nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 13 september 1996
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 2 komt te luiden als volgt:
Artikel 2
Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen
of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
B
In artikel 8 vervalt de slotbijzin «, met inbegrip van het tot bewoning
bestemde gedeelte daarvan».
C
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «aansprakelijk» vervangen door:
wettelijk aansprakelijk.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «niet wordt betaald»
vervangen door: niet tot zekerheid wordt betaald.
D
In artikel 12 wordt in onderdeel B van de wijziging van de Waterstaatswet
1900 artikel 12c gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «aansprakelijk» vervangen door:
wettelijk aansprakelijk.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «niet wordt betaald»
vervangen door: niet tot zekerheid wordt betaald.
E
Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
Artikel 15a
Deze wet wordt, zodra de Wet van 20 juni 1996, Stb. 333, tot aanvulling
van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Awb) in werking treedt, gewijzigd
als volgt:
1. Aan artikel 5, eerste lid, wordt een zin toegevoegd welke luidt: De
toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen
5.1.8 en 5.1.9 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van
bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
3. Artikel 8 vervalt.
4. In artikel 13 vervalt onderdeel B van de wijziging van de Rivierenwet.
Toelichting
Onderdeel A. Het betreft herstel van een omissie. Nagelaten was het onder
a bedoelde verbod ook, evenals onder de huidige op grond van de Wet van 1891
geldende reglementen, te laten gelden voor handelingen over een waterstaatswerk.
De aanvulling maakt het nodig de desbetreffende voorzetsels in de tekst van
het artikellid over te brengen van de aanhef naar de onderdelen.
Onderdeel B. Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag
bestaat bij nader inzien aan deze bevoegdheid tot binnentreden van woningen
geen behoefte.
Onderdelen C en D. De wijziging van het eerste lid stelt buiten twijfel
dat het hier betreft een aansprakelijkheid – bij schadevaring –
uit onrechtmatige daad en niet om het creëren, anders dan in artikel
4 van de Wet van 1891, van een risico-aansprakelijkheid. De wijziging van
het tweede lid brengt meer expliciet tot uitdrukking dat de hierbedoelde betalingsplicht
er een is tot zekerheid en niet tot kwijting van een schuld. Volgens de Nederlandse
Vereniging voor Zee- en Vervoersrecht wekt de aanvankelijke tekst van het
ontwerp op deze beide punten misverstand over de bedoeling of althans de werking
van deze bepaling.
Onderdeel E. Met het oog op de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) zijn enkele aanpassingen nodig. Er vanuitgaand dat de Wet beheer rijkswaterstaatswerken
in werking treedt op een eerder tijdstip dan de derde tranche Awb (en de betrokken
algemene Aanpassingswet) zijn de noodzakelijke aanpassingen opgenomen in dit voorstel van wet. Deze wijzigingen, genummerd 1 tot en met 4, kunnen
als volgt worden toegelicht.
1. Als uitgangspunt voor de aanpassingswetgeving geldt dat er in het bestaande
bevoegdhedenpakket geen veranderingen worden aangebracht. Dienovereenkomstig
kunnen dan ook op grond van artikel 5.1.4 Awb (algemene) beperkingen worden
aangebracht in het pakket van bevoegdheden van toezichthouders. Het betekent
dat bevoegdheden die thans ontbreken uitdrukkelijk worden uitgesloten.
In deze bepaling gaat het om uitsluiting van bevoegdheden die betrekking
hebben op monsterneming en onderzoek van vervoermiddelen en hun lading.
2, 4. In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet is ten aanzien
van de artikelen 7 en 13 al aangekondigd dat de om reden van wetseconomie
gekozen verwijzing naar artikelen van de Waterschapswet (waarin het systeem
van de derde tranche Awb al grotendeels is gevolgd) kan komen te vervallen.
Dit laatste verkrijgt in deze nota van wijziging zijn beslag als volgt. De
bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is met de nieuwe formulering
in artikel 7 rechtstreeks opgenomen in het voorstel van wet. De verwijzing
naar artikel 61 van de Waterschapswet kan derhalve vervallen. De verwijzing
naar de artikelen 62–64, 66, 67, 68, eerste en tweede lid, en 69 van
de Waterschapswet kan vervallen in verband met het vervallen van die bepalingen
vanwege onderscheidenlijk de artikelen 5.2.10, 5.2.8, 5.2.9, 5.2.4, 5.2.5,
5.2.6 en 5.2.11 van de Awb.
Het tweede lid van artikel 7 kan vervallen in verband met artikel 5.3.1,
eerste lid, van de Awb.
3. Deze bepaling kan vervallen in verband met artikel 5.1.3 van de Awb.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink