24 576
Wijziging van de In- en uitvoerwet (opneming van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen voor de uitvoer van goederen een vergunningvereiste te stellen)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 augustus 1995 en het nader rapport d.d. 9 januari 1996, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 juni 1995, no. 95.005345, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de In- en uitvoerwet (opneming van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen voor de uitvoer van goederen een vergunningvereiste te stellen).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 juni 1995, nr. 95.005345, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 augustus 1995, nr. W10.95.0315, bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, van de In- en Uitvoerwet kan de minister, indien met betrekking tot bepaalde goederen, de in dat lid bedoelde aanwijzingen bestaan, bij beschikking bepalen dat de uitvoer van die goederen zonder vergunning is verboden.

Aldus geformuleerd lijkt deze bepaling ruimte te laten voor beoordelingsvrijheid aan de kant van de minister ten aanzien van het vergunningplichtig maken van de export, ook wanneer hij op grond van de aanwijzingen van mening is dat van het in deze bepaling genoemde gebruik sprake is. Zulks sluit niet aan bij artikel 4, eerste lid, van verordening (EEG) nr.3381/94 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 1994 tot instelling van een communautaire regeling voor exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik (PbEG L 367) (hierna: de verordening), waarin is bepaald dat een uitvoervergunning vereist is, indien de exporteur door zijn autoriteiten is medegedeeld dat de goederen de aldaar bedoelde bestemming hebben of kunnen hebben. Het vereiste van een vergunning is derhalve afhankelijk gesteld van die mededeling. Het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, dient meer in overeenstemming te worden gebracht met de tekst van de verordening.

1. De veronderstelling van de Raad van State dat er op het punt van de beoordelingsvrijheid van de minister een discrepantie bestaat tussen het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, van de In- en uitvoerwet en artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 3381/94 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 1994 tot instelling van een communautaire regeling voor exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik (PbEG L 367; hierna: de verordening) berust waarschijnlijk op een misverstand. Ook in het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, van de In- en uitvoerwet is het vereiste van een vergunning afhankelijk gesteld van het doen van de mededeling aan degene die de desbetreffende goederen uitvoert, dat die goederen de in artikel 4, eerste lid, van de verordening bedoelde bestemming hebben of kunnen hebben. In het wetsvoorstel wordt die mededeling gedaan in de vorm van een beschikking, waarin wordt bepaald dat de uitvoer van de desbetreffende goederen zonder vergunning verboden is. Of die beschikking al dan niet wordt gegeven, wordt aan de beoordeling van de minister overgelaten, evenals het in artikel 4, eerste lid, van de verordening aan de desbetreffende autoriteiten (lees: de minister) wordt overgelaten of de daar bedoelde mededeling al dan niet wordt gedaan. Nu het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, en de verordening op dit punt reeds overeenstemmen, is de door de raad voorgestelde wijziging niet overgenomen.

2. Op grond van artikel 13 van de In- en uitvoerwet kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven tegen een op grond van die wet genomen besluit. Zoals in de voorlaatste alinea van de nota van toelichting wordt vermeld, houdt dat in dit geval in dat er zowel beroep mogelijk is tegen het besluit van de minister om in een individueel geval een vergunningplicht op te leggen, als tegen de eventuele weigering van deze vergunning. Mede gelet op aanwijzing 153 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, verdient het soms vanuit een oogpunt van proceseconomie aanbeveling slechts beroep open te stellen tegen de laatste in een reeks achtereenvolgende beschikkingen. Daarbij kunnen ook de voorafgaande beschikkingen worden betrokken. De Raad van State adviseert in het belang van de concentratie van rechtsbescherming, in dit geval slechts beroep open te stellen tegen de beslissing op de vergunningaanvraag. Daarbij kan dan eveneens de aanwijzing van het exportprodukt als zijnde vergunningplichtig worden betrokken.

2. Het advies van de raad om in dit geval slechts beroep open te stellen tegen de beslissing op de aanvraag van de vergunning als bedoeld in het voorgestelde artikel 2a, vierde lid, van de In- en uitvoerwet, is overgenomen. Daartoe wordt voorgesteld aan artikel 13 van de In- en uitvoerwet een nieuw lid toe te voegen (artikel I, onderdeel B). De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

3. Voorts is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om een verbetering aan te brengen in artikel II van het wetsvoorstel. Dit was noodzakelijk omdat de vermelding van de In- en uitvoerwet in artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten tot dusverre betrekking heeft op de uitvoer van strategische goederen. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast. Daarnaast is er nog een aantal kleine verbeteringen in het wetsvoorstel en de daarbij behorende memorie van toelichting aangebracht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Naar boven