebruikt. Twee ervan in een dermate gering aantal (zesmaal) dat deze voor de beantwoording van uw vraag buiten beschouwing blijven. De GIVO- en NDT 2003-testen worden in de meeste gevallen gebruikt (9041 en 7735 maal in 2004) van de in totaal 20 762 IQ-testen in 2004 voor een lwoo-indicatie.

Ik onthoud mij van een inhoudelijk oordeel over deze testen omdat deze taak is belegd bij het COTAN.

De uitkomst van IQ-testen worden gerelateerd aan de bandbreedte van de diverse leerachterstanden.

Die voor het lwoo bedraagt 0,25 dle tot 0,50 dle bij een IQ tussen de 75 en 120.

In 2003 is bij 30 procent van de aanvragen ook gekeken naar de sociaal-emotionele problematiek.

Voor 2004 is dit gegeven nog niet beschikbaar. De technische monitor 2004 waarin dit is opgenomen wordt in augustus 2005 afgerond.

Met deze brief zijn een aantal toezeggingen afgedaan. Het betreft de antwoorden op vragen over:

– de evaluatie van leerwerktrajecten, gesteld in het wetgevingsoverleg op 9 december 2002 in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel in verband met wijziging van de WVO en WEB in verband met leerwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo

– de mogelijkheden tot uitbreiding van leerwerktrajecten, gesteld in het plenair overleg op 24 juni 2003 in de Eerste Kamer over het wetsvoorstel in verband met wijziging van de WVO en WEB in verband met leerwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo

– voorstellen inzake duale trajecten, gesteld in het notaoverleg van 4 oktober 2004 in de Tweede Kamer over Koers VO en Koers PO

– de mogelijkheid tot het vereenvoudigen van de regelgeving inzake leerwerktrajecten, gesteld in het plenair overleg op 24 juni 2003 in de Eerste Kamer

– gegevens over de resultaten van de doorstroom vmbo/mbo, gesteld in het wetgevingsoverleg op 9 december 2002 in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel in verband met wijziging van de WVO en WEB in verband met leerwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo

– het gebruik van intelligentietests en het verschil tussen deze tests, gesteld in het plenair overleg van 22 maart 2005 in de Tweede Kamer over de wijziging van de WVO in verband met de toelating tot het praktijkonderwijs

– het getalscriterium voor een nieuwe vestiging lwoo, gesteld in het algemeen overleg van 26 juni 2003 in de Tweede Kamer over toetsingskader en het Rhedens.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven