Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24571 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24571 nr. 11 |
Ontvangen 3 mei 1996
1. | Inleiding | 2 |
1.1 | Herindelingsbeleid | 2 |
1.2 | Zuidoost-Brabant | 13 |
2. | De inhoud van het wetsvoorstel | 15 |
2.1 | Centrumgemeenten | 15 |
2.1.1 | Breda | 15 |
a. Teteringen | 17 | |
b. Prinsenbeek | 17 | |
c. Nieuw-Ginneken | 19 | |
d. Hazeldonk | 23 | |
2.1.2 | Tilburg | 25 |
a. Berkel-Enschot | 29 | |
b. Udenhout | 30 | |
c. Goirle | 32 | |
2.2 | Regionale centrumgemeenten | 34 |
2.2.1 | De nieuwe gemeente Bergen op Zoom | 34 |
2.2.2 | De nieuwe gemeente Roosendaal | 36 |
2.2.3 | De nieuwe gemeente Waalwijk | 39 |
2.3 | Landelijke gemeenten | 40 |
2.3.1 | Samenvoegingen in overeenstemming met de voorstellen van de provincie | 40 |
a. Bergeyk en Eersel | 40 | |
b. Gemert, Bakel c.a. | 40 | |
c. Heeze-Leende | 42 | |
d. Hoeven, Oud en Nieuw Gastel en Oudenbosch | 42 | |
e. Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout | 43 | |
f. Oirschot en Oost-, West- en Middelbeers | 43 | |
g. Geertruidenberg en Raamsdonk | 44 | |
h. Dinteloord en Prinsenland, Nieuw-Vossemeer en Steenbergen | 44 | |
i. Dussen en Werkendam | 44 | |
2.3.2 | Samenvoegingen die afwijken van de voorstellen van de provincie | 44 |
a. De nieuwe gemeente Zevenbergen en Made | 44 | |
b. Het land van Heusden en Altena | 48 | |
c. De nieuwe gemeente Baarle-Nassau | 51 | |
d. De nieuwe gemeente Heusden | 56 | |
e. De Kempen | 59 | |
2.4 | Gemeenten die niet worden samengevoegd | 61 |
3. | Financiële aspecten | 61 |
4. | Onderwijsartikel | 67 |
5. | Toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) | 68 |
6. | Procedurele aspecten | 69 |
7. | Tijdstip van inwerkingtreding en de tussentijdse raadsverkiezingen | 70 |
8. | Evaluatie | 70 |
9. | Nota van wijziging | 71 |
Hierbij bied ik u aan de nota naar aanleiding van het verslag van uw Kamer van 17 april 1996 met betrekking tot het wetsvoorstel gemeentelijke herindeling in de Noordbrabantse samenwerkingsgebieden Breda, Midden, West en een gedeelte van Zuidoost en 's-Hertogenbosch (Kamerstukken II, 1995/96, 24 571 nr. 5). Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun uitgebreide inbreng en constateer een breed gedeelde wens van uw Kamer om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk af te ronden, zodat aan een lange periode van onzekerheid voor de gemeenten een eind kan komen. In deze periode heeft het provinciebestuur met grote inzet gewerkt aan de voorbereiding van de gemeentelijke herindelingen en is het altijd bereid geweest, waar nodig, bijstand te verlenen. Ik ben het provinciebestuur daarvoor zeer erkentelijk.
Dat het combineren van de verschillende provinciale ontwerp-regelingen in één wetsvoorstel zowel procedurele als inhoudelijke voordelen heeft, is een opvatting die in het algemeen wordt ondersteund door uw Kamer. Daarbij is begrip getoond voor het buiten het voorstel laten van het stadsregionaal gedeelte van de regio Zuidoost.
De leden van de verschillende partijen hebben kennisgenomen van de inhoud van het voorstel met verschillende mate van instemming: de leden van de fractie van de PvdA waren verheugd dat hiermee een stap is gezet om de herindeling te voltooien, de leden van de fractie van D66 hadden er met belangstelling en met instemming op hoofdlijnen van kennisgenomen, de leden van de fracties van de VVD, Groep Nijpels en GroenLinks hadden er met belangstelling van kennis genomen. De leden van de RPF spraken van belangstelling en twijfels over de grootschaligheid, de leden van het GPV stonden er gereserveerd tegenover en de leden van het CDA spraken over zeer gemengde gevoelens. De leden van de fractie van de SGP spreken van veel belangstelling maar weinig enthousiasme. De leden van de fracties van de SP en het lid Hendriks hadden kritiek op de voorstellen.
Naast de specifieke inbreng over de verschillende concrete onderdelen van het voorstel, mede in relatie tot de provinciale voorstellen, is met name ook veel aandacht besteed aan de invulling van het nieuwe beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid en hoe dit zich concreet vertaalt in de voorstellen. Daarnaast is ook uitvoerig de overgang van de oude beleidsuitgangspunten naar het nieuwe beleidskader aan de orde gesteld en de toepassing van het beleidskader in de voorstellen rondom de grote steden.
Uit praktische overwegingen heb ik bij de beantwoording van uw vragen zoveel mogelijk de door u gestelde vragen van gelijke strekking gecombineerd. Ik ga ervan uit dat mijn antwoorden voldoende genoegdoening aan uw vragen geven en ik hoop u te kunnen overtuigen van de kwaliteit van de inhoud van mijn voorstel. Voorzover er door leden twijfels zijn geuit over de inhoud van het voorstel en de zorgvuldigheid waarmee dat tot stand is gekomen, hoop ik dat ik die door de argumentatie in mijn beantwoording kan wegnemen.
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het CDA, de SP, het GPV en de SGP vroegen of het wetsvoorstel, zowel gelet op beoordeling door het kabinet op basis van het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid van 15 september 1995 als gelet op de omvang en het karakter van het voorstel, wel voldoet aan de vereiste zorgvuldigheid.
Dat is zeer zeker het geval. Het kabinet heeft de verschillende provinciale ontwerp-regelingen zowel individueel als in hun onderlinge samenhang op zorgvuldige wijze beoordeeld en verwerkt tot één wetsvoorstel. Het is daarbij naar de mening van het kabinet juist vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid een voordeel gebleken dat de verschillende onderdelen vanuit hetzelfde beoordelingskader zijn bezien. Voorzover deze leden mogelijk doelen op zorgvuldigheid vanuit wetstechnisch oogpunt, wijst het kabinet erop dat de door de Raad van State in zijn advies gemaakte opmerkingen van redactionele en wetstechnische aard in het wetsvoorstel zijn verwerkt.
Het kabinet is nadrukkelijk niet van oordeel, zoals door de leden van enkele fracties is gesuggereerd, dat «tijdens het spel de regels zijn aangepast». Zoals het kabinet ook in het nader rapport heeft aangegeven, kan het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid gekenschetst worden als een explicitering van het bestaande herindelingsbeleid. Deze explicitering is het resultaat van een ontwikkeling die is ingezet bij de behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel gemeentelijke herindeling in het noordoostelijk deel van de provincie Noord-Brabant. Bij die behandeling benadrukte de Tweede Kamer de noodzaak van het versterken van (regionale) centrumgemeenten en bij herindeling te streven naar grootschaliger gemeenten. Mede op basis van deze nadere nuancering van het tot dan geldende rijksbeleid met betrekking tot gemeentelijke herindeling van de kant van uw Kamer, die ik van harte ondersteun, is het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid van 15 september 1995 vastgesteld. Ik meen overigens niet, anders dan de leden van de fractie Groep Nijpels, dat hierbij schaalvergroting van gemeenten te dwingend is geformuleerd. Dit beleidskader is derhalve de weerslag van het in overleg met uw Kamer nader geëxpliciteerde beleid op basis van voortschrijdend inzicht met betrekking tot gemeentelijke herindeling. Het zou naar mijn mening, dit vooral in reactie op de opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD, onwenselijk zijn met dergelijke ontwikkelingen geen rekening te houden op het moment dat een definitieve beoordeling van herindelingsvoorstellen door de wetgever aan de orde is.
Overigens is het goed hierbij te benadrukken, dat ook op basis van het «oude» herindelingsbeleid het zeer wel mogelijk was te komen tot een grootschaliger aanpak respectievelijk versterking van centrumgemeenten. Dat beleid werd immers vooral gekenmerkt door minimumeisen waaraan bij nieuwvorming van gemeenten moest worden voldaan. Ik denk daarbij met name aan het minimum-inwonertal van gemeenten. Ook vanuit dat oogpunt meen ik dat er geen sprake is van het wijzigen van de spelregels gedurende het spel.
De voorstellen zijn, dit in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van het CDA, expliciet getoetst aan het huidige beleidskader. De ontwikkeling van het beleidskader en de ontwikkeling van de gedachten over de concrete toepassing ervan in dit wetsvoorstel hebben gelijk gelopen in de tijd. Nadat de Ministerraad akkoord was gegaan met het nieuwe beleidskader was het dan ook mogelijk dit herindelingsvoorstel betrekkelijk snel gereed te maken.
Naar aanleiding van vragen van de leden van de fracties van D66, het CDA en van GroenLinks merk ik het volgende op. De door de provincie opgestelde ontwerp-regelingen zijn van groot gewicht doch kunnen gelet op de grondwettelijk vastgelegde bevoegdheid van de wetgever ten aanzien van instelling en opheffing van gemeenten niet meer zijn dan een zwaarwegend advies. Regering en parlement dragen derhalve, met inachtneming van alles wat er in het voortraject aan de orde is geweest, een geheel eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van wetsvoorstellen voor gemeentelijke herindeling. Vanuit deze notie vindt derhalve ook de toetsing van herindelingsadviezen plaats. Daarbij spreekt het voor zich dat adviezen aan betekenis winnen naar de mate waarin zij meer zijn geënt op het landelijk beleidskader.
De leden van de fracties van de PvdA en D66 vroegen in hoeverre de mate van ambtelijke en bestuurlijke voorbereiding van concrete herindelingscombinaties een voldongen feit kan opleveren voor de wetgever. D66 wees in dit verband op de omstandigheid dat de vrijwillige samenvoegingen van Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout enerzijds en van Boekel, Uden en Veghel anderzijds voor Gemert geen andere partner overlaten dan Bakel c.a..
Er kan geen sprake zijn van voldongen feiten voor de wetgever. De omstandigheid dat met respect moet worden omgegaan met de provinciale voorstellen en met vrijwillige lokale initiatieven tot samengaan van gemeenten neemt niet weg dat aan de wetgever de volledige eindverantwoordelijkheid voor de gemeentelijke indeling is en blijft voorbehouden. Overigens zijn de samenvoegingen van Aarle-Rixtel met Beek en Donk en Lieshout en van Gemert met Bakel c.a. op goede gronden voorgesteld. Ik kom daar elders in deze nota op terug.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen waarom in zulke stellige bewoordingen is gezegd dat afwijkingen zijn aangebracht waar het provinciale voorstel niet past in het beleidskader van 15 september 1995. Ik merk hierover op dat het slechts mijn bedoeling is geweest aan te geven op basis waarvan ik op enkele onderdelen van de provinciale voorstellen ben afgeweken, namelijk indien naar mijn mening (hetgeen reeds een zekere nuancering inhoudt) een provinciaal voorstel niet paste in het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid. Het was daarbij de bedoeling de voorstellen in overeenstemming te brengen met de bedoeling van de aanpassing van het beleidskader.
De door de leden van de fractie van de PvdA aangegeven bezwaren tegen de zogenaamde knelpuntenbenadering, voorzover die zich overwegend beperkt tot het lenigen van een gebrek aan ruimte, kan ik in zijn algemeenheid onderschrijven. Inderdaad dienen gemeenten, zoals de leden van de fractie van D66 daarop aanvulden, op een zodanig niveau gebracht worden, dat zij in staat moeten worden geacht vijfentwintig jaar zelfstandig de noodzakelijke lokale taken uit te voeren. Overigens benadruk ik hierbij dat ik met de voorstellen tot gemeentelijke herindeling geen planologie wil bedrijven. Waar al dan niet gebouwd moet worden, wordt door anderen beslist. Wel wil ik de gemeenten zodanig bestuurlijk indelen dat ze in principe voor 25 jaar vooruit kunnen en niet door de bestuurlijke grenzen worden belemmerd in de afweging van verschillende alternatieven.
Zoals ook in het Kabinetsstandpunt vernieuwing bestuurlijke organisatie is opgemerkt kunnen de knelpuntencriteria van het in 1986–1987 geformuleerde beleid in voorkomende gevallen echter wel een rol blijven spelen. Dat speelt met name in situaties dat herindeling niet direct noodzakelijk of opportuun wordt geacht vanuit bestuurlijk-organisatorisch oogpunt, maar de specifieke omstandigheden van een gemeente wel tot grenswijzigingen nopen, bijvoorbeeld in verband met de mogelijkheid om op eigen grondgebied een bouwlocatie te ontwikkelen. In dergelijke situaties is een beoordeling over de wenselijkheid van grenscorrecties veelal te maken op het niveau van de betrokken gemeenten zelf of door het provinciebestuur. Discussies daarover op «bestemmingsplanniveau» in de Tweede Kamer lijken dan – juist ook gelet op de mogelijkheid die decentrale besturen hebben tot het vaststellen van grenscorrectiebesluiten – minder gewenst. Een terughoudende opstelling van de wetgever met betrekking tot voorstellen tot grenscorrecties ligt ook vanuit dat oogpunt voor de hand. Ik ben dat met genoemde leden eens. Dit overigens onverlet de eigen verantwoordelijkheid van regering en parlement ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van wetsvoorstellen tot gemeentelijke herindeling, zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt.
De leden van de fracties van de PvdA en D66 wezen in dit verband op het probleem bij het vaststellen van de ruimtelijke behoefte van een gemeente. De behoefte aan woningen en bedrijven van gemeenten is voor de looptijd van het huidige streekplan, dat wil zeggen tot 2005, vastgelegd. Voor de periode erna is soms sprake van een «doorkijk» of een actualisering van de VINEX tot 2015. Inderdaad is in dit soort verkenningen slechts een beredeneerde extrapolatie van de huidige prognoses mogelijk. Het is dan ook mogelijk dat bijvoorbeeld de ruimtelijke uitgangspunten die nu ten grondslag liggen aan de VINEX en aan het huidige streekplan zullen wijzigen. Daarmee blijft een prognose van de ruimtebehoefte voor de lange termijn voor steden inderdaad een onzekere zaak.
De leden van verschillende fracties hadden het kabinet gevraagd nader in te gaan op enkele onderdelen van het huidige herindelingsbeleid. Met name was aandacht gevraagd voor de begrippen bestuurskracht en draagvlak. De leden van de fractie van de PvdA hadden daarbij gevraagd in te gaan op enkele opmerkingen met betrekking tot de zogenaamde «knelpuntenbenadering». Deze leden en de leden van de fractie van D66 vroegen tevens of versterking van het bestuur in landelijk gebied per definitie noodzakelijk of onvermijdelijk is voor gemeenten met een omvang van 15 000 tot 20 000 inwoners of dat dat van een aantal specifieke omstandigheden afhankelijk is.
Het kabinet is van oordeel dat gemeenten over een zodanige bestuurlijke en ambtelijke bestuurskracht dienen te beschikken dat zij in staat zijn voor een lange periode zelfstandig het lokale takenpakket te behartigen. Daarbij dient bedacht te worden dat dit takenpakket verder zal groeien. Tevens speelt hierbij mee dat dit gepaard gaat met het zoveel mogelijk reduceren van intergemeentelijke samenwerkingsvormen. Deze uitgangspunten zijn uitgebreid verwoord in het Kabinetsstandpunt vernieuwing bestuurlijke organisatie van 15 september 1995. Onder de bestuurskracht van een gemeente verstaat het kabinet met name de mogelijkheden die een gemeente heeft met betrekking tot bestuurlijke en ambtelijke capaciteit, zowel naar kwalitatieve maatstaf door specialisatie en differentiatie als naar kwantitatieve maatstaf door de beschikbare aantallen ambtenaren, die de kwetsbaarheid tegengaan en het risico spreiden. Deze bestuurskracht wordt – afgezien van de persoonlijke invulling door bestuurders en ambtenaren – in belangrijke mate bepaald door de schaal qua oppervlakte en aantal inwoners van die gemeente. Het kabinet onderkent evenwel dat ook andere factoren dan de schaal van belang zijn bij de bepaling van de begrenzing van gemeenten in specifieke gevallen. Daarom heeft het kabinet in het beleidskader geen minimum-inwonertal voor gemeenten vastgelegd. Dit betekent dan ook, dit in antwoord op de vragen van de leden van de fracties van D66 en de PvdA, dat bij de beoordeling van voorstellen tot versterking van gemeenten in landelijk gebied de specifieke omstandigheden in samenhang met het inwonertal bepalend zijn voor de te maken bestuurlijke keuze. Herindeling blijft vanuit bestuurlijk oogpunt een zaak van maatwerk. Overigens spreekt de Werkgroep Leefbaar Platteland in dit verband over de wenselijkheid, niet over de noodzakelijkheid van bestuurlijke schaalvergroting in het landelijk gebied.
Waar het om draagvlak van gemeenten gaat, wordt niet zozeer bedoeld het financiële draagvlak. Dat argument zal in gewicht zijn afgenomen als de nieuwe Financiële-Verhoudingswet conform de bedoeling in het parlement wordt vastgesteld, zo antwoord ik op een desbetreffende vraag van de leden van de fractie van het CDA en tevens op de vraag van de leden van de fractie van Groenlinks. Wat bij de beoordeling van voldoende draagvlak van belang is, is dat gemeenten in staat zijn of worden gesteld een voldoende voorzieningenniveau in stand te houden, en gemeenten voor wat betreft sociaal-economische en maatschappelijke functies en ontwikkelingen voldoende mogelijkheden hebben om zelfstandige afwegingen te maken met betrekking tot toekomstig beleid en uitvoering van taken. Zo kan het gegeven dat een gemeente invloed uit kan oefenen op de differentiatie binnen de woningvoorraad bijvoorbeeld van invloed zijn op mogelijkheden om segregatieverschijnselen tegen te gaan. Het gaat dus vooral om keuzemogelijkheden van een gemeente.
Wat wordt bedoeld met economisch en sociaal draagvlak, zo vroegen de leden van de fractie van D66. De fractieleden van de PvdA vroegen het kabinet een beoordeling van het belang om ten aanzien van verkeer en vervoer, bedrijvigheid en woningbouw vanuit één gemeentebestuur essentiële keuzen te maken. Centrumgemeenten die in een regio mede ten behoeve van de omliggende gemeenten een centrumfunctie vervullen ten aanzien van verkeer en vervoer, economische bedrijvigheid en woningbouw, moeten in mijn visie en gelet op het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid ondermeer door middel van gemeentelijke herindeling in staat worden gesteld de nodige afwegingen te maken. Naast de fysieke ruimte die deze gemeenten daarvoor nodig hebben om de rol van economische trekker te kunnen vervullen, moeten zij ook voldoende draagvlak hebben om in sociaal-economisch en maatschappelijk opzicht goed te kunnen functioneren. Het draagvlak wordt in dit verband wel omschreven als de bevolking die, naar omvang zowel als naar samenstelling nodig is om bepaalde voorzieningen te laten functioneren. Door bijvoorbeeld activiteiten te ontwikkelen die de werkgelegenheid bevorderen, wordt het economisch en daarmee het sociaal-maatschappelijk draagvlak verruimd.
De leden van de CDA-fractie vroegen of het inwonertal van centrumgemeenten na herindeling een element is in het afwegen van alternatieve herindelingen. Verder vroegen deze leden hoe het ontbreken van een formeel getalscriterium zich verhoudt tot de wenselijkheid om te komen tot full-time wethouders. De fractie van D66 meende dat in het wetsvoorstel enigszins de indruk wordt gewekt dat gemeenten in het landelijk gebied moeten worden opgeschaald tot boven de 20 000 inwoners.
Het inwonertal van een centrumgemeente na herindeling speelt geen rol in de afweging van alternatieve herindelingsvarianten. Het passeren van bepaalde – kennelijk als mijlpalen beschouwde – inwonertalgrenzen wordt door deze gemeenten wel aangegrepen om aan de weg te timmeren, maar andere dan psychologische argumenten zijn daarvoor niet voorhanden. De algemene wenselijkheid van het hebben van full-time wethouders, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het VNG-standpunt, neemt niet weg dat inhoudelijke afwegingen in voorkomende gevallen kunnen resulteren in de vorming van gemeenten die qua inwonertal onder de daarvoor vereiste grens blijven. Ik ben het in dit verband geheel eens met de fractie van D66 dat in het landelijk gebied 15 000 inwoners soms wat klein is, maar soms ook groot genoeg, afhankelijk van lokale omstandigheden, kenmerken en samenhang en oriëntatie van een gemeente.
De fractieleden van het CDA vestigden nadrukkelijk de aandacht op de resultaten van de studie «Effecten van herindeling» van prof. dr M. Herweijer e.a. Zij vonden dat aan dit onderzoek niet lichtzinnig voorbijgegaan mag worden. Deze leden vroegen het kabinet daarom expliciet in te gaan op een vijftal met name genoemde bevindingen uit deze studie in relatie tot het door haar voorgestane herindelingsbeleid. In het antwoord wordt tevens betrokken de vraag van de leden van de fractie Groep Nijpels naar het soort problemen waarmee een aantal heringedeelde gemeenten in Groningen te kampen heeft gehad.
Het kabinet is nadrukkelijk van plan zijn voordeel te doen met de conclusies van het onderzoek-Herweijer c.s. Centraal staat daarbij het onderscheid in fusie-effecten en schaaleffecten van herindeling. Het lijkt erop dat de negatieve fusie-effecten de positieve schaaleffecten in de eerste jaren na de herindeling wegdrukken. Daarom wil het kabinet inzetten op het zoveel mogelijk wegnemen of beperken van deze fusie-effecten. Een goede voorbereiding van concrete herindelingsoperaties is daarbij essentieel. Het kabinet wil betere voorwaarden scheppen voor dit voorbereidingsproces door de beschikbare ervaringskennis daarover bijeen te brengen. Verder overweegt het kabinet op basis van de conclusies van het onderzoek het financiële Arhi-toezicht van de provincie op her in te delen gemeenten te vervroegen. Als gevolg van een betere voorbereiding door de beoogde fusie-partners en een intensiever provinciaal toezicht kunnen betere waarborgen worden geschapen tegen beleidsachterstanden, «dorpisme» en «potverteren» en ontstaan betere mogelijkheden voor een adequate organisatieverandering en betere beleidsprestaties. Met de CDA-fractie is het kabinet verder in het bijzonder geïnteresseerd in de in het onderzoek geconstateerde vermindering van politieke participatie in samengevoegde gemeenten. Daarom neemt het ministerie van Binnenlandse Zaken deel aan een onderzoek naar de gevolgen van de beoogde herindeling van de gemeenten op Schouwen-Duiveland voor de politieke participatie aldaar. De conclusies van het onderzoek-Herweijer omtrent de formalisering van beleid na herindeling zijn zeer genuanceerd. Ten eerste houden de onderzoekers rekening met de mogelijkheid dat hier slechts sprake is van een tijdelijk fusie-effect: bestaande informele procedures worden tijdelijk vervangen door formele, totdat duidelijk is welke koers het nieuwe gemeentebestuur zal gaan varen. De gegevens over een mogelijke tendens tot formalisering als duurzaam schaaleffect zijn volgens de onderzoekers niet eenduidig. Soms is er sprake van formalisering, zoals het volgen van de formele afwijkingsprocedure ex artikel 19 WRO bij het verlenen van bouwvergunningen, waar dat voor de herindeling ook wel gebeurde zonder voorlegging aan de provincie. Een ander voorbeeld is het consequent streven van heringedeelde gemeenten naar kostendekkende financiering van het afvalstoffenbeleid, waar voorheen tekorten om inkomenspolitieke redenen werden aangevuld vanuit de algemene middelen. Anderzijds blijkt de gemeentegrootte geen samenhang te vertonen met de vraag of de bijstand strikt dan wel soepel wordt toegepast. De onderzoekers concluderen uiteindelijk niet meer dan dat een herindeling ertoe kàn leiden dat de grotere gemeenten een strikter en formeler beleid gaan voeren dan voorheen, waarbij onduidelijk is of een dergelijke formalisering, zo die zich al voor doet, ook blijvend is. Het voorgaande staat nog los van de vraag hoe een formalisering van beleid gewaardeerd moet worden. Ook hier is een genuanceerd oordeel mogelijk: de hoge beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid mogen een gemeente niet het zicht benemen op de individuele burger.
De leden van de CDA-fractie vroegen vervolgens welke conclusies het kabinet ten aanzien van haar voornemen om de procedure voor gemeentelijke herindeling te wijzigen verbindt aan de bevinding uit het onderzoeksrapport dat een goede voorbereiding ten aanzien van organisatieverandering en veranderingskosten van groot belang is.
Er is geen relatie tussen de beoogde procedurewijziging en de aangehaalde bevinding uit het onderzoek-Herweijer. Zoals elders in deze nota in antwoord op vragen van de fracties van PvdA en D66 wordt betoogd, kan de mate van voorbereiding van herindelingscombinaties op vrijwillige basis nooit als voldongen feit gelden voor de wetgever. Daarom kan een goede voorbereiding van herindelingsoperaties formeel pas echt van start gaan als de wetgever heeft gesproken, hoe wenselijk een eerdere informele start van de voorbereidingen ook is. In de aan te passen Arhi-procedure wordt de eindverantwoordelijkheid van de wetgever verder geaccentueerd. Op dit onderdeel zijn er dus geen reële mogelijkheden tot verbetering van de voorbereiding van herindelingsoperaties. Ik benadruk nogmaals de wenselijkheid van een zo vroeg mogelijke informele start van de voorbereidingen van concrete herindelingen. Te denken valt daarbij aan de zorg voor een geactualiseerde boekhouding en een inventarisatie van regelingen. Betrokken gemeenten moeten zich daarbij realiseren dat er altijd sprake is van een zeker risico dat een wetsvoorstel gewijzigd of niet wordt aangenomen. Het blijft dus met het oog op de eindverantwoordelijkheid van de wetgever zaak dat de beoogde fusiepartners geen onomkeerbare beslissingen nemen; onomkeerbaar in die zin dat besluiten en afspraken slechts tegen hoge kosten kunnen worden teruggedraaid.
De CDA-fractie vroeg naar de meest actuele stand van zaken met betrekking tot het overleg met de VNG en het IPO over de wijziging van de Wet arhi.
Ik heb met de VNG en het IPO overleg gevoerd over de hoofdlijnen van de voorgenomen wijzigingen van de Wet arhi, zoals weergegeven in paragraaf 3 van het Beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid. Binnen zeer afzienbare tijd zal dit overleg worden voortgezet op basis van een meer concrete uitwerking van deze hoofdlijnen.
De leden van de CDA-fractie verzochten het kabinet een aparte beschouwing te wijden aan de negatieve effecten van herindeling in het landelijk gebied, die in het onderzoek-Herweijer c.s. naar voren komen. Zij hadden de indruk dat het kabinet de beleving van eigen identiteit en de politiek-bestuurlijke cultuur («dicht bij de burger») minder centraal stelt in haar afweging. Genoemde leden vroegen hoe het kabinet deze «veronachtzaming», zoals zij dat noemen, rijmt met haar wens de betrokkenheid van de burger bij het bestuur en de politieke participatie juist te vergroten.
Inderdaad wil het kabinet de betrokkenheid van de burger bij het bestuur vergroten. Om dat te bereiken zijn gemeenten nodig die in staat zijn, maar vooral ook bereid zijn daarin te investeren. Gemeenten die worden bestuurd door bekwame bestuurders en ambtenaren en die beschikken over voldoende bevoegdheden en financiële middelen. Gemeenten met een zodanige schaal dat integraal bestuur op lokaal niveau mogelijk is. De verhouding tussen de burger en het gemeentebestuur staat of valt niet met de fysieke afstand tussen de kernen, maar met de aanwezigheid van de bovengenoemde elementen. Daarbij getuigt het van verstandig beleid wanneer gemeenten de positie van de inliggende kernen op de juiste waarde schatten en recht doen aan de beleving van de burgers van de eigen identiteit. Het onderzoek-Herweijer is op dit onderdeel overigens genuanceerder dan de indruk die de CDA-fractie lijkt te wekken. Zo rapporteren de onderzoekers dat de besturen van de heringedeelde gemeenten in veel sterkere mate dan voor de herindeling een zogeheten kleine-kernenbeleid voeren. Dit kleine-kernenbeleid gaat gepaard met regelmatig overleg met de zogeheten dorpsverenigingen van de betreffende kernen, waaronder de vroegere bestuurscentra. Ook spannen de heringedeelde gemeenten zich volgens de onderzoekers meer in om via sportraden de diverse sportverenigingen bij het gemeentelijk beleid te betrekken. Heringedeelde gemeenten zien er een middel in om de grotere ruimtelijke afstanden te overbruggen, aldus de onderzoekers.
Bij de vraag van de leden van de fractie van het GPV op welke wijze wordt omgegaan met in gemeenten gehouden referenda staat voorop dat binnen de bestaande wetgeving een referendum niet anders dan raadplegend kan zijn. Dit betekent dat, ook na een referendum, bij gemeentelijke herindeling de wetgever volledig verantwoordelijk blijft voor de te nemen beslissingen. Regering en parlement hebben als medewetgevers beide de taak om de uitslag van gehouden referenda te wegen bij te nemen besluiten. Bij de discussies over de stadsprovincie Rotterdam is dit ook gebeurd. Regering en parlement hadden een verschillende opvatting over de gevolgen die het in Rotterdam gehouden referendum moest hebben, wat resulteerde in het bekende resultaat. Dergelijke afwegingen kunnen in een ander geval vanzelfsprekend tot andere resultaten leiden. Het gemeentebestuur dat een referendum uitschrijft kan geen toezegging doen over de gevolgen van een te houden referendum. De wetgever heeft alle in het geding zijnde belangen te wegen en kan daarom een beslissing nemen waarbij de uitslag van het lokale referendum niet wordt gevolgd. Het komt de geloofwaardigheid van de overheid als geheel ten goede als een gemeentebestuur, voorafgaand aan een te houden referendum, duidelijkheid verschaft over de positie van de wetgever.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen concrete voorbeelden van de wijze waarop binnen meerkernige gemeenten in Noord-Brabant het contact tussen het gemeentebestuur en de kernen wordt onderhouden. Welke oplossingen zijn met name in de nieuw gevormde gemeenten in de regio's Noordoost en 's-Hertogenbosch ontwikkeld en bestaan voor dit vraagstuk al min of meer uitgewerkte plannen voor samen te voegen gemeenten in het herindelingsgebied en zo ja, welke, zo vroegen deze leden voorts.
Voor beantwoording van de eerste vraag is specifiek gekeken naar de contacten tussen het gemeentebestuur en de kernen in de gemeenten Bernheze, 's-Hertogenbosch en Oss.
De gemeente Bernheze kent vijf kernen. Het gemeentehuis staat in Heesch. In twee van de resterende vier kernen wordt in een servicecentrum directe dienstverlening aangeboden. Hieronder vallen enkele taken van Burgerzaken en de Sociale Dienst. Naast deze deconcentratie van dienstverlening heeft het gemeentebestuur over de overlegstructuur in de twee andere kernen een convenant met een dorpsraad en een kerncommissie gesloten.
De gemeente Oss kent eveneens vijf kernen, inclusief Oss. In twee van de resterende vier kernen wordt in een hulpsecretarie directe dienstverlening gedeconcentreerd aangeboden. Dit zijn voornamelijk diensten van Burgerzaken. Daarnaast heeft ook een decentralisatie van bevoegdheden plaatsgevonden. Voor de resterende vier kernen is namelijk door het gemeentebestuur een direct gekozen dorpsraad met advies- en beslissingsbevoegdheden ingesteld (commissie als bedoeld in artikel 82 e.v. van de Gemeentewet).
De gemeente 's-Hertogenbosch kent vijf kernen (inclusief 's-Hertogenbosch). In drie van de resterende vier kernen worden in hulpsecretarieën gedeconcentreerd diensten van Burgerzaken aangeboden. Naast deze deconcentratie van dienstverlening kent de gemeente 's-Hertogenbosch een aantal wijk- en dorpsraden. Rosmalen kent een eigen dorpsraad waardoor het gemeentebestuur een vaste overlegpartner heeft.
Resumerend betekent dit dat in de regio's Noordoost-Brabant en 's-Hertogenbosch de gemeentebesturen door middel van binnengemeentelijke deconcentratie, decentralisatie en het institutionaliseren van overleg contacten houden met de kernen.
Wat betreft de nieuw te vormen gemeenten volgens het voorliggende wetsvoorstel wijs ik erop, dat het al dan niet zoeken naar mogelijkheden om de contacten tussen het gemeentebestuur en de kernen te onderhouden een verantwoordelijkheid is voor de nieuwe besturen. Het is mij niet bekend of hiertoe tijdens de voorbereiding van de samenvoegingen al plannen zijn uitgewerkt.
Zoals ook elders in deze nota wordt gezegd, hecht het kabinet grote waarde aan een optimale politieke participatie van burgers. Om die reden steunt het ministerie van Binnenlandse Zaken het elders reeds genoemde onderzoek op Schouwen-Duiveland. Het kabinet is benieuwd naar de resultaten van dat onderzoek.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen welke substantiële nieuwe taken de afgelopen jaren bij gemeenten zijn terecht gekomen en welke vermoedelijk de komende jaren aan gemeenten zullen worden toegekend.
Voor het antwoord op deze vraag wordt in de eerste plaats verwezen naar het Overzicht van decentralisatie-voornemens dat op 13 oktober 1995 aan de Tweede Kamer is toegezonden (Kamerstukken II, 1995/96, 22 236, nr. 33). Zoals in de begeleidende brief bij dat overzicht wordt betoogd, zijn de laatste jaren in het denken over decentralisatie belangrijke ontwikkelingen zichtbaar. Op diverse terreinen wordt gemeenten in toenemende mate een regierol toegedacht tussen verschillende bevoegde instanties (jeugdzorg, werk, inburgering, veiligheid). Deze ontwikkeling doet zich ook voor in het grote-stedenbeleid, waar bovendien een bestuurscultuur zichtbaar wordt van interactieve samenwerking tussen overheden met het oog op een integrale probleemaanpak. Op deze ontwikkelingen, waarbij de gemeenten nadrukkelijk in beeld komen als primaire actoren in het binnenlands bestuur, is ook ingespeeld bij de totstandkoming van de nieuwe Provincie- en Gemeentewet per 1 januari 1994. Veel toezichtsbepalingen op gemeenten zijn vervallen of afgezwakt en er zijn een aantal algemene beginselen opgenomen voor een interbestuurlijk verkeer op basis van gelijkwaardigheid van de drie bestuurslagen.
Diverse fracties gingen in op de relatie tussen gemeentelijke herindeling en het overbodig worden van (intergemeentelijke) samenwerkingsvormen. De leden van de fractie van de PvdA vroegen in hoeverre herindeling leidt tot vermindering van samenwerkingsvormen. De leden van de D66-fractie veronderstelden dat de herindeling zal leiden tot een opschoning van samenwerkingsverbanden. De GPV-fractie vroeg om een overzicht van de samenwerkingsvormen die verdwijnen en die blijven voortbestaan.
Een inventarisatie op basis van het provinciale register van gemeenschappelijke regelingen leert dat de concrete herindelingsvoorstellen als direct gevolg hebben dat zeven gemeenschappelijke regelingen van rechtswege komen te vervallen. Dit zijn kleinschalige gemeenschappelijke regelingen met als deelnemers gemeenten die tot één gemeente worden samengevoegd. Daarnaast zijn er vijf regelingen die na herindeling nog slechts drie of minder deelnemers tellen. Het is in die gevallen aan de nieuwe gemeenten om te beslissen in hoeverre zij de samenwerking willen voortzetten. In de overige gevallen blijft intergemeentelijke samenwerking, voorzover het kabinet dit kan inschatten, ook na de herindeling noodzakelijk. Het gaat hier om gemeenschappelijke regelingen, waarvan de schaalgrootte en het benodigde draagvlak een voortgezette samenwerking noodzakelijk maken. Het betreft hier de GGD's en de regionale brandweerorganisaties, alsmede regelingen op het gebied van milieu, welstand, sociale werkvoorziening, natuur en recreatie (de Biesbosch) e.d. Wel zijn de deelnemers in nieuwe samenstelling aan deze regelingen op grond van de Wet arhi verplicht zonodig tot aanpassing van de betreffende regelingen over te gaan. In elk geval is duidelijk dat het aantal deelnemers per regeling aanmerkelijk vermindert, hetgeen naar verwachting tot efficiency-voordelen (ook waar het de besluitvormingsprocessen betreft) zal leiden.
De leden van de GPV-fractie vroegen in hoeverre ook taken van intergemeentelijke samenwerkingsvormen worden overgeheveld naar de provincie. Verder stelden zij de vraag of de provincie Noord-Brabant overweegt specifieke taken te decentraliseren naar steden met een centrumfunctie.
Voorzover bekend worden als gevolg van dit wetsvoorstel geen taken van intergemeentelijke samenwerkingsvormen overgeheveld naar de provincie. Relevant voor het antwoord op de tweede vraag is het convenant dat de provincie op 22 december 1995 heeft gesloten met de Brabantse steden Breda, Helmond, Tilburg, Eindhoven en 's-Hertogenbosch. Dit convenant beoogt aan het grote-stedenbeleid van het kabinet een toegevoegde waarde te geven. De Brabantse steden zullen voor een aantal belangrijke beleidsterreinen in overleg met de provincie voorstellen ontwikkelen die leiden tot deregulering, decentralisatie of deconcentratie. Meer in het bijzonder zal op het volledige terrein van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting worden nagegaan welke feitelijke taken c.q. formele bevoegdheden van de provincie aan de steden kunnen worden overgedragen ter verbetering en versnelling van planprocedures.
De fractie van GroenLinks vroeg naar de verhouding tussen de ruimtelijke uitbreiding van centrumsteden en het belang van het terugdringen van de automobiliteit. Verder vroeg deze fractie naar de bereikbaarheid met het openbaar vervoer van uitbreidingsgebied naar centrum.
De vervoerregio's omvatten een aanmerkelijk groter gebied dan dat van de centrumgemeenten, ook na herindeling. In die zin is er geen directe relatie tussen het vergroten van centrumgemeenten en het terugdringen van de automobiliteit. Het is een gezamenlijke taak van gemeenten, provincie en (vervoer-)bedrijven om alternatieven te bieden voor de auto. Ik herinner in dit verband aan het zogenaamde VERDI-convenant dat onlangs door de minister van Verkeer en Waterstaat en mijzelf is gesloten met de VNG en het IPO. De vergrote centrumgemeente kan uiteraard wel een rol spelen bij het verbeteren van de bereikbaarheid per openbaar vervoer tussen de buitenwijken en het centrum. Volgens de OV-informatielijn (06–9292) is de bereikbaarheid per bus van Breda door de week als volgt:
Bavel – Breda: tijdens de spits twee maal per uur en verder één maal per uur Prinsenbeek Breda: drie maal per uur;
Teteringen – Breda: drie maal per uur;
Ulvenhout – Breda: twee maal per uur;
Galder/Strijbeek-Breda: een maal per twee uur (belbus).
De bereikbaarheid per bus van Tilburg is door de week als volgt:
Berkel/Enschot – Tilburg: twee maal per uur tijdens de spits en verder één maal per uur;
Goirle – Tilburg: twee maal per uur;
Udenhout – Tilburg: twee maal per uur tijdens de spits en verder één maal per uur.
Bovendien zijn de genoemde kernen, met uitzondering van Galder en Strijbeek, blijkens informatie van de NV Nederlandse Spoorwegen vanuit Breda respectievelijk Tilburg bereikbaar per treintaxi.
De fracties van GroenLinks en PvdA gingen in op de relatie tussen (het behoud van) natuur en landschap en schaalvergroting. De leden van de fractie van GroenLinks leken schaalvergroting een gevaar te vinden voor natuur en landschap, terwijl de leden van de PvdA-fractie juist vonden dat centrumgemeenten ook groene gebieden moeten omvatten.
De vorming van centrumgemeenten heeft onder meer tot doel meer bestuurlijk evenwicht te brengen in maatschappelijk en economisch samenhangende gebieden. Aldus ontstaan betere mogelijkheden voor het gericht ontwikkelen en in stand houden van een goed leefklimaat met een gezond evenwicht tussen wonen, werken en recreëren. In die zin ben ik het geheel eens met de leden van de PvdA-fractie. Dit neemt niet weg dat het in meer landelijke gebieden en in bufferzones wenselijk kan zijn gemeenten te vormen die primair belast zijn met de zorg voor bepaalde natuurgebieden van regionaal of nationaal belang.
De leden van de fracties van de PvdA en D66 vroegen of met dit wetsvoorstel de gemeentelijke herindeling in Noord-Brabant (afgezien van het stedelijk gebied rond Eindhoven-Helmond) nu af is of dat er nog losse einden zijn. Indien dit wetsvoorstel op voldoende steun kan rekenen ligt het niet in de lijn der verwachting dat het kabinet op afzienbare termijn initiatieven zal nemen om tot verdergaande herindelingen in Noord-Brabant te komen. Ik wijs er daarbij op dat voor genoemd stedelijk gebied rond Eindhoven-Helmond, afhankelijk van de bestuurlijke keuze die voor dit gebied zal worden gemaakt, herindeling mogelijk nog wel nodig zal zijn. Bovendien zijn er nog Arhi-procedures gaande voor Vierlingsbeek c.a. en voor de voorziene samenvoeging van Uden, Veghel en Boekel.
De vraag van de leden van de PvdA of ik cijfermatig kan onderbouwen dat er een schaalvergroting is opgetreden in de provinciale voorstellen en de eindresultaten naarmate die later in de tijd lagen, kan ik, zonder dat de beantwoording van het verslag hierdoor ernstig wordt opgehouden, niet beantwoorden. Wel kan ik een aantal argumenten opsommen ter adstructie van deze stelling.
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel Noord-Brabant Noordoost werd er door vele op te heffen gemeenten geprotesteerd tegen hun opheffing. Het behoud van zelfstandigheid stond voorop. Ik breng u de voormalige gemeenten Megen c.a. en Berghem in herinnering.
Bij de voorbereiding van de provinciale ontwerp-regeling Westelijk Noord-Brabant protesteerde een aantal gemeenten tegen een naar hun mening te kleinschalig voorgestelde samenvoeging. Juist uit het gebied kwam bijvoorbeeld het verzoek om de nieuwe gemeente Zevenbergen te vormen. Dat dit voorstel gedaan kon worden, heeft trouwens ook te maken met het feit dat de verschillende ontwerp-regelingen zoveel mogelijk verenigd zijn in één totaal wetsvoorstel. Bij de eerdere voorstellen hebben de regiogrenzen altijd grensproblemen en grensgevallen opgeleverd. Ik noem u Boekel, Berlicum en Sint-Oedenrode.
Ook vanuit de betrokken gemeenten is het initiatief gekomen tot verdergaande schaalvergroting, zoals de samenvoeging van Uden, Boekel, Veghel.
In het provinciale beleid vormt de zogenaamde motie 2A een keerpunt. De provincie heeft daarna de voorstellen voor Midden-Brabant opnieuw gemaakt waarbij er bijvoorbeeld voor Tilburg niet slechts grenscorrecties werden voorgesteld. Ook werd het plan voor Waalwijk in verhouding gebracht tot de geaccepteerde regionale centrumfunctie van deze gemeente.
In de regio Noord-Brabant Noordoost bleven gemeenten van rond de 10 000 inwoners zoals Mill en soms nog minder Ravenstein en Lith zelfstandig. Een nieuwe gemeente van 12 000 inwoners werd gevormd: Grave.
Tegelijkertijd is voor een aantal gemeenten (Vierlingsbeek en Berlicum) bij de behandeling in de Tweede Kamer aangegeven dat zelfstandigheid niet langer gewenst was. Ook werd een versterking van de regionale centrumgemeente Veghel in de wet geamendeerd. Tot slot werd er een grote landelijke gemeente Heesch (later Bernheze) gevormd.
Bij het voorstel in de regio 's-Hertogenbosch kon nog een gemeente Haaren gevormd worden, waarvan een aantal uwer de mening hadden dat deze wel wat mager was toebedeeld.
In het verslag van uw Kamer met betrekking tot het huidige voorstel worden er vragen gesteld of een nieuw te vormen gemeente van 15 000 inwoners niet wat aan de krappe kant is. Er wordt dus oplettend gekeken naar gemeenten die zelfstandig blijven ook al hebben ze een behoorlijk draagvlak wat het inwonertal betreft.
Kortom een tendens naar schaalvergroting en acceptatie van het instrument van de gemeentelijke herindeling als zodanig valt te constateren naarmate de voorstellen later zijn gedaan.
Dit leidt wat het kabinet betreft echter niet tot de constatering dat de bestuurlijke verhoudingen tussen de gemeenten in Noord-Brabant zodanig inconsistent zouden zijn dat een soort «bezemwagen-ronde» noodzakelijk zou zijn. Slechts indien gemeenten en/ of de provincie zelf op korte of middellange termijn het initiatief zouden nemen tot verdere schaalvergroting, zou het kabinet dergelijke initiatieven welwillend beoordelen.
Is van de uitkomsten en de effecten van de eerder uitgevoerde herindelingen in Noord-Brabant een evaluatie gemaakt of gestart, vroegen de leden van de fractie van de PvdA? Van rijkswege noch van provinciewege is een evaluatie gemaakt van een totale herindeling. Wel heb ik kennisgenomen van bijvoorbeeld een onderzoek naar de herindelingsverkiezingen. Daarnaast is er op mijn ministerie een inventarisatie gedaan van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en van het kernenbeleid in de gemeenten Bernheze, Oss en 's-Hertogenbosch. Ik heb ook geen signalen uit heringedeelde gemeenten of van het provinciebestuur ontvangen waaruit zou blijken dat een dergelijke evaluatie wenselijk zou zijn. Dezelfde leden wilden weten wat de stand van zaken is betreffende bestemmingsplannen buitengebied voor de landelijke gebiedsgemeenten. Welke gemeenten zijn als koploper te beschouwen met betrekking tot de actualisering van deze plannen en welke zijn in dat verband te beschouwen als achterblijvers? Wat wordt overigens door de provincie ondernomen om tot een actualisering te komen? De provincie heeft in samenwerking met het ministerie van VROM een actieplan opgesteld met als doel de actualisering van bestemmingsplannen buitengebied. Van 1991 tot 1995 is uitvoering gegeven aan dat actieplan. Dit heeft ertoe geleid, dat ongeveer 100 van de 114 gemeenten al daadwerkelijk bezig zijn met het actualiseren van de bestemmingsplannen en de overigen zich beraden over de aanpak. Duidelijke koplopers zijn de gemeenten Boxtel, Dinteloord c.a., Hooge en Lage Zwaluwe en Klundert die al actuele plannen buitengebied hebben.
Diverse fracties vroegen naar de bestuurlijke ontwikkelingen in de regio Zuidoost-Brabant. De leden van de fractie van de PvdA vroegen de passage over het gebied Zuidoost-Brabant te actualiseren. De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het kabinet met deze problematiek om zal gaan in het licht van de motie De Cloe-Van der Heijden (Kamerstukken II, 1995/96 21 427, nr. 119), en welke effecten de bestuurlijke ontwikkelingen in Zuidoost-Brabant hebben op het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de fracties van D66 en van Groep Nijpels vroegen aan te geven op welke termijn meer duidelijkheid ontstaat over het bestuurlijk eindperspectief van de regio Zuidoost-Brabant. Tevens vroegen de leden van de fractie van D66 een nadere toelichting op de opvatting van de regering omtrent de in het wetsvoorstel voorgestelde loskoppeling van het landelijk gebied en het stedelijk gebied, en de verhouding tussen de regeling in het landelijk gebied en de eventueel te vormen stadsprovincie. De leden van de fractie van het GPV, tenslotte, vroegen hoe groot de kans wordt geacht dat in de regio een stadsprovincievorm tot stand zal kunnen komen. Zij voegden daar de vraag aan toe of het niet noodzakelijk is de mogelijke varianten tot gemeentelijke herindeling reeds nu te verkennen. Wanneer kan, indien er geen stadsprovincie komt, een herindelingsprocedure worden gestart?
In november 1995 zijn, op basis van het kabinetsstandpunt «Vernieuwing Bestuurlijke Organisatie», met de regio Zuidoost-Brabant afspraken gemaakt over de vervroegde evaluatie. De recent door het kabinet uitgebrachte notitie over het vervolgtraject van de bestuurlijke vernieuwing doet aan deze afspraken geen afbreuk. Voor het betrokken gebied betekent dit dat er met het oog op het bestuurlijk eindperspectief een afweging gemaakt moet worden tussen twee alternatieven. Het eerste alternatief is een «versterkt grootstedelijk bestuur» zoals met de vorming van een stadsprovincie aanvankelijk werd beoogd en nu in de vorm van een enigszins aangepaste, maar wel substantieel versterkte provincie inhoud zal worden gegeven. Het tweede alternatief is een combinatie van versterking van centrumgemeenten (door gemeentelijke herindeling en decentralisatie van taken door de provincie) en herverdeling van regionale taken. De besluitvorming door het kabinet over de vervroegde evaluatie van de vijf kaderwetgebieden is voorzien in het najaar van 1996, waarbij behalve de resultaten van de evaluatie door het gebied en het oordeel van de provincie daarover, tevens de besluitvorming rond de regio Rotterdam in de afweging zal worden betrokken. Na besluitvorming door het kabinet en uw Kamer kan de benodigde wetgeving ter uitwerking van het gekozen alternatief ter hand worden genomen. De effecten van de bestuurlijke ontwikkelingen in de regio Zuidoost-Brabant op het onderhavige wetsvoorstel zijn derhalve nagenoeg te verwaarlozen. In het aan u voorgelegde wetsvoorstel is nadrukkelijk het gehele gebied van de stadsregio Eindhoven/Helmond (behoudens de gemeente Aarle-Rixtel), mede met het oog op het vorenstaande, buiten beschouwing gelaten. Deze loskoppeling van het landelijk gebied vormt geen belemmering voor een integrale afweging ten aanzien van gemeentelijke herindeling enerzijds, en een eventueel te vormen «versterkt grootstedelijk bestuur» anderzijds. Voor de gemeenten in het landelijk gebied geldt dat schaalvergroting in ieder geval nodig is. Het is derhalve ook niet zinvol om de herindelingsvoorstellen voor het landelijk gebied te laten wachten op besluitvorming over het bestuurlijk eindperspectief van de regio. De gemeenten in de regio waarvoor op dit moment nog geen herindelingsvoorstellen in het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen vormen een samenhangend gebied. Dat maakt het mogelijk om bij de afweging van beide alternatieven voor het eindperspectief de noodzakelijke relatie met het landelijk gebied in stand te houden. Temeer daar in de kabinetsnotitie «Vervolgtraject Vernieuwing Bestuurlijke Organisatie» de vorming van agglomeratiegemeenten is uitgesloten.
Zoals bekend loopt de regio Zuidoost-Brabant voorop in het evaluatieproces van de kaderwet. De regio Zuidoost-Brabant heeft op 18 april jl. haar standpunt inzake de evaluatie bepaald. De provincie Noord-Brabant heeft toegezegd in de statenvergadering van juni as. een standpunt in te nemen. In het debat met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over het kabinetsstandpunt vernieuwing bestuurlijke organisatie van 20 november 1995 (Kamerstukken II 1995/96, 21 427, nr. 124) is in reactie op motie 119 aangegeven dat de bewindslieden van Binnenlandse Zaken bereid zijn om, als een beeld van de evaluatie in dit gebied beschikbaar is, te bezien of een vervroegde beoordeling mogelijk is. Daarbij is aangetekend dat het begrip «vervroegd» geldt tegenover datgene dat gepland is, namelijk dat er eind 1996 over alle kaderwetgebieden een conclusie wordt getrokken. Ik stel mij voor dat ik ná ontvangst van de rapportages van het SRE en de provincie, in overleg met beide besturen zal bezien of in het licht van de kabinetsnotitie «vervolgtraject vernieuwing bestuurlijke organisatie» een vervroegde beoordeling in de rede ligt.
De beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van de PvdA en het GPV naar de concrete herindelingsvarianten in het verleden, of een of meer varianten een mogelijkheid voor de toekomst bieden en of mogelijke varianten ter kennis van de Kamer kunnen worden gebracht, zal pas na genoemde evaluatie aan de orde komen.
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD en de Groep Nijpels en het lid Hendriks stelden vragen over de plannen met Lungendonk.
Ik heb in de memorie van toelichting aangekondigd dat het gebied ten noorden van de A67, Lungendonk, bij een eventueel plan voor de stadsregio zal worden betrokken. Het klopt inderdaad wat de leden van de fracties van de PvdA en D66 opmerkten, dat hier nog geen concreet voornemen in het geding is. Er is dus niet vooruitgelopen op een eventueel voorstel voor het nog niet bij de herindeling betrokken gebied met betrekking tot Lungendonk. De leden van de fractie Groep Nijpels, die van mening zijn dat dit gebied absoluut niet tot de stadsregio kan behoren, verwijs ik naar het Uitwerkingsplan Stadsregio Eindhoven-Helmond, vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant, waaruit blijkt dat dit gebied inderdaad tot de stadsregio (zelfs tot het centraal stedelijk gebied) behoort. Er is hier dus sprake van een andere bestuurlijke grens dan een ruimtelijke, planologische grens. Daarom heb ik in ieder geval van deze incongruentie en de mogelijke consequentie ervan melding gemaakt.
Bij deze nota voeg ik tevens een nota van wijziging waarbij de kleine grenscorrectie tussen Son en Breugel en Best wordt geschrapt uit het voorstel. Op de kaart, behorende bij dit wetsvoorstel is abusievelijk de grenscorrectie tussen Best en Son en Breugel, zoals die in de ontwerp-regeling door provinciale staten was voorgesteld, blijven staan. Dit terwijl ik in afwachting van de genoemde evaluatie van het Kaderwettraject, momenteel nog geen voorstel doe voor een aantal gemeenten in Zuidoost-Brabant. De gemeenten Best en Son en Breugel behoren tot die gemeenten.
2. De inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de PvdA-fractie vroegen om een duidelijke overzichtskaart waarop de oude en de nieuwe gemeentegrenzen in hun onderlinge samenhang zijn aangegeven.
Ik zal de gevraagde kaart bij deze nota voegen.1 Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat door de schaal waarop deze kaart is vervaardigd, er een onvermijdelijk verlies aan detail optreedt.
Dezelfde leden vroegen zich af of de bij dit voorstel geleverde kaarten volledig op de overlappende onderdelen exact zijn. Dat is inderdaad het geval. Mochten er vergissingen in de kaarten worden ontdekt, dan zullen deze op de bij de wet behorende kaarten worden gecorrigeerd. De bij deze nota voorgestelde grenswijzigingen zullen eveneens op de bij de wet behorende kaarten worden aangebracht. Voordat de wet in werking treedt wordt er van de kaarten overigens een kadastrale «vertaling» gemaakt op kadastrale detailkaarten die conform artikel 10 van de Wet arhi wordt vastgesteld door gedeputeerde staten.
De leden van de PvdA-fractie stelden de onderlinge verhouding van de Brabantse gemeenten aan de orde en vroegen in hoeverre er van een min of meer gelijke versterking van deze gemeenten wordt uitgegaan. De onderlinge verhouding is ontegenzeggelijk voor de gemeenten zelf een factor van belang in het hele proces van herindeling. Echter ik heb deze factor geen zelfstandige of doorslaggevende betekenis toegekend in de afweging van de voorstellen.
Vrijwel alle partijen waren het eens met het feit dat ruimtelijke uitbreiding van de centrumgemeente Breda wenselijk is. Over de concrete invulling en de mate van een mogelijke uitbreiding werden echter vele vragen gesteld. Op de termijn van 25 jaar waarvoor een herindeling in principe voldoende moet zijn ben ik reeds ingegaan in paragraaf 1.1: «Het herindelingsbeleid». In diezelfde paragraaf geef ik antwoord op de vragen van de leden van de fractie van D66 over de problemen die het oplevert om over de planperiode heen tot 2020 de behoefte aan woningen en bedrijven in te schatten en over het economisch en sociaal-maatschappelijk draagvlak van centrumgemeenten.
De leden van de fracties van de VVD, van D66 en van de Groep Nijpels verzochten om informatie over de concrete woningbouwbehoefte en bedrijvenbehoefte van Breda voor de komende 25 jaar. Zij vroegen zich daarbij af wat de ruimtelijke behoefte volgens de provincie is en of die in overeenstemming is met het Trendrapport 1995. De leden van de fractie van het CDA waren niet overtuigd van de noodzaak van de voorgestelde herindeling, die zij als te grootschalig bestempelden. De leden van de fractie van de VVD vroegen zich af welke ruimte Breda heeft om op eigen grond te bouwen. Zij dachten daarbij aan het gebied De Rith. Wat wordt verstaan onder het economisch en sociaal draagvlak, vroegen de leden van D66. Wat bedoelt de staatssecretaris hier, inwonertal, oppervlakte? De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen tevens welke de woningbouwlokaties zijn die Breda niet op eigen grondgebied kan verwezenlijken.
De gemeente Breda heeft volgens eigen opgave tot 2020 een woningbehoefte van 20 000 woningen. Daarvan kunnen er, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD, nog ongeveer 8000 woningen op het grondgebied van de huidige gemeente worden gebouwd. Daarbij wordt echter niet gedacht aan de het gebied De Rith, omdat dit gebied gedeeltelijk in de ecologische hoofdstructuur ligt en de landschappelijke en milieu-kwaliteiten beschermd en versterkt dienen te worden. Daarnaast zou de ontwikkeling van een dergelijke geïsoleerde wijk de aanleg van een zware, nieuwe infrastructuur noodzakelijk maken.
Als de gemeente Breda wordt samengevoegd met de gemeente Teteringen en de noordkant van Nieuw-Ginneken volgens het provinciaal plan, dan kunnen er nog eens 8000 woningen gebouwd worden en zijn dat de bouwlokaties tot 2005. Voor de resterende 4000 woningen maakt Breda plannen om die ondermeer op het grondgebied van Prinsenbeek te realiseren. Dit in antwoord op de vraag van de fractie Groep Nijpels. De leden van de fractie van het CDA vroegen zich in dit verband af in welk document gedeputeerde staten van Noord-Brabant aankondigen de aanvullende planologische mogelijkheden te zullen bekijken waaronder die van Prinsenbeek. In hun brief van 20 februari 1995 schrijven gedeputeerde staten het volgende aan Breda: «Met u zijn wij overigens van mening dat na de planperiode, die loopt tot 2005, een of meerdere woningbouwlokaties, waaronder die van Prinsenbeek ten behoeve van de regio Breda prominent in beeld zullen dienen te komen». (Na overleg met de provincie, heb ik besloten volledigheidshalve een afschrift van deze brief als bijlage 3 bij deze nota te voegen.1 Ook in het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda van maart 1995 kan deze aankondiging van provinciale staten worden gelezen: De op de plankaart aangegeven gebieden «ontwikkeling samenhang landelijk gebied» en de Groene Hoofdstructuur vormen de duurzame mal voor de verstedelijking, ook op lange termijn. Buiten deze gebieden bevindt zich de zoekruimte voor de verstedelijking van de stadsregio. Vanuit een oogpunt van zuinig en efficiënt ruimtegebruik zal een substantieel deel van de ruimtebehoefte gevonden moeten worden binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast zijn er een aantal mogelijkheden voor stedelijke uitbreiding. Deze zullen nog nader moeten worden afgewogen (Uitwerkingsplan Stadsregio Breda, pagina 42).
De provincie spreekt van een woningbouwbehoefte tussen 1993 en 2005 van 16 400 woningen, waarvan er 8000 woningen behoren tot de harde, d.w.z. in het bestemmingsplan vastgestelde en goedgekeurde, restcapaciteit. De nog te zoeken aanvullende capaciteit bedraagt daarmee 8400 woningen. De provincie becijfert het totaal aantal noodzakelijke woningen tot 2005, inclusief een flexibiliteitsmarge van 4400 woningen, op 12 800 woningen. Deze te bouwen woningen worden in de gehele stadsregio gepland: in Oosterhout, Etten-Leur, Teteringen, Bavel en Haagse Beemden. Tot het eind van de huidige planperiode wordt zoals al eerder is aangegeven geen woningbouw voorzien in de Rith. De prognosecijfers in het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda, de nota «Noord-Brabant en de actualisering Vinex» zijn in overeenstemming met de jongste woningbouwprognoses in de Trendbrief, aldus de informatie die mij via de provincie is gezonden.
Voor wat betreft de bedrijvenlokaties berekent de gemeente Breda zijn behoefte aan bedrijfsterreinen tot het jaar 2020 op 245 tot 350 ha. Na aftrek van de in ontwikkeling en voorbereiding zijnde lokaties resteert nog een netto behoefte van 100 tot 200 ha. De provincie spreekt in haar Uitwerkingsplan Stadsregio Breda van een netto additionele behoefte aan bedrijventerreinen tot 2005 van 70 ha. Het Structuurschema Bedrijven Terrein dat eveneens door de provincie Noord-Brabant is opgesteld spreekt van een behoefte van 125 tot 167 ha tot 2001.
Gelet op het aantal geplande woningen tot 2005 en het aantal geplande ha bedrijventerreinen tot 2001 en 2005, gelet op de mening van de provincie hierover en gelegd naast het Trendrapport 1995 heb ik begrip voor de claim van Breda voor woningen en bedrijven tot 2020, daarbij alle voorbehouden en onzekerheden die ik in paragraaf 1.1 reeds heb opgesomd mede in ogenschouw nemend.
Ik acht de herindelingsvoorstellen in ruimtelijk perspectief voor Breda dan ook verantwoord: ze leiden tot een gemeente die binnen haar grondgebied in staat is verschillende afwegingen te maken voor verschillende keuzen. Daardoor zal Breda in mijn opvatting in staat zijn haar trekkersrol in de regio te blijven spelen. Hieronder zal ik nog ingaan op de specifieke vragen die over de aparte onderdelen van de Bredase voorstellen zijn gesteld.
Ik constateer brede steun voor de samenvoeging van Teteringen met Breda. De leden van de fractie van het CDA vroegen daarbij het kabinet het behoud van de eigen identiteit van Teteringen zo goed mogelijk te stimuleren. Ik heb er vertrouwen in dat de eigen identiteit van Teteringen, net zo goed als de eigen identiteit van verschillende andere wijken van het huidige Breda, in stand blijft.
Op het voorstel tot samenvoeging van Prinsenbeek met Breda is gemengd gereageerd. De leden van de fractie van de PvdA zagen daarin geen overwegende bezwaren. De leden van de fractie van de VVD tekenden aan, naast een aantal te beantwoorden vragen over Prinsenbeek, dat ze inzien dat, gelet op de ligging van Prinsenbeek in het stedelijk gebied en het beperkt aantal inwoners, een zelfstandig Prinsenbeek niet te rechtvaardigen is. De leden van de fractie van D66 noemden het een verdedigbare optie. De samenvoeging van de gemeente Prinsenbeek heeft bij de leden van de verschillende fracties een aantal vragen opgeroepen. Deze vragen hebben te maken met de zelfstandigheid van Prinsenbeek, de ligging van Prinsenbeek ten opzichte van Breda en de betekenis van Prinsenbeek voor Breda.
Zo vroegen de leden van het CDA, de SGP, de SP en de RPF waarom Prinsenbeek op langere termijn niet zelfstandig kan blijven functioneren en vroegen zij nogmaals argumenten voor deze samenvoeging. De leden van de fractie van de PvdA vroegen waarom Prinsenbeek niet door de provincie is samengevoegd met Breda, terwijl Bavel wel in de ontwerp-regeling is opgenomen? De leden van de fractie van de VVD en D66 vroegen naar de toegevoegde waarde van Prinsenbeek voor Breda vanuit de knelpuntenbenadering. Aansluitend daarop vroegen dezelfde leden en de leden van de fractie van de SP waar de woningbouw voor Breda zou moeten plaatsvinden en om hoeveel woningen het daarbij gaat. Moet de glastuinbouw daarvoor wijken? De leden van de fractie Groep Nijpels stelden dat het sociale draagvlak voor een dergelijke samenvoeging ontbreekt. De leden van de fractie van D66 vroegen zich af of ooit de samenvoeging Prinsenbeek/ Etten-Leur is overwogen. De leden van de fractie van de VVD vroegen waaruit de sociale en economische verwevenheid blijkt met Breda en wat de verwachting ervan zal zijn ook na verbreding van A16 en de aanleg van de HSL. De leden van de fractie van de PvdA vroegen of inzicht gegeven kan worden in de verhuisbewegingen vanuit Breda naar Prinsenbeek respectievelijk Nieuw-Ginneken. Zij vroegen tevens naar de mate waarin Breda werkgelegenheid verschaft voor de inwoners van deze gemeenten. De leden van de fractie van het GPV vroegen welk deel van Prinsenbeek in het centraal stedelijk gebied ligt. Dezelfde leden vroegen zich af of er geen conflict zou ontstaan met zoneringsbepalingen wegens verkeerslawaai en glastuinbouw.
De argumenten voor de samenvoeging van Prinsenbeek en Breda zijn vooral gelegen in de ligging van een relatief kleine gemeente in het centraal stedelijk gebied en niet zozeer in de prestaties van de zelfstandige gemeente Prinsenbeek tot nu toe. Deze gemeente sluit fysiek aan bij de bebouwde kom van Breda en is volkomen verweven met Breda. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van het door de leden van de fractie van de PvdA gevraagde overzicht van verhuisbewegingen en pendelbewegingen tussen Breda en Prinsenbeek respectievelijk Nieuw-Ginneken. De pendelbewegingen geven een indicatie van de mate waarin Breda werkgelegenheid verschaft aan de inwoners van genoemde gemeenten. Van de inkomende pendel in 1994 zijn 1710 personen afkomstig uit Prinsenbeek. Van de uitgaande pendel uit Breda gaan 377 personen naar Prinsenbeek.
Hoewel Prinsenbeek zeker een eigen karakter heeft, evenals echter andere wijken die binnen Breda hun eigen karakter hebben weten te behouden, blijkt ondermeer ook uit voorgaande gegevens de sterke verwevenheid van Prinsenbeek met Breda, voor werk en wonen. Ook voor wat betreft de scholing is het in grote mate georiënteerd op Breda. Ruimtelijk blijkt de verwevenheid ondermeer uit het feit dat de bebouwing van Prinsenbeek en die van de Bredase wijk de Haagse Beemden zich zodanig uitbreidt, dat er binnen afzienbare tijd een aaneengesloten stedelijk gebied zal ontstaan. Prinsenbeek maakt voorts met uitzondering van een klein noord/noordwestelijke deel van de gemeente, deel uit van het centraal stedelijk gebied en ligt samen met Breda in een netwerk van autowegen rond het gebied. Uiteraard zal mogelijke geluidshinder als gevolg van de aanwezige en toekomstige infrastructuur in de beoordeling van de stedelijke ontwikkeling moeten worden betrokken, maar dit laat onverlet dat er ontwikkelingsruimte voor wonen en werken in deze richting aanwezig wordt geacht. Dit in antwoord op de verdere vragen van de leden van de GPV-fractie. In verband met de toekomstige infrastructurele ontwikkelingen, zoals de verbreding van de A16 en de aanleg van de HSL (Hoge Snelheids Lijn) vroegen de leden van de fractie van de VVD het kabinet nader in te gaan op die verwevenheid. Op zichzelf is een verbreding van de A16, in combinatie met de aanleg van de HSL niet een zodanige belemmerende factor dat de huidige sociaal-maatschappelijke samenhang tussen beide gemeenten plotseling anders wordt. Het gehele stedelijk gebied wordt reeds doorsneden door talrijke autosnelwegen. Deze vormen zowel een scheiding als een verbinding tussen de samenstellende delen van het gebied. Voor de eventuele aanleg hebben Prinsenbeek en Breda een gezamenlijk initiatief ontwikkeld om milieueffecten zoveel mogelijk te beperken.
De versterking van Breda prioriteit gevend boven een eventuele vorming van een landelijke gemeente «met de rug naar de stad», heb ik een samenvoeging van Prinsenbeek met Etten-Leur niet overwogen, ondanks het feit dat Etten-Leur en Oosterhout, zoals de leden van de fractie van het CDA terecht opmerkten, beide deel uitmaken uit van het centraal stedelijk gebied van Breda. Dit mede in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66.
Gelet op de genoemde brief d.d. 20 februari 1995 van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan Breda is de verwachting daarbij reëel dat het gedeelte van Prinsenbeek, voorzover dat met de bebouwing en een flink stuk daarom heen binnen het centraal stedelijk gebied ligt, een rol zal gaan spelen bij de uitbreiding van Breda. Dit naar aanleiding van de opmerking van de CDA-fractie dat zij een document van gedeputeerde staten waarin zij de ruimtelijke verwachting voor Prinsenbeek uiteenzetten niet kenden.
In de nota «Noord-Brabant en de actualisering VINEX», die in december 1995 door gedeputeerde staten van Noord-Brabant is uitgebracht, worden de mogelijkheden voor de taakstellingen op het gebied van wonen, werken, infrastructuur en groen voor de periode 2005 tot 2015 vastgesteld. In genoemde nota wordt gesproken van de nadrukkelijke zoekruimte die zich rond Prinsenbeek bevindt voor de periode na 2005, ofwel eerder indien de woningbehoefte in de periode voor 2005 sterker toeneemt dan nu aangenomen. Er is op dit moment nog geen sprake van gedetailleerde planvorming, zodat de precieze lokaties en de spanningen met de glastuinbouw niet kunnen worden aangegeven. Op het schaalniveau van het provinciale Uitwerkingsplan wordt de zoekruimte reëel geacht, waarbij zeker sprake dient te zijn van een nadere afweging per lokatie ten aanzien van aanwezige belangen in de glastuinbouw en de vollegrondsgroenteteelt.
Ook in het Regionaal Ontwikkelingsperspectief West-Brabant spelen ondermeer de ontwikkelingszone langs de belangrijke Noord-Zuid-transportas, de A16, een rol. Daarbij wordt inderdaad de vraag naar bedrijventerreinen als conflicterend beschouwd met die naar (glas)tuinbouw. De provincie heeft in het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda aangegeven dat ten behoeve van de stadsregionale verstedelijkingsbehoefte op langere termijn, voorkomen dient te worden dat het gebied in overwegende mate voor de glastuinbouw zal worden gebruikt en dat de verstedelijkingsoptie op de lange termijn moet worden opengehouden.
Op de vraag in hoeverre de wens van de bevolking van Prinsenbeek een rol speelt, het volgende. Het kabinet is van mening dat wanneer er sprake is van de keuze tussen twee volledig gelijkwaardige alternatieven de wens van de bewoners hierin bij de uiteindelijke besluitvorming door de wetgever een doorslaggevend argument kan zijn. Echter in het geval op basis van inhoudelijke argumenten en overeenkomstig de beleidsuitgangspunten een bepaald voorstel de voorkeur geniet, dient die inhoudelijke beoordeling doorslaggevend te zijn.
De leden van de fractie van het CDA wezen erop dat een waarschijnlijk gevolg van deze herindeling zal zijn dat er een openbare school gesloten moet worden. Zij vinden het ongepast dat deze materie niet kan worden beoordeeld op basis van door het kabinet beschikbaar gestelde informatie en zien hierin een ondersteuning van hun pleidooi om de gemeente Prinsenbeek zelfstandig te laten voortbestaan. Kennelijk doelen deze leden op een openbare school in de gemeente Prinsenbeek die bij de samenvoeging van deze gemeente met de gemeente Breda met opheffing zou kunnen worden bedreigd. Inderdaad zou zich de situatie kunnen voordoen dat de desbetreffende school onder de opheffingsnorm van de nieuwe gemeente Breda zakt. In de bijgevoegde nota van wijziging is evenwel voorzien in de mogelijkheid voor de bij de herindeling betrokken gemeenten om binnen drie maanden na de datum van herindeling een splitsingsbesluit te nemen en dit binnen 1 maand aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC en W) te zenden. Dit splitsingsbesluit dient de instemming te hebben van alle scholen in de betrokken gemeente. De minister van OC en W stelt vervolgens opheffingsnormen vast voor de bij de herindeling betrokken gebiedsdelen. Op deze wijze gaat voor het gebiedsdeel met de kleinste leerlingendichtheid de opheffingsnorm omlaag, waardoor de scholen in het desbetreffende gebiedsdeel mogelijk kunnen worden gered. Voornoemde mogelijkheid is eveneens bij nota van wijziging toegevoegd aan het wetsvoorstel houdende gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren en zal als structurele regeling bij herindelingen opgenomen worden in het in procedure zijnde wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 en de wet van 19 december 1993, Stb. 1993, 716. Zou de openbare school in Prinsenbeek onder de norm van de nieuwe gemeente Breda zakken, dan kan op deze wijze een oplossing worden gevonden.
In afwijking van de provinciale ontwerp-regeling wordt voorgesteld niet slechts de kern Bavel, waarbij in de toekomst de ruimtelijke uitbreidingslokaties van Breda worden geprojecteerd, samen te voegen met de gemeente Breda, maar de gehele gemeente Nieuw-Ginneken. De gemeente Nieuw-Ginneken zelf heeft al in een vroeg stadium aangegeven op te willen gaan in een grote groene gemeente met Baarle-Nassau, Chaam en Alphen en Riel.
Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben tijdens het voortraject twee verschillende voorstellen gedaan. In het herindelingsplan stelden zij voor de gemeente Nieuw-Ginneken voor het gedeelte Bavel en Ulvenhout samen te voegen met Breda. In de concept-ontwerpregeling stelden zij voor geheel Nieuw-Ginneken met Breda samen te voegen. Provinciale staten hebben de ontwerp-regeling daarna zodanig vastgesteld, dat slechts de kern Bavel zou worden samengevoegd met Breda.
Over alle opties die tijdens het voortraject aan de orde zijn geweest, zijn door de verschillende fracties vragen gesteld en opmerkingen gemaakt.
De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen een nadere toelichting op mijn voorstel. De leden van de fractie van het GPV betwijfelden of Nieuw-Ginneken beter met Breda kan worden samengevoegd dan met de groene gemeente in verband met het sociaal-cultureel karakter van deze gemeente.
Wat betreft de verwevenheid qua wonen en werken verwijs ik naar bijlage 1 waarin ondermeer voor Nieuw-Ginneken verhuisbewegingen tussen Nieuw-Ginneken en Breda zijn opgenomen. Voor wat betreft de pendelbewegingen gingen vanuit Nieuw-Ginneken 2282 personen naar Breda, 450 personen pendelen vanuit Breda naar Nieuw-Ginneken. Ook daaruit blijkt een intensieve relatie voor wat betreft wonen en werken tussen beide gemeenten.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af waarom Bavel wel door de provincie is samengevoegd, maar Prinsenbeek in diezelfde plannen zelfstandig blijft. De leden van de fracties van het GPV en de SGP vroegen zich tevens af of het voor de ruimtelijke ontwikkeling van Breda wel nodig is dat geheel Bavel wordt samengevoegd met Breda of dat alleen kan worden volstaan met de rand ten noorden van Bavel. Bestaan er nog onzekerheden over de mogelijkheden om op de bouwlokatie Bavel woningen te bouwen, zo vroegen dezelfde leden. De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen zich ook af er een MER-rapportage nodig is voor dit gebied. Dezelfde leden vroegen zich af of er nog onzekerheden bestaan om hier woningen te bouwen. De leden van de fractie van het CDA sloten, als de kwantitatieve onderbouwing van de bouwlokatie Bavel-Dorst voldoende hard is, hun steun voor een grenscorrectie ten noorden van Bavel niet uit.
Dat de kern Bavel wel en Prinsenbeek niet door de provincie bij Breda is gevoegd, zoals de leden van de PvdA zich afvroegen, is in de concept-ontwerp regeling door gedeputeerde staten gemotiveerd door aan te geven dat een samenvoeging met Prinsenbeek naar het oordeel van gedeputeerde staten niet nodig was, omdat de ruimtelijke oplossingen reeds elders voor Breda waren gevonden, namelijk in Teteringen en in Bavel. Later is door middel van de bovengenoemde brief en in het uitwerkingsplan aangegeven dat toch ook Prinsenbeek, waar overigens eerst nog nader onderzoek moet plaatsvinden, wellicht in aanmerking zal komen voor de ruimtelijke uitbreiding na de planperiode. Daarentegen is in Bavel directe ruimtelijke uitbreiding mogelijk. In het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda is vastgesteld dat er circa 1500 woningen tot 2005 gepland worden ten noorden van Bavel. Dit gebied is qua aantal te bouwen woningen niet MER-plichtig is. Hoewel er tot op het moment dat een bouwvergunning verleend wordt onzekerheden bestaan over de mogelijkheden om op de lokatie Bavel te bouwen, acht de provincie de bouwlokatie op het schaalniveau van het Uitwerkingsplan realiseerbaar. Het is de verwachting dat na afloop van de planperiode er nog 2000 tot 3500 woningen gebouwd zullen worden ten oosten van Bavel, aldus de gemeente Breda in haar brief van 26 maart jl. aan de Vaste commissie van Binnenlandse Zaken. De leden van de fractie van de PvdA vroegen daarbij of deze gegevens overeenkomen met de inzichten van de provincie respectievelijk Nieuw-Ginneken. De provincie heeft desgevraagd bevestigd dat de aangegeven zoekruimte (globaal) overeenkomt met de bouwlokatie zoals die in het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda is aangegeven. De gemeente Nieuw-Ginneken echter is van mening dat de belangrijkste uitbreidingslokaties in de westelijke richting van het centraal stedelijk gebied liggen. Bovendien zullen de kosten voor de aanleg van de infrastructuur buitengewoon hoog zijn en door de vuilstort en de aanvliegroute zal er naar de verwachting van Nieuw-Ginneken in Bavel veel minder en veel later woningbouw zal plaatsvinden dan aanvankelijk werd gedacht.
Hoeveel woningen zal een zelfstandig Nieuw-Ginneken jaarlijks bouwen en waar, vroegen de leden van de fractie van de PvdA. Het is niet ondenkbaar dat een eventueel zelfstandig Nieuw-Ginneken ook op dezelfde plaats zou gaan bouwen, gelet op de grote vraag die er naar woningen is in de regio.
In het geval er slechts een grenscorrectie wordt uitgevoerd ten behoeve van deze woonlokatie, zal de kern Bavel uiteindelijk volledig worden omringd door Bredaas grondgebied, hetgeen een sociaal-geografisch knelpunt oplevert. Ik acht dit een ongewenste ontwikkeling. De geplande woningbouw bij Bavel ligt geheel in centraal stedelijk gebied, antwoord ik op de vraag van de leden van de fractie van het GPV. Dat is inderdaad het geval. Bij de vaststelling van het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda heeft het college van gedeputeerde staten toepassing gegeven aan de in het streekplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van de aanpassing van de begrenzing van het centraal stedelijk gebied in deze richting.
De leden van de fracties van de VVD, D66 en het GPV vroegen zich af of er gelet op de milieuzonering van vuilnisbelt en vliegbasis in het algemeen woningbouw bij Bavel mogelijk is. Zoals blijkt uit de kaart bij bovengenoemde brief, die ook aan u is gezonden, is dit het geval. Woningbouw is gepland zowel buiten de hinderzône van de vuilstort Bavel, die overigens vóór het jaar 2000 gesaneerd wordt als buiten de 35 KE grens van het vliegveld Gilze-Rijen.
De leden van de fractie van de VVD vroegen mij of er alleen huisvuil gestort is op de vuilstort Bavel-Dorst. De afgelopen vijftien jaar is er naast huishoudelijk afval ook met huishoudelijk afval vergelijkbaar bedrijfsafval, zoals bouw- en sloopafval gestort. Op de vuilstort zijn geen chemische afvalstoffen gestort, aldus informatie die verkregen is van de provincie. De gemeente Breda voegt daar nog aan toe dat de Grontmij die eigenaar is van deze vuilstort en als zodanig verantwoordelijk voor de vuilstort, deze vuilstort de komende jaren bewaakt. De lokatie van de vuilstort moet de komende jaren alleen in de recreatieve sfeer gezien worden. Voor woningbouwlokatie is deze lokatie niet geschikt, maar het gebied moet wel opgenomen worden in de uitwerking van het stedelijk gebied. Er heeft ten behoeve van de vuilstort een milieu-aspecten-studie plaatsgevonden.
– Ulvenhout, Galder en Strijbeek
De leden van de fracties van de VVD, het GPV, de SP en de Groep Nijpels vroegen naar de meerwaarde voor Breda van de kernen Ulvenhout, Galder en Strijbeek.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen mij daarbij in te gaan op de omvang van het buitengebied van Alphen en Riel, Chaam, Baarle-Nassau en Nieuw-Ginneken. Hoe loopt de Ecologische hoofdstructuur en welke programma's worden uitgevoerd om die veilig te stellen? Wat is het voordeel om die maatregelen onder een bestuur te laten uitvoeren? Welke complicaties doen zich voor als drie of vier gemeenten erbij zijn betrokken.
In het gebied Galder en Strijbeek zijn rond bestaande bos- en natuurgebieden beheersgebieden, reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten gelegen. Van het buitengebied van Alphen en Riel, Baarle-Nassau en Chaam valt een groot deel binnen de ecologische hoofdstructuur De veiligstelling en versterking vindt onder andere plaats door aankoop van reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsgebieden en het afsluiten van beheersovereenkomsten in natuurgebieden
Programma's in dat kader zijn:
• regulier aankoopbeleid ecologische hoofdstructuur
• landinrichtingsproject in Ulvenhout-Galder
• beekherstelproject van de Chaamse beken
• landinrichtingsproject in Baarle-Nassau
• landinrichtingsproject in Alphen en Riel.
Vanzelfsprekend kan het bij de uitvoering van deze programma's een voordeel zijn om ze uit te laten voeren door één gemeente. Het onderhandelen tussen vele partners is immers tijdrovend en gecompliceerd. In mijn voorstel wordt het genoemde aantal gemeenten dan ook teruggebracht tot twee: Breda en Baarle-Nassau, hetgeen mij uit oogpunt van effectiviteit en efficiency een pluspunt lijkt.
De leden van de fractie van het GPV vroegen tevens of het niet wenselijk is een landschappelijk gebied ten zuiden van Breda en Tilburg bij een sterke plattelandsgemeente te voegen. Volgens deze leden kan Zuid-Nieuw-Ginneken beter met Baarle-Nassau worden samengevoegd. D66 voegt daaraan toe dat een eventuele zelfstandigheid van Baarle-Nassau zou moeten leiden tot een heroverweging van de groene gemeente in relatie tot Nieuw-Ginneken zowel als in relatie tot Gilze-Rijen. Ik kom op deze laatste vraag terug bij de behandeling van de vragen over de nieuwe gemeente Baarle-Nassau. De leden van de fractie van de SP vroegen zich af waarop de verwevenheid van Ulvenhout met Breda is gebaseerd. Vanuit verschillende fracties wordt de suggestie gedaan om de gemeente Nieuw-Ginneken te splitsen, hetzij conform het provinciaal voorstel ten zuiden van Bavel, hetzij met de A58 als grens. Volgens de leden van de fractie van de RPF kan een splitsing versterkend werken naar twee kanten. Zij vroegen zich daarbij af of er geen valse tegenstelling wordt gecreëerd tussen een groene gemeente en de centrumgemeente. Ook volgens de leden van de fractie van D66 doet een grens op de A58 recht aan enerzijds de ruimtelijke behoefte van Breda en Bavel en anderzijds aan de verwevenheid van Ulvenhout met Breda. Welke consequenties voor de regels voor woningtoewijzing heeft een samenvoeging met Nieuw-Ginneken, vroegen de leden van de fractie van PvdA. Verder vroegen de leden van de fractie van de PvdA of de A58 niet beschouwd zou kunnen worden als grens tussen stedelijk en landelijk gebied. In hoeverre is er met het fysieke gegeven van rijkswegen in dit gebied (de A58 en de A27) rekening gehouden, zo vroegen dezelfde leden. Over het nut van samenvoeging van de gemeente Nieuw-Ginneken hadden de leden van de fractie van de SP tot slot grote twijfels.
In de toelichting op mijn voorstel heb ik aangegeven dat bij de beoordeling van de vele opties een aantal factoren een rol spelen, die uiteindelijk teruggebracht kunnen worden tot de kernvraag: moet in dit geval de centrumgemeente worden versterkt of de groene gemeente? Weliswaar wordt dit gebied doorsneden door een aantal snelwegen, maar zoals ik ook al heb aangegeven ten aanzien van Prinsenbeek in relatie tot Breda wordt het gehele stedelijke gebied van Breda daardoor omringd en doorsneden. De leden van de fractie van D66 vroegen zich af waarom ik in mijn finale afweging ten aanzien van Nieuw-Ginneken de fundamentele keuze heb gemaakt vóór de versterking van een centrumgemeente boven de versterking van een landelijk gebied en waarom er wordt uitgegaan van een hiërarchie tussen grote stad en landelijke gemeenten. Zoals in het Beleidskader van 15 september 1995 is aangegeven ben ik van mening dat grote steden gelet op hun functie op economisch, sociaal-maatschappelijk en ruimtelijke gebied en gelet op de daarmee gerelateerde problemen, waarvoor die gemeenten staan, versterkt dienen te worden. In het geval er een afweging moet plaatsvinden tussen de belangen van een grote stad en die van een landelijke gemeente ligt de prioriteit bij de grote stad.
Hoewel er in de kernen Galder en Strijbeek niet gebouwd kan worden vanwege de ecologische hoofdstructuur, ben ik van mening dat de samenvoeging met de gehele gemeente Nieuw-Ginneken de voorkeur verdient. Ten eerste levert deze samenvoeging een beter grensbeloop op dan de eerder voorgestelde zogenaamde corridor bij Hazeldonk en krijgt Breda als centrumstad bovendien het beheer van zijn directe grensgebied met België. In antwoord op de vraag van de leden van het GPV wat de voordelen zijn van het beheer over dit directe grensgebied met België kan ik meedelen dat beheer van een substantieel grensgebied noodzakelijk is, wil Breda een volwaardige gesprekspartner zijn voor Belgische overheden als gemeenten en provincie. Ten tweede is er een ontwikkeling waargenomen waarbij grensverkeer, om de controle bij de grenspost Hazeldonk te ontwijken, veelal vanuit criminele overwegingen afbuigt door het landelijk gebied ten oosten van de A16 en daar de grens overkomt. Aan de westkant van de A16 is al voorzien in extra controle, aan de oostkant is de gemeente Breda voornemens voorzieningen te treffen. Ten derde is het in het algemeen onwenselijk gemeenten te splitsen vanwege de ingewikkelde overgang van rechten en plichten en de personele gevolgen van zo'n gesplitste gemeente. Ten vierde is sprake van een totale verwevenheid van de kern Ulvenhout met Breda: Ulvenhout is nu in feite al een wijk van Breda, evenals andere wijken van Breda. Het gaat hier niet alleen om de vraag wat de toegevoegde waarde is van Ulvenhout is voor Breda, maar om deze totale verwevenheid. Ten vijfde wordt ook de kwaliteit van de stedelijke omgeving van de gemeente Breda versterkt door samenvoeging met Nieuw-Ginneken, doordat er zowel ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden als mogelijkheden op het gebied van recreatie en natuur binnen de gemeente Breda komen. Ten zesde ben ik ervan overtuigd ben dat Breda, gelet op het beheer van het groen binnen de huidige gemeentegrenzen, goed is toegerust om de relevante taken uit te voeren.
Op het draagvlak van Breda zal deze samenvoeging effect hebben: ondermeer de samenstelling van het woningbestand van Nieuw-Ginneken bestaat voor 91% uit koopwoningen en voor 19% uit huurwoningen. Dit leidt tot een wijziging van de samenstelling van de totale woningvoorraad van Breda. Welke consequenties deze samenvoeging zal hebben voor de regels met betrekking tot woningtoewijzing, waarnaar de leden van de PvdA-fractie vroegen, is niet bekend.
Zoals ik al in het beleidskader heb aangegeven is er bij een afweging binnen één gebied tussen vergroting van landelijke gemeenten enerzijds of versterking van een centrumgemeente anderzijds sprake van een zekere hiërarchie. In deze hiërarchie krijgt versterking van centrumgemeenten prioriteit. Uit een oogpunt van ruimtelijke ontwikkeling alsmede van sociaal-maatschappelijk en economisch draagvlak dient Nieuw-Ginneken met Breda te worden samengevoegd.
Voor wat betreft het gebied Hazeldonk, een gebied met een duidelijke bovenlokale functie, ben ik van mening dat dit het best kan worden ingedeeld bij Breda. Een bedrijventerrein met een dergelijke internationale functie hoort in mijn visie beheerd te worden door de centrumgemeente Breda. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de fracties van het GPV en de SGP. Dit bedrijventerrein is van strategische betekenis voor de economische ontwikkeling van Breda. Daarom is geen integrale samenvoeging van Rijsbergen en Zundert voorgesteld. Wel is er bij de bepaling van de toekomstige gemeentegrens naar gestreefd om de huidige gemeente Rijsbergen zoveel mogelijk intact te laten. De gemeente Rijsbergen bereidt momenteel een bestemmingsplan voor ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Hazeldonk in noordelijke richting, aan de oostzijde van de A16. Ik bespeur steun voor deze opvatting.
Wel wordt een aantal vragen gesteld over de inspanningsovereenkomst tussen het ministerie van Justitie en de gemeente Rijsbergen. In antwoord op de vragen van de leden van de fracties van PvdA, CDA en VVD met betrekking tot deze overeenkomst kan ik het volgende meedelen. Het ministerie van Justitie is inderdaad een inspanningsverplichting aangegaan ten opzichte van de gemeente Rijsbergen om te trachten de grensovergang Hazeldonk en het aanmeldcentrum voor asielzoekers voor wat betreft openbare orde en veiligheid onder één gemeentelijk beheer te houden. Over deze inspanningsverplichting heeft overleg plaatsgevonden tussen beide departementen. Van het gesprek dat ik hierover met de burgemeester van Rijsbergen heb gevoerd, heeft laatstgenoemde naar mijn mening een onjuiste interpretatie gegeven op de hoorzitting. Ik heb de burgemeester van Rijsbergen erop gewezen dat ik als verantwoordelijke bewindspersoon voor de herindeling in dezen in mijn afweging verschillende factoren heb meegewogen. Deze afweging heeft tot een andere conclusie geleid dan de gemeente Rijsbergen wellicht voorstond. Ik heb daarbij overigens, anders dan de burgemeester suggereerde, geen nadere toelichting kunnen geven op de motivering van het voorstel, daar het wetsvoorstel op dat moment bij de Raad van State in behandeling was. Daarmee heb ik overigens niets willen toe- of afdoen van de waarde van de overeenkomst tussen Justitie en Rijsbergen. Zoals ook te lezen valt uit de antwoorden op de schriftelijke vragen aan de minister van Justitie (Vragen van het lid Verhagen (CDA), nr 2959606310, d.d. 15 februari 1996) heeft deze inspanningsverplichting er niet toe geleid dat in de afweging voor de toekomstige indeling een keuze is gemaakt conform de wens van Rijsbergen.
De openbare-orde problematiek van de drugsrunners op de A16 ondermeer nabij de grensovergang Hazeldonk mede in relatie tot het aanmeldcentrum in Rijsbergen, wordt erkend als een reëel en internationaal probleem. Er bestaat een internationaal «Hazeldonk-overleg» waarin politie, openbaar ministerie en de betrokken landen participeren (België, Nederland, Frankrijk en in mindere mate Luxemburg) om te komen tot grensoverschrijdende politiële en justitiële samenwerking. Volgens mijn informatie is er ten aanzien van dit probleem tussen de betrokken partners in West-Brabant overeenstemming. Dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 over de opstelling van de regering ten aanzien van de wenselijkheid van een goede politiële aansturing in dit gebied. De regionale politie mag hiervoor inderdaad voldoende geëquipeerd worden geacht. Ook het ministerie van Justitie erkent overigens dat het wetsvoorstel er niet toe leidt dat de zorg voor openbare orde en veiligheid in dit gebied niet op een adequaat niveau zou kunnen worden behartigd. In mijn visie zal Breda, als verantwoordelijke gemeente voor de openbare orde met een belangrijk deel van de A16 binnen zijn grenzen, heel goed in staat zijn de eventuele extra noodzakelijke inspanningen bij de grensovergang en het expeditieterrein Hazeldonk te organiseren. Inderdaad spelen de beheers- en veiligheidsaspecten bij de overgang naar deze centrumgemeente, zoals de leden van de fracties van de PvdA, D66 en de RPF vroegen, een belangrijke rol. Zowel de lokatie aan de grens als het aanmeldcentrum blijven ressorteren onder één politieregio. Tussen de betrokken burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de korpschef kunnen in de beheerssfeer nadere afspraken gemaakt worden. De samenwerkingsovereenkomst van 1 februari 1996, waarnaar de leden van de fractie van de VVD mij in dit verband vroegen is mij niet bekend. Ook navraag bij het ministerie van Justitie en via dat ministerie in het gebied heeft in dezen niets opgeleverd. Ik kan dan ook evenmin een antwoord geven op de vraag van dezelfde leden naar de ervaringen die, naar ik aanneem in relatie met genoemde overeenkomst, inmiddels zijn opgedaan met de politiezorg in dat gebied.
De leden van de fracties van het CDA, de VVD, en de Groep Nijpels vroegen waarom Diunt naar Breda zal overgaan. Gelet op het grensbeloop van de door mij voorgestelde gemeente Breda, ligt het absoluut niet voor de hand deze kern naar de nieuwe gemeente Zundert te laten overgaan. Bij een handhaving van de overgang van het gebied aan weerszijden van de A16 en het grondgebied van de gemeente Nieuw-Ginneken naar Breda, zou in zo'n geval, zoals de burgemeester van Breda terecht opmerkt in zijn brief van 26 maart jl., een enclave aan de oostzijde van de A16 worden gecreëerd.
De leden van de PvdA vroegen mij in verband hiermee nogmaals uit te leggen waarom het hier een grenscorrectie en geen splitsing van een gemeente betreft. Van een grenscorrectie is sprake zolang er niet meer dan 10% van de bevolking overgaat naar een andere gemeente. In het geval van Hazeldonk en Diunt is er geen sprake van de overgang van meer dan 10% van de bevolking van Rijsbergen naar Breda.
Anders is dat met betrekking tot de kern Hazeldonk ten westen van de A16. De leden van de fracties van de PvdA en het CDA hebben twijfels over de overgang van Hazeldonk. Volgens deze leden is de westzijde van de A16 als grens beter geschikt. Bestaan er plannen om bij Hazeldonk ten westen van de A16 ruimte te maken voor economische bedrijvigheid en of uitbreiding van de infrastructuur, vroegen dezelfde leden. Ook de leden van de fractie van D66 vroegen zich af hoe breed de zone langs de A16 zou moeten zijn. Deze agrarische zone past naar de mening van deze leden beter bij de nieuwe gemeente Zundert.
De grens leggen direct aan de westzijde van de A16 is uit beheersmatig oogpunt ongewenst. Allereerst is een verbreding van de A16 in voorbereiding. Daarnaast is de uitkomst van de tracéstudies ten behoeve van de HSL nog niet bekend. In mijn visie moeten deze belangrijke infrastructurele werken zeker onder verantwoordelijkheid te vallen van de gemeente Breda. Ik heb dan ook geen reden gezien om af te wijken van het provinciale plan.
De leden van de fracties van D66 en de SGP vroegen mij om een standpunt met betrekking tot het kerkdorp Schijf. Ik heb in deze geen aanleiding gezien van het provinciale standpunt, waarbij dit kerkdorp overgaat naar Rucphen, af te wijken, hoewel ik weet dat de beslissing van de provincie over het grensbeloop verzet heeft opgeroepen bij het gemeentebestuur van Zundert. De Commissie van onafhankelijke deskundigen ex art. 285 van de Gemeentewet ex artikel 285 van de Gemeentewet, heeft indertijd in het advies aan mij geconcludeerd dat de provincie in dezen een zorgvuldige procedure heeft gevoerd. Het open overleg over deze grenscorrectie is in tegenstelling tot wat de gemeente Zundert aanvoert, wel gehouden.
De centrumgemeente Tilburg wordt samengevoegd met de gemeenten Berkel-Enschot, Goirle en Udenhout. Ik ben van mening dat deze samenvoeging tegemoet komt aan de behoefte aan de ruimtelijke uitbreiding van Tilburg, zowel als aan de behoefte tot versterking van het draagvlak voor de komende langere periode. De commissie-Schampers heeft indertijd aan gedeputeerde staten geadviseerd om het gehele centraal-stedelijk gebied samen te voegen tot de gemeente Tilburg. In dit advies van deze commissie is hierover onder andere het volgende gesteld: «Het rijks- en provinciaal beleid is erop gericht om de grootschalige stedelijke voorzieningen te concentreren in centraal stedelijk gebied. Om die reden als ook vanwege de nu reeds vrijwel in elkaar lopende bebouwing van Tilburg, Berkel-Enschot en Goirle, moet naar de mening van de commissie binnen afzienbare termijn rekening gehouden worden met het ontstaan van een aaneengesloten stedelijk gebied. () De thans verbrokkelde bestuursstructuur is te beschouwen als een knelpunt dat dringend om een oplossing vraagt». Dit in antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de PvdA. De reden dat de commissie indertijd niet tevens adviseerde de gemeente Udenhout hierbij te betrekken is gelegen in het feit dat ten tijde van de vaststelling van het advies in 1992 de ontwikkelingsrichting voor te bouwen woningen in noordoostelijke richting nog onbekend was.
De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de actuele stand van zaken inzake woningbouwcijfers. Heeft Tilburg uitgaande van het Trendrapport of het provincievoorstel genoeg ruimte tot 2020? De leden van de fractie van de VVD vroegen welke mogelijkheden Tilburg heeft om op eigen grondgebied te bouwen (woningen en bedrijven) en of Berkel-Enschot voldoende is voor de ruimtenood van Tilburg. Wat is de werkelijke behoefte voor 25 jaar woningen en bedrijven gelet op het Trendrapport 1995.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich daarbij af welke ruimtelijke ontwikkeling vast ligt, voor welke periode die is geraamd respectievelijk over welke latere ruimtelijke ontwikkeling nog discussie loopt en welke «claims» daarin zijn ingebracht door Tilburg en de omliggende gemeenten. Welke cijfers worden gehanteerd voor woningbouw en bedrijvigheid?
Komt de A58-studie overeen met het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg en welk gebied heeft conflicterende bestemmingen, zo vroegen dezelfde leden.
Het Tilburgse bouwprogramma van 1994 tot 2013 bevat ca. 18 500 woningen. Uitgaande van een opleveringstermijn van twee jaar wordt hiermee in de woningbehoefte tot 2015 voorzien. Dit bouwprogramma is gebaseerd op het provinciaal streekplan (tot 2005). In dit bouwprogramma zijn slechts 3000 woningen opgenomen als gevolg van de extra taakstelling uit het Trendrapport 1992 (conform visie provincie) en niet de 6500 woningen die Tilburg als daaruit voortvloeiende extra behoefte had getaxeerd; dit is gedaan omdat in het Trendrapport 1995 over een lagere behoefte is geprognostiseerd.
Rond het jaar 2000 is de capaciteit in de Reeshof en in de bestaande stad uitgeput en moet overgestapt worden naar Noordoost. De benodigde capaciteit aldaar tot 2015 bedraagt dan ca. 9500 woningen.
Als de periode 2015–2020 ook in de beschouwing wordt betrokken – conform de voor de herindeling gestelde termijn van minimaal 25 jaar – dan komt de benodigde capaciteit weer uit op 13 000 woningen. Dat is conform de capaciteit waarvan bij opstelling van de structuurschets voor de bouwlocatie Noordoost is uitgegaan.
Het woningbouwprogramma tot 2020 ziet er dus uit als volgt:
Westelijke uitbreidingsrichting volgens het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg (grondgebied Tilburg)
Reeshof ca 7000 won. tot 2000 (is dan vol)
Noordoostelijke uitbreidingsrichting volgens het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg (grondgebied Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout)
Noordoost ca 3000 won. tot 2005
ca 6000 won. tot 2015
ca 4000 won. tot 2020 (is dan vol)
Zuidelijke uitbreidingsrichting volgens het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg (grondgebied Goirle)
Goirle ca 1700 won. tot 2005 (volgens eigen plannen Goirle)
0 won. tot 2015
0 won. tot 2020
Het bedrijvenprogramma tot 2020 ziet er uit als volgt (in netto uitgeefbare ha)
Jaar: | 2000 | 2005 | 2010 | 2015/2020 | totaal |
---|---|---|---|---|---|
Vossenberg | 105 | 23 | 32 | = 160 | |
Avenue A58 | 22 | 65 | 23 | 20 | = 130 |
Noordoost | 30 | 25 | 95 | = 150 | |
Spinder | 25 | = 25 | |||
totaal | 465 |
Gelet op de cijfers van de gemeente Tilburg, de cijfers in het provinciaal Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg en op de actualisering van de VINEX voor de periode van 2005–2015, heb ik begrip voor de claims van de gemeente Tilburg. Ik neem daarbij wederom alle voorbehouden en onzekerheden waarop ik al eerder ben ingegaan in par. 1.1 in ogenschouw.
Zoals blijkt uit de brief van het gemeentebestuur van Tilburg aan de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken verschillen de gemeenten Tilburg en Goirle en de provincie van mening over de bestemming van het gebied langs de A58. De kern van het meningsverschil is dat Tilburg van mening is dat hier een bedrijvenbestemming dient te worden gerealiseerd. De gemeente Goirle wenst hier woningbouw en sportvelden te realiseren en de provincie heeft bewilligd in een gemengde bestemming. De gemeente Tilburg is van mening dat er in stadsregionaal verband voldoende alternatieven voor woningbouw beschikbaar zijn in kwaliteit en omvang en vindt het wenselijk dat in het Riels Kwadrant de werkgelegenheid prevaleert boven sportvelden. Voert de provincie het beleid om de bij de gemeentelijke herindeling betrokken gemeenten voor voldongen feiten te stellen met betrekking tot de planologische invulling van een gebied, zo vroegen de leden van de fractie van de PvdA zich in dit verband af. Ik constateer dat er een meningsverschil tussen de provincie en Tilburg bestaat. Ik kan niet beoordelen in hoeverre bovengenoemde stelling daaraan ten grondslag ligt.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen wat het kabinet indertijd concreet heeft gedaan met het streven om tot de status van Kaderwetgebied te komen van Tilburg.
Het SMB is formeel nooit een BoN-gebied geweest. Het toenmalige kabinet heeft gekozen voor zeven stedelijke gebieden. In de BoN-nota's 1 en 2 zijn deze gebieden de BoN-gebieden genoemd. In BoN-1 is tevens een toetsingskader aangegeven om de ontwikkelingen in diverse gebieden te kunnen beoordelen.
Belangrijk was dat op grond van deze beschreven problematiek en de vertaling daarvan in beleidsplannen zoals de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra, het structuurschema Verkeer en Vervoer, de Nota Regionaal Economisch beleid, de nota Volkshuisvesting in de jaren Negentig en andere nota's uiteindelijk tot een selectie van de zeven BoN-gebieden is gekomen.
Bij de parlementaire behandeling van de Kaderwet bestuur in verandering is nog eens uitvoerig tussen kabinet en Tweede Kamer van gedachten gewisseld over uitbreiding van het aantal BoN-gebieden, waaronder het SMB. Uiteindelijk is besloten om het SMB niet als achtste BoN-gebied in de Kaderwet op te nemen.
Vervolgens heeft de gemeente Tilburg ingezet op samenvoeging met de gemeente Berkel-Enschot en dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD, de kernen van Udenhout en Goirle.
Wat betreft dit wetsvoorstel is Goirle van mening dat dit niet gebaseerd is op het rijksbeleid zoals dat gold ten tijde van de vaststelling van de desbetreffende ontwerp-regeling en dat dit wel het geval had moeten zijn. De leden van de fractie van de PvdA vroegen mijn commentaar hierop. De leden van de fractie van de VVD betwijfelen in navolging van de Raad van State of hier is voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid. De leden van de fractie van het GPV vroegen een uiteenzetting van de procedure, de afweging en de beslissing inzake de samenvoeging van Tilburg en Goirle. Ik wijs het bezwaar van de gemeente Goirle van de hand. Voor de nadere motivering verwijs ik naar par. 1.1, waarin ik uitgebreid ben ingegaan op dit onderwerp.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen mij in te gaan op het bezwaar van Goirle dat Tilburg haar standpunt omtrent de samenvoeging met Goirle te laat heeft kenbaar gemaakt. Ik meen niet dat dat het geval is. De raad van Tilburg sprak in zijn raadsbesluit van 21 november 1994, in aanvulling op eerder geuite wensen met betrekking tot de gemeentelijke indeling rond Tilburg, uit dat ook de kern Goirle bij de nieuw te vormen gemeente Tilburg zou moeten worden ingedeeld. De samenvoeging met de gemeenten Berkel-Enschot en Udenhout en het gebied van het Riels Kwadrant achtte Tilburg belangrijk vanwege de ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden. Ten aanzien van Goirle en de kern Riel is gewezen op de aspecten van oriëntatie van beide op Tilburg en de ruimtelijke verwevenheid van Goirle met Tilburg, alsmede het feit dat Goirle deel uitmaakt van het centraal stedelijk gebied. Ook de aspecten van draagvlak speelden mee bij het gemeentebestuur van Tilburg voor samenvoeging met de kern Goirle.
Provinciale staten hebben de ontwerp-regeling vastgesteld zonder de claims van Tilburg, zoals die in genoemd raadsbesluit zijn samengevat te honoreren. Nu het Tilburgse raadsbesluit kennelijk geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de provincie lijkt me dit argument primair irrelevant. Secundair is het onjuist. Provinciale staten hebben de ontwerp-regeling in december 1994 vastgesteld en niet in september 1994, zoals de gemeente Goirle aanneemt, daar er een formele blokkade lag om een ontwerp-regeling vast te stellen ingevolge artikel 285 van de Gemeentewet, waarin wordt aangegeven dat provinciale staten geen ontwerp-regeling vaststellen dan nadat het oordeel over de ingestelde verzoeken om een oordeel ter kennis zijn gebracht aan provinciale staten.
Een vroegtijdige positiebepaling van een gemeente kan inderdaad nuttig zijn. Echter, tegelijkertijd kunnen zich ontwikkelingen voordoen waardoor men van positie wijzigt. Het kan aan geen gemeente worden tegengeworpen dat de gemeente als gevolg van gewijzigde omstandigheden zijn inzichten verder ontwikkelt en wijzigt.
– Samenvoeging ook met de landelijke gebieden
Ik heb in mijn voorstel niet slechts de woonkernen maar het hele gebied van de gemeenten Udenhout en Goirle samengevoegd met Tilburg omdat samenvoeging van gehele gemeenten verre de voorkeur verdient boven splitsing van gemeenten. Ik ga in principe slechts tot splitsing van gemeenten over in het geval zwaarwegende argumenten daartoe nopen. De kwaliteit van de leefomgeving verbetert als een grote gemeente ook groene gebieden onder zijn beheer heeft. Ook in dit geval geldt dat wanneer er een keuze gemaakt moet worden tussen de centrumgemeente en de meer landelijke gemeente, de eerste een zekere prioriteit geniet, zoals ik al eerder heb beargumenteerd in antwoord op de vragen ten aanzien van Nieuw-Ginneken. Dit in antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de fractie van D66.
Bovendien is er geen enkele aanwijzing te veronderstellen dat een centrumgemeente niet evenzeer een goed beheer kan voeren in landelijke of natuurgebieden als een kleinere gemeente. Voor de natuurgebieden geldt daarbij nog dat het daadwerkelijke beheer vaak wordt uitgevoerd door beheersorganisaties als het Brabants landschap of Staatsbosbeheer. Uit navraag bij het ministerie van VROM bleek dat men ook daar niet a priori uitgaat van een verband tussen de kwaliteit van het natuurbeheer en de grootte van gemeenten. Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over de activiteiten van Tilburg op het gebied van het natuurbehoud kan ik meedelen dat Tilburg momenteel al grote natuurgebieden aan de westkant van de huidige gemeente beheert en tot voor een aantal jaren het beheer heeft gevoerd over de Regte Heide, dat nu onder de gemeente Goirle valt.
Uit de vragen naar samenvoeging van meer landelijke gebieden en de centrumgemeenten bespeur ik een zekere ongerustheid over de mate waarin deze gebieden in stand zullen blijven. Zullen de gebieden niet langzamerhand worden volgebouwd en zal de centrumgemeente niet slordig met de ruimte omgaan, zo vroegen de leden van de fractie van GroenLinks. De vrees van een verder sluipende bebouwing in landelijke gebieden is inderdaad begrijpelijk, maar dit speelt niet alleen in grote gemeenten: ook kleine gemeenten leggen voor de realisatie van de woningbehoefte steeds vaker beslag op de omliggende groene gebieden. De gemeente Tilburg is zich dit gevaar in ieder geval bewust gelet op de uitspraak dat het stedelijk gebied wat Tilburg betreft compact van karakter moet zijn.
De gemeente Tilburg heeft niet zozeer aangedrongen op toevoeging van landelijk gebied, zoals de leden van de fractie van de PvdA mij terecht voorlegden, maar heeft met name de noodzaak van een integraal bestuur van het stedelijk gebied centraal gesteld. Daarnaast benadrukt de gemeente Tilburg toch eveneens het beheer van het landelijk grensgebied met België, enerzijds vanwege de goede verhouding tussen grijs/groen, anderzijds vanwege de economische samenhang van Tilburg met Turnhout.
De leden van de fractie van de PvdA stelden de vraag wat Tilburg doet aan kernenbeleid. In de brief van Tilburg aan de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken geeft Tilburg aan dat de schaalvergroting en integraal beleid zich heel wel laat combineren met een specifieke en buurtgerichte aanpak. Op stadsdeelniveau zullen gemeentelijke en maatschappelijke diensten worden aangeboden en worden burgers betrokken bij hun dagelijkse woon- en leefomgeving. Het Tilburgs model van de gemeentelijke organisatie wordt op dit moment ontwikkeld in de richting van een vraaggestuurde, gebiedsgerichte organisatie.
De fractieleden van de PvdA vroegen mij waarom afgezien is van het doorvoeren van de grenscorrectie ten behoeve van de noordwestelijke randweg om Tilburg, de zogenaamde noordwest-tangent. Ik heb bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel geen wijzigingen aangebracht op het niveau van grenscorrecties, omdat ik in het algemeen van mening ben dat noodzakelijke grenscorrecties op het niveau van de provincie kunnen worden vastgesteld. Bovendien heb ik onvoldoende inzicht in de gedetailleerde grensbelopen. In dit specifieke geval heb ik inmiddels begrepen dat provinciale staten hebben besloten in afwijking van het voorstel van gedeputeerde staten, dat te zijnertijd alleen de strook grond die nodig is voor de aanleg van dit infrastructurele werk – de noordwest-tangent – dwars door het grondgebied van Gilze-Rijen, over zal gaan naar de gemeente Tilburg. Ik ben geen voorstander dit zeer onlogisch grensbeloop en het daarbij creëren van een enclave aan de oostzijde van deze weg. Als een grenscorrectie wordt doorgevoerd dient mijns inziens het gebied aan de oostzijde van de noordwest-tangent aan Tilburg te worden toegevoegd.
De leden van de fractie van het CDA beoordelen het argument dat Berkel-Enschot ingeklemd zal raken tussen verstedelijkt gebied nu de ontwikkelingsrichting voor bouwen en bedrijvigheid in noordoostelijke richting gaat, als zwaarwegend. Ik vat deze conclusie op als steun van deze leden voor dit deel van het voorstel. Evenzeer bespeur ik steun voor de samenvoeging van Berkel-Enschot en Tilburg van de leden van verschillende andere fracties. Wel vroegen de leden van de fractie van de VVD zich af in hoeverre Tilburg tot 2017 vooruit kan met alleen een samenvoeging met Berkel-Enschot.
Zoals blijkt uit de cijfers in par. 2.1.2. heeft Tilburg voor de verwezenlijking van de woningbouwprognoses het gehele gebied tussen Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout nodig. Tot 2005 wordt de bouw voorzien van 3 à 4000 voorzien op het huidige grondgebied van Tilburg en Berkel-Enschot. Tevens worden daar 40 ha bedrijventerreinen ontwikkeld. Na 2005 wordt er in de richting van Udenhout gebouwd. Het gaat dan om nog eens 3 à 4000 woningen en ongeveer 120 ha bedrijventerrein.
De gemeente Udenhout wordt samengevoegd met de gemeente Tilburg. Hieronder volgt een uitwerking van de argumenten waarom tot deze keuze is gekomen, mede in relatie tot de hierover gestelde vragen.
Dat de gemeente Udenhout één van de snelst groeiende gemeenten van Midden-Brabant is, zoals in memorie van toelichting op basis van informatie van de provincie is vermeld, is door de gemeente zelf genuanceerd. Naar aanleiding van een desbetreffende vraag van de leden van de PvdA volgen hier de door de gemeente aangegeven nuanceringen: de eerste heeft betrekking op het feit dat genoemde groei te maken had met een inhaalslag in de Udenhoutse woningbouw die zich vanaf 1985 voordeed. De tweede nuancering houdt in dat de bevolkingsontwikkeling vanaf 1993 weer licht dalend is. De woningvoorraad van Udenhout is tussen 1985 en 1996 met 29% gegroeid. Deze iets hogere groei is inderdaad veroorzaakt door het bouwen tussen 1987 en 1989. In de afgelopen jaren is Udenhout er niet in geslaagd om het richtgetal te halen. Op de vraag van dezelfde leden in welke mate Udenhout afhankelijk is van de werkgelegenheid van Tilburg kan ik meedelen dat van het aantal werkzame mensen (3600) er 1037 naar Tilburg pendelt. 437 Tilburgers pendelen naar Udenhout.
Hoe wordt het draagvlak bevorderd van Tilburg door samenvoeging met Udenhout en beletten de natuurwaarden niet een stedelijke verwevenheid van Udenhout met Tilburg, zo vroegen de leden van de fractie van de VVD. Is er stedebouwkundig een groene buffer te vormen tussen Udenhout en Tilburg, met andere woorden, is een grens tussen beide wenselijk als grens tussen het stedelijk gebied en het landelijke gebied, zo vroegen de leden van de fracties van D66 en de Groep Nijpels. De stedelijke ontwikkeling is tussen Tilburg en Berkel-Enschot en tussen Tilburg en Udenhout gepland. Berkel-Enschot en Udenhout zullen aan elkaar groeien, hetgeen, indien Udenhout niet bij dit voorstel wordt betrokken, een geografisch knelpunt zal gaan opleveren. In het Uitwerkingsplan stadsregio Tilburg wordt tevens de verwachting uitgesproken, dat de stedelijke ontwikkeling van Tilburg, na de planperiode of zelfs al tijdens de planperiode, verder in de richting van Udenhout zal gaan, waardoor Udenhout geheel vastgroeit aan Tilburg. Dit mede in antwoord op de vraag van de leden van de fracties van de VVD en van D66. Hierdoor is tevens duidelijk dat het niet wenselijk is hier een grens te handhaven.
De natuurwaarden van Udenhout liggen voornamelijk aan de noordkant van deze gemeente en vormen dus geen beletsel voor een stedelijke afstemming. De reden van afwijking van het provinciale plan is enerzijds het toekomstig aan elkaar vastgroeien van Udenhout aan Tilburg en daarmee het te verwachten sociaal-geografische knelpunt tussen Udenhout aan Tilburg. Anderzijds heb ik de keuze tussen de opties van een samenvoeging van Udenhout met Tilburg of van een samenvoeging van Udenhout met de landelijke gemeente Loon op Zand in het voordeel van de eerste gemaakt. Als er een afweging moet worden gemaakt tussen de versterking van een landelijk versus een stedelijk gebied, geeft het nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindeling aan dat prioriteit dient te worden gegeven aan de centrumgemeente.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de gemeente Udenhout in het recente verleden heeft geprobeerd NS station Berkel/Enschot te realiseren. Voor zover bekend heeft deze gemeente in het recente verleden geen pogingen ondernomen om een NS-station gerealiseerd te krijgen. Dezelfde leden vroegen of het nieuwe stedelijke gebied Berkel-Enschot en Udenhout gunstiger liggen ten opzichte van het centrum van Tilburg dan West-Tilburg. De geplande NS-voorstadshalte in het stedelijk gebied Berkel-Enschot/Udenhout ligt hemelsbreed op ruim 6 km van het centrum. De afstand tot de geplande NS-voorstadshalte in Tilburg-West bedraagt ruim 7,5 km. Het centrum van Goirle ligt overigens op 4 km van het centrum van Tilburg.
De leden van de fracties van de PvdA vroegen naar mijn mening over een eventuele samenvoeging van de kern Biezenmortel van de gemeente Udenhout met de gemeente Haaren.
Ik ben geen voorstander van een dergelijke splitsing van de gemeente Udenhout. De argumenten daarvoor stemmen in grote mate overeen met die van een samengaan van een ongesplitst Nieuw-Ginneken bij Breda. Kort samengevoegd gaat het daarbij om het gecompliceerde effect van een splitsing op het samenvoegingsproces. Ook een centrumgemeente kan in staat worden geacht om een landelijk of een natuurgebied te beheren. Een dergelijk gebied kan een waardevolle bijdrage betekenen aan de kwaliteit van de stedelijke woonomgeving.
De leden van de fractie van het CDA, het GPV, de VVD en de Groep Nijpels vroegen het kabinet waarom is voorbij gegaan aan het advies van de provincie Noord-Brabant om Udenhout met Loon op Zand samen te voegen en welke criteria daarbij zijn gehanteerd. Het CDA geeft het kabinet genoemde samenvoeging in overweging. In dit verband ga ik eveneens in op de opmerking van de leden van de fractie van de PvdA, die het samengaan van beide gemeenten niet als een min of meer voorspelbare reactie zien om aan een samenvoeging met de centrumgemeente te ontsnappen, maar als een verdedigbare keus om een sterk toeristisch-recreatieve gemeente tot stand te brengen. Hoe wordt dit oogmerk beoordeeld? Welke varianten waren eerst voorbereid, zo vroegen dezelfde leden.
Ik heb het voorstel gedaan om Udenhout samen te voegen met Tilburg vanwege de toekomstige verwevenheid en de functie die Udenhout voor Tilburg zal vervullen, zie voor een uitgebreide toelichting par. 2.1.2. onder b. Daarbij wijs ik er op dat de gemeente Udenhout een samenvoeging met Loon op Zand niet als eerste keuze heeft gezien. In een eerder voorstel van gedeputeerde staten zouden de gemeenten Udenhout en Berkel-Enschot worden samengevoegd. Daarmee zou niet alleen een bestaand knelpunt worden opgelost, maar «tevens de ruimtelijke knelpunten als gevolg van het aaneengroeien van beide gemeenten in de toekomst». Berkel-Enschot was voorstander van dit plan, Udenhout opteerde toen voor behoud van zelfstandigheid. In het herziene herindelingsplan van gedeputeerde staten, waarin Berkel-Enschot bij Tilburg werd gevoegd, werd voorgesteld om Udenhout samen te voegen met Loon op Zand. De gemeente Udenhout opteerde toen primair voor een samenvoeging met de nieuw te vormen gemeente Haaren en slechts indien dit niet haalbaar mocht zijn, met de gemeente Loon op Zand of de gemeente Oisterwijk/Moergestel.
In reactie op de vraag van de fractie van het GPV naar een alternatief voor mijn voorstel, te weten een samenvoeging van de gemeenten Loon op Zand, Udenhout en de Drunense Duinen, verwijs ik naar de memorie van toelichting waarin ik in paragraaf 2.4 ben ingegaan op het onder beheer van één gemeente brengen van het natuurgebied de Loonse- en Drunense Duinen. Ik heb daarbij echter opgemerkt dat dit naar mijn oordeel in dit geval te ver gaat. Bovendien heb ik, gelet op de afweging, prioriteit te geven aan de versterking een centrumgemeente boven een landelijke gemeente, dit alternatief niet als voldoende argument gezien om af te zien van de samenvoeging Tilburg/Udenhout.
De voorgestelde samenvoeging van Goirle met Tilburg heeft vele vragen opgeleverd vanuit uw Kamer. De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen nogmaals om de argumenten voor samenvoeging van Tilburg en Goirle. Zijn er aanvullende argumenten voor samenvoeging van Goirle en Tilburg, wat levert de versterking van het draagvlak op voor Tilburg, zo vroegen de leden van de fracties van de PvdA en D66. Ze vroegen zich daarbij af of Goirle niet zelfstandig kan blijven. Wat is de toegevoegde waarde van Goirle voor Tilburg, is een van de vragen van de leden van de fractie van de VVD. In hoeverre is de ruimtenood van Tilburg door samenvoeging met Goirle op te lossen? Welke ontwikkelingen geeft het streekplan aan? Wat is de reactie van het kabinet op alleen een grenscorrectie tussen Goirle en Tilburg te beginnen bij de Katsbogten en eindigend met de Blauwe Hoef? In ieder geval spraken de leden van de fractie van de VVD zich uit tegen een splitsing van Goirle. Evenmin waren zij overtuigd van de noodzaak om Riel bij Goirle te voegen, als Goirle zelfstandig zou blijven. Ook de leden van de fractie van het CDA wensten een nadere discussie over de toekomstige positie van Riel, echter vanuit een andere uitgangspositie, namelijk dat een samenvoeging met Goirle niet onlogisch is gelet op de nabije ligging van Riel. De leden van de SGP-fractie waren niet overtuigd door de argumenten voor samenvoeging van Goirle met Tilburg. Zoekt Tilburg zijn uitbreiding niet vooral in noordoostelijke richting zo vroegen dezelfde leden.
Op de motivering van de commissie-Schampers voor samenvoeging van Tilburg en Goirle, waarnaar de leden van de fractie van de PvdA vroegen, ben ik hierboven ingegaan.
Waarom is een samenvoeging van Goirle en Hilvarenbeek overwogen? Is dit plan eerder ingebracht en wat zijn de vooren nadelen, vroegen de leden van de fracties van de PvdA en D66. Welke ecologische samenhang tussen het landelijk gebied van Goirle bestaat er met dat van de buurgemeenten? Is het waar dat Goirle met zijn woningbouw het landelijk gebied is ingedrongen, zo vroegen de leden van beide fracties daarnaast.
De leden van de fractie van D66 vroegen waarom de nieuw te vormen gemeente ook de zuidelijke landschappelijke gebieden nodig heeft. Welke garantie is er dat Tilburg het natuurbeleid zal voortzetten? Is de kern van de motivering van het voorstel de verwevenheid van Goirle met Tilburg nu er weinig ruimtewinst is, zo vroegen de leden van de fractie van D66. Kan er een vergelijking worden gemaakt van Vught, Rosmalen in relatie tot 's-Hertogenbosch met de positie van Goirle in relatie tot Tilburg, zo vroegen de leden van de fracties van de PvdA en D66.
In de provinciale ontwerp-regeling is naar mijn mening onvoldoende uitvoering gegeven aan de noodzakelijke versterking van Tilburg. Vanwege de ligging van Goirle in het centraal-stedelijk gebied en de ruimtelijke, zowel als de sociaal-maatschappelijke verwevenheid, de geplande woningbouw en bedrijventerreinen en de prioriteit die in de afweging moet liggen bij de centrumgemeente, heb ik dit voorstel gedaan. De sociaal-maatschappelijke verwevenheid komt vooral tot uitdrukking in de grote mate van afhankelijkheid van Goirle voor zijn werkgelegenheid van Tilburg. Het merendeel van de beroepsbevolking van Goirle pendelt naar Tilburg. De mensen die naar Goirle verhuizen zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit Tilburg. Ook is er een hoge mate van oriëntatie qua onderwijs en voorzieningen op Tilburg.
De ruimtelijke verwevenheid van Goirle met Tilburg is in een oogopslag te zien en zal naar verwachting alleen maar toenemen, zeker als de plannen van de invulling van de gebieden langs de A58 zullen zijn uitgevoerd. Goirle en Tilburg verschillen van mening over de uitwerking van de plannen voor het gebied rond de A58. De invulling van dit gebied zal echter hoe dan ook leiden tot het nog verder aaneengroeien van Tilburg en Goirle. Het uitsluitend toepassen van een grenscorrectie tussen Goirle en Tilburg, te beginnen bij de Katsbogten en eindigend met de Blauwe Hoef, leidt dan ook tot een nieuw geografisch knelpunt en acht ik ongewenst.
Over de uitwerking van plannen langs de A58 zijn beide gemeenten het nu niet eens: Goirle wenst daar een gemengde bebouwing van woningen en bedrijven, omdat Goirle zelf nauwelijks ontwikkelingsmogelijkheden voor uitbreiding van de woningbouw op eigen grondgebied heeft. Tilburg daarentegen acht een ontwikkeling van de bedrijvenlokaties ter plekke wenselijk, gelet op de daar aanwezige infrastructuur. Voor woningbouw zijn er betere alternatieven beschikbaar elders in het stadsregionale gebied, aldus Tilburg. De Tilburgse plannen passen met betrekking tot het gebied Katsbogten en gedeeltelijk voor het gebied Surfplas in het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg, voor wat betreft de Bakertand, Plint en Punt passen ze om verschillende redenen niet in het Uitwerkingsplan Stadsregio Tilburg. Tilburg heeft hierover heropening van het overleg met de provincie gevraagd. Gedeputeerde staten hebben over deze studie geen standpunt ingenomen.
Zonder een uitspraak te willen doen over de inhoud van dit verschil van mening, geeft dit voorbeeld duidelijk aan dat er in deze situatie geen integrale afweging plaatsvindt van de alternatieven binnen het totaal van de stadsregio. Door de voorgestelde samenvoeging kan deze afweging integraal door één gemeentebestuur geschieden.
De leden van de fractie van het CDA vroegen in hoeverre deze samenvoeging te maken heeft met het verhogen van het inwonertal (ofwel «draagvlak»). Voor de algemene opmerkingen over het begrip draagvlak verwijs ik naar par. 1.1, waarin ik reeds op dit onderwerp ben ingegaan. Het werkloosheidspercentage is in Goirle gunstiger, het gemiddeld inkomen hoger, de leeftijdsopbouw jonger etc. De sociaal-economische structuur van Tilburg wijzigt naar verwachting bij samenvoeging met Goirle naar verwachting in gunstige zin. Bij een samenvoeging met Tilburg kan de huidige woningvoorraad van Goirle voor de nieuwe gemeente Tilburg een positieve bijdrage leveren tot een meer gedifferentieerd woningaanbod in de totale gemeente, waardoor de scheefheid in het aanbod aan woningen wordt teruggedrongen.
Ik heb, ondanks de voorgaande overwegingen, bij de voorbereiding van het wetsvoorstel ook het alternatief van een samengaan van Goirle met de gemeenten Hilvarenbeek en Diessen overwogen omdat ik bij de afwijkingen van het provinciaal voorstel alle mogelijkheden die mij door gemeenten zijn voorgelegd in de afweging heb willen betrekken. Voor een eventuele samenvoeging van Goirle met Hilvarenbeek en Diessen speelde vooral het beperkte draagvlak van de voorgestelde gemeente Hilvarenbeek/Diessen een rol. Ook heb ik de duidelijke ecologische samenhang die tussen het landelijk gebied van Goirle met dat van Hilvarenbeek en tussen Goirle en Riel met name door beekdalstructuren en grote landgoederen in ogenschouw willen nemen. Ook de mogelijke samenvoeging van Riel met een zelfstandig blijvend Goirle heb ik daarbij overwogen. De functie van Riel voor de woningbouwbehoefte voor Goirle is onvoldoende overtuigend, te meer daar er in dit voorstel van uit wordt gegaan dat Tilburg de functie heeft om de woningbouwopgave voor het geheel van het centraal stedelijk gebied te realiseren.
De vraag is gesteld de gemeente Goirle te vergelijken met Vught en Rosmalen. De commissie-Schampers adviseerde beide gemeenten samen te voegen met de gemeente 's-Hertogenbosch; de eerste vanwege de ruimtelijke mogelijkheden voor de centrumgemeente en beide vanwege de verwevenheid met en oriëntatie op die stad. De provincie vond deze voorstellen te ver gaan en stelde slechts een grenswijziging met Rosmalen voor. Dit voorstel is overgenomen door mijn ambtsvoorgangster. Bij mijn aantreden heb ik, gelet op het commentaar dat uw Kamer op dit plan gaf, het voorstel zodanig aangepast dat de gehele gemeente Rosmalen bij 's-Hertogenbosch werd gevoegd. Meermalen heb ik daarbij aangegeven dat het slechts uit respect was voor het tot dan toe gevolgde bestuurlijk traject dat ik niet ook de gemeente Vught heb samengevoegd met 's-Hertogenbosch: daar waren op zichzelf voldoende argumenten voor evenals overigens voor de samenvoeging van Goirle met Tilburg.
Bij de voorgestelde samenvoeging van Goirle met Tilburg is de vraag gesteld wat de toegevoegde waarde van Goirle voor Tilburg is. Ik ben op de argumenten hiervoor al uitgebreid ingegaan. Naar mijn mening is daarnaast tenminste evenzeer van belang wat de toegevoegde waarde van Tilburg voor Goirle is. Wellicht, als een aantal Kamerleden niet overtuigd is van het antwoord op de eerste vraag, laten zij zich overtuigen door het antwoord op de tweede vraag. Een integraal bestuur in een gebied waarin de verwevenheid groot is en nog zal toenemen is van essentieel belang voor de mogelijkheden voor de toekomstige ontwikkeling van dat gebied. De eigen identiteit van Goirle zal mijns inziens in stand kunnen blijven, ook binnen een te vormen gemeente. Dat tonen huidige wijken met hun eigen karakter in Tilburg aan.
2.2. Regionale centrumgemeenten
2.2.1. De nieuwe gemeente Bergen op Zoom
Diverse fracties hebben vraagtekens geplaatst bij het voorstel voor de nieuwe gemeente Bergen op Zoom, zoals dat volledig overeenkomstig het voorstel van de provincie door mij is ingediend.
De leden van de CDA-fractie vroegen om een nadere toelichting op de voorgestelde samenvoeging van de gemeenten Halsteren en Bergen op Zoom. De leden van deze fractie vroegen of een samenvoeging niet zou kunnen worden voorkomen door een grondruil tussen beide gemeenten.
Nagenoeg alle fracties vroegen zich af of splitsing van de huidige gemeente Halsteren en samenvoeging met Steenbergen van het gebied rond de kernen Lepelstraat, Kladde en Klutsdorp niet meer voor de hand zou liggen dan het oplossen van de bestaande knelpunten door grenscorrecties zoals die nu zijn toegepast. De leden van de fracties van PvdA, CDA, VVD, D66 en de SGP vroegen zich af of de dorpen Lepelstraat, Kladde en Klutsdorp vanwege het specifieke landelijke karakter, de maatschappelijke oriëntatie of de opinie van de bevolking niet beter bij de nieuwe gemeente Steenbergen zouden kunnen worden gevoegd. In dit verband vroegen de leden van de fracties van PvdA, D66 en de Groep Nijpels in hoeverre de gemeente Bergen op Zoom zich voorbereidt op een te voeren beleid voor het landelijk gebied. De leden van de fracties van VVD en SGP vroegen naar de mate waarin het onderhavige gebied bij kan dragen aan de behoefte aan ruimte van Bergen op Zoom om woningbouw te plegen. Zou de grens niet beter op de N286 gelegd kunnen worden?
Alle fracties wensten een nadere toelichting op of onderbouwing van de keuze van het kabinet om het provinciale voorstel te volgen, met betrekking tot de grenscorrecties aan de zuidkant van de nieuwe gemeente rondom de kernen Heimolen en Zuidgeest. De fracties van PvdA, VVD, Groep Nijpels, SGP en GPV vroegen daarbij aandacht voor de stedebouwkundige en infrastructurele vraagpunten. De leden van de fracties van PvdA, D66, SGP en GPV vroegen zich af of het grensbeloop niet aan had kunnen sluiten bij herkenbare landschappelijke elementen, waarbij sommige fracties expliciet het beekdal ten zuiden van Bergen op Zoom noemen. Tevens vroegen deze fracties zich af hoe de groene functie van dit gebied een rol heeft gespeeld in de besluitvorming. De fracties van CDA en VVD wilden weten wat in het algemeen de meerwaarde van deze grenscorrectie voor Bergen op Zoom is. De leden van de fracties van PvdA en SGP vroegen zich af hoe het «knippen» in de huidige gemeente Woensdrecht zich verhoudt met het uitgangspunt dat gemeenten zoveel als mogelijk in hun geheel worden samengevoegd. De leden van de D66-fractie stelde de wensen van de bevolking van Heimolen en Zuidgeest aan de orde.
Het voorstel tot vorming van de nieuwe gemeente Bergen op Zoom is in z'n totaliteit overgenomen uit het provinciaal voorstel. De vervlechting van de gemeenten Halsteren en Bergen op Zoom op zowel sociaal-economisch als maatschappelijk en fysiek terrein is evident (de commissie-Schampers sprak zelfs van een als eenheid functionerende stedelijke samenleving). Een intensivering van de fysieke relaties ligt gezien de ruimtelijke mogelijkheden rond Bergen op Zoom in de lijn der verwachting. De uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw in Bergen op Zoom raken uitgeput. Gelet op de belemmeringen in de ruimtelijke ontwikkeling van Bergen op Zoom in westelijke richting (Zeeland), in zuidelijke richting (ecologische verbindingszone, bestaande en toekomstige infrastructuur, de mogelijke aanleg van een bedrijventerrein in de Augustapolder, Landgoed Mattemburgh) en in oostelijke richting (snelweg en groene hoofdstructuur) is een samenvoeging van Bergen op Zoom en Halsteren noodzakelijk om in de behoefte aan ruimte voor de centrumstad Bergen op Zoom in de toekomst te kunnen voorzien. Door indeling van Halsteren bij Bergen op Zoom is de gemeente ook in staat de nodige afwegingen te maken bij noodzakelijke uitbreiding van wonen en werken. Het voorstel tot samenvoeging van de gemeenten Halsteren en Bergen op Zoom voorziet naar de mening van het kabinet in voldoende mate in de gewenste schaalvergroting voor het gebied rond Bergen op Zoom. De gemeenteraad van Halsteren heeft aangegeven dat er naar zijn mening nog genoeg bouwruimte voor Bergen op Zoom zou zijn in de Augustapolder. De mogelijkheden voor de invulling van de ruimte in de Augustapolder wordt echter negatief beïnvloed door de aanwezigheid van een ecologische verbindingszone, de lage ligging van het gebied en de invloed van infrastructuur. Bovendien komt het gebied mogelijk in aanmerking voor bedrijfsvestiging.
Naar de mening van het kabinet is het doen van grenscorrectievoorstellen zoals die bij de kernen Kladde en Klutsdorp en rondom de kernen Heimolen en Zuidgeest primair een verantwoordelijkheid van de provincie. Het kabinet heeft onvoldoende argumenten gehad om van het provinciale voorstel op deze onderdelen af te wijken. Ik geef de overwegingen van de provincie hier in het kort weer.
In het provinciale voorstel is er voor gekozen hele gemeenten samen te voegen en splitsing van de gemeente Halsteren achterwege te laten. De sterke mate waarin de inwoners van Lepelstraat op Halsteren zijn georiënteerd alsmede de instandhouding van de ruimtelijk structurele eenheid van de Brabantse Wal zijn aanleiding geweest om af te zien van zo'n splitsing. Een en ander wordt nader toegelicht op pagina 12 van de ontwerp-regeling van de provincie. Dergelijke overwegingen passen binnen het rijksbeleid met betrekking tot splitsing van gemeenten en ik heb dan ook geen aanleiding gezien om op dit punt van het provinciaal voorstel af te wijken.
De provinciale keuze voor een grenscorrectie aan de zuidkant van Bergen op Zoom (opnemen van de kernen Heimolen en Zuidgeest in de nieuwe gemeente), is met name gebaseerd op de volgende overwegingen. Het gebied sluit direct aan op de bebouwing van Bergen op Zoom en de inwoners zijn nagenoeg geheel op Bergen op Zoom georiënteerd. Bovendien wordt het gebied door het Landgoed Mattemburgh en de vliegbasis gescheiden van Woensdrecht. Indeling van het gebied bij Bergen op Zoom past ook goed bij de toeristisch-recreatieve functie van die gemeente. Ook op dit punt heb ik daarom geen dringende redenen gezien om van het provinciale standpunt af te wijken.
Met betrekking tot de vragen over de aanleg van een rondweg rond Bergen op Zoom kan het volgende worden gemeld. Het gebied Heimolen kent in het streekplan gedeeltelijk de aanduiding «agrarisch gebied» en gedeeltelijk «groene hoofdstructuur». De vraag over plannen ten aanzien van de aanleg van een ontsluiting van Bergen op Zoom door dit gebied berust mogelijk op een misverstand. De gemeente Bergen op Zoom heeft in haar structuurschets 1993 aangekondigd te willen onderzoeken of de zogenaamde Markiezaatsweg in zuidelijke richting verplaatst kan worden met een rechtstreekse aanhaking op de A58, mede teneinde het gebied Augustapolder zo optimaal mogelijk te kunnen benutten. Dit speelt zich dus af aan de westzijde van de A58 terwijl het gebied Heimolen aan de oostzijde ligt.
Deze plannen zijn nog niet nader geconcretiseerd. Op het niveau van de structuurvisie heeft het college van gedeputeerde staten zich niet op voorhand verzet tegen deze gedachte. In het kader van de beperkte ruimtelijke mogelijkheden van Bergen op zoom ligt een zo optimaal mogelijk gebruik van het gebied Augustapolder ten behoeve van stedelijke ontwikkeling voor de hand.
Of er rondom kernen aan de noord- en zuidrand van de nieuwe gemeente in de toekomst wel of geen sprake van omvangrijke woningbouw zal zijn, valt voorlopig niet concreet te beoordelen. Toevoeging van gebied, zoals dat in het voorstel is gedaan, bevordert echter in hoge mate de zoekmogelijkheden voor de nieuwe gemeente waar het gaat om de keuzen van bouwlocaties en de inpassing van de recreatieve functie daarbij. Voor een gemeente met een regionale centrumfunctie zoals de nieuwe gemeente Bergen op Zoom heeft, is dat in mijn ogen van groot belang. Een dergelijke opvatting past ook binnen het Beleidskader gemeentelijke herindeling, waarin geformuleerd wordt dat bij de afweging tussen vergroting van een plattelandsgemeente, of versterking van een centrumgemeente de keuze ten gunste van de laatste uit moet vallen.
Over de beleidsvoering voor landelijk gebied van de gemeente Bergen op Zoom kan ik u meedelen dat de gemeente is gestart met de ontwikkeling van een zelfstandig bestemmingsplan buitengebied en een landschapsbeleidsplan voor het totale buitengebied. Het groenstructuurplan van de binnenstad sluit daarop aan. De gemeente levert een vergelijkbare inspanning als de steden Breda en Tilburg.
2.2.2. De nieuwe gemeente Roosendaal
De leden van de fracties van PvdA, CDA, D66 en GPV vroegen een nadere toelichting op de keuze om het provinciale voorstel met betrekking tot de vorming van de nieuwe gemeente Roosendaal te volgen. De leden van deze fracties vroegen onder meer naar de rol van het advies van de commissie -Schampers bij de besluitvorming en de mogelijke bufferfunctie die Wouw zou kunnen vervullen. De leden van de PvdA-fractie vroegen het kabinet in te gaan op de bezwaren die de gemeente Wouw in 1994 inbracht tegen het provinciaal voorstel. Deze leden zouden graag toegelicht zien hoe de voorgestelde opheffing van Wouw zich verhoudt tot het laten bestaan van zelfstandige gemeenten tussen Tilburg en Breda (Gilze en Rijen) en Breda en Roosendaal (Etten-Leur en Rucphen).
Het provinciale voorstel voor de vorming van de nieuwe gemeente Roosendaal is door het kabinet volledig overgenomen. Voornaamste reden daarvoor is het uitgangspunt dat regionale centrumgemeenten zodanig moeten worden versterkt dat zij voldoende draagkracht en ruimte krijgen voor een lange periode. Dat uitgangspunt is ook door de provincie gehanteerd bij de totstandkoming van haar voorstel. Belangrijk is in dit verband geweest dat allerlei ruimtelijke voorzieningen op eigen grondgebied moeten kunnen worden gerealiseerd. Daar waar die mogelijkheid in de huidige situatie niet bestaat, is bij de totstandkoming van het voorstel overwogen of uitbreiding van het grondgebied mogelijk was. In het geval van de gemeente Roosendaal is uitbreiding op het gebied van wonen en werken aan de westzijde van de stad te verwachten. In mogelijke uitbreiding van bedrijventerreinen aan de noord- en noordoostzijde van de stad wordt voorzien door grenscorrecties met de gemeenten Rucphen en Oud- en Nieuw Gastel. Van de gemeente Wouw is geconstateerd dat deze een beperkt draagvlak heeft. Gelet op de toekomstige taakvervulling van deze gemeente in relatie tot haar veel grotere buurgemeenten is schaal- en draagvlakvergroting tevens noodzakelijk. Door de commissie-Schampers werd dat ook geconstateerd. De commissie achtte versterking van de positie van de gemeente Wouw gewenst, doch zag geen reële mogelijkheden om dat door middel van herindeling te bereiken. De provincie vond in de noodzaak van gebiedsuitbreiding van Roosendaal ca., gecombineerd met de behoefte aan draagvlakversterking van de gemeente Wouw, aanleiding tot samenvoeging van deze twee gemeenten. Voor beide gemeenten lost dit bestaande en toekomstige knelpunten op. Het kabinet is het, mede gezien de beleidslijn om centrumgemeenten voldoende mogelijkheden te bieden door middel van gemeentelijke herindeling, geheel eens met de provinciale visie en ziet derhalve geen redenen van dit voorstel af te wijken.
De leden van de fracties van PvdA en CDA vroegen of de onderbouwing van het voorstel tot samenvoeging van Wouw en Roosendaal ca. toereikend is. Dit naar aanleiding van de opmerking hierover van de Commissie van onafhankelijke deskundigen ex art. 285 Gemeentewet in haar advies over de gemeente Wouw. Ik verwijs naar het bovenstaande waarin nogmaals uiteen is gezet waarom het kabinet dit provinciale voorstel en de onderbouwing daarvan ondersteunt.
De gemeente Wouw bracht tegen de voorgestelde samenvoeging diverse bezwaren naar voren. Op de pagina's 30 tot en met 32 van de ontwerp-regeling is een samenvatting daarvan opgenomen, alsmede het commentaar van de provincie daarop. De gemeente meent dat er geen juridisch-bestuurlijke knelpunten zijn geconstateerd door de commissie-Schampers. De commissie constateert echter dat versterking van het bestuurlijk-juridisch draagvlak van de gemeente gewenst is. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat genoemde commissie uitging van andere beleidsuitgangspunten dan de huidige. De gemeente meent aan het financieel draagvlak van de nieuwe gemeente Roosendaal niets te kunnen bijdragen. Gezien de ontwikkelingen met betrekking tot de nieuwe financiële verhoudingen heeft dit argument voor samenvoeging van randgemeenten inderdaad aan betekenis ingeboet. Het is echter wel zo dat de gemeente bijdraagt aan het draagvlak van de centrumgemeente waar dat betreft het in stand houden van een voldoende voorzieningenniveau. Centrumgemeenten moeten de mogelijkheid krijgen om zelfstandige afwegingen en keuzen te maken met betrekking tot de beleidsvorming op sociaal-economisch en maatschappelijk terrein.
Met betrekking tot de opmerkingen over het verliezen van de eigen identiteit is al vaker gesteld dat gemeente en gemeenschap niet per se samenvallen. Een wijziging van de bestuurlijke indeling hoeft niet af te doen aan het gemeenschapsgevoel en de betrokkenheid bij de lokale politiek. Een belangrijke taak is daarbij weggelegd voor lokale politieke instituties.
Over de bufferfunctie van het gebied rond de kern Wouw kan het volgende worden opgemerkt. De gemeente Wouw heeft in het vigerende streekplan, dat een planhorizon kent tot 2005, geen functie voor de opvang van de woningbouwbehoefte van Roosendaal en Bergen op Zoom. In die zin kan worden gesteld dat dit gebied een bufferfunctie heeft. Overigens kent het huidige streekplan het begrip bufferfunctie niet. Een van de redenen voor het voorstel om Wouw bij Roosendaal te voegen is de noodzakelijke uitbreiding van woningbouw van Roosendaal na 2005. Overigens zij daar nog aan toegevoegd dat er op provinciaal niveau voldoende planologische instrumenten zijn om, indien het provinciebestuur dit wenst, te voorkomen dat het stedelijk gebied van Bergen op Zoom en Roosendaal aan elkaar vastgroeit.
De positie van Wouw en de keuze om tussen Tilburg en Breda wel een landelijke gemeente te handhaven staan absoluut niet tot elkaar in verhouding. De schaal en functie van de betreffende gemeenten is van een ander kaliber.
Door de leden van de fracties van PvdA, D66 en SGP werd gevraagd naar de mening van de regering over de eventuele vorming van een «duostad» en de consequenties van het opheffen van Wouw voor dergelijke ontwikkelingen. De leden van de GPV-fractie vroegen een meer precieze omschrijving van de juridisch-bestuurlijke knelpunten in de huidige gemeente Wouw.
De discussie over het «duostad»-concept heeft bij de gedachtenvorming over het huidige voorstel geen rol gespeeld, bijgevolg geldt hetzelfde voor de noodzaak van het aan elkaar grenzen van Roosendaal en Bergen op Zoom in dat kader.
Het was de leden van de PvdA-fractie opgevallen dat vanuit de kern Wouwse Plantage een krachtig pleidooi wordt gehouden voor handhaving van de koppeling met het dorp Wouw. Deze leden achtten dit een opmerkelijke opstelling en vroegen of van deze zijde daarop een toelichting kon worden gegeven. De D66-fractieleden vroegen naar de afstemming van de visie op het buitengebied van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal.
De redenen waarom de inwoners van de kern Wouwse Plantage in dit specifieke geval kiezen voor aansluiting bij dezelfde gemeente als de hoofdkern zijn mij niet bekend. Aan dit gevoelen wordt met dit wetsvoorstel overigens tegemoetgekomen. Het beleid ten aanzien van het buitengebied van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal dient in overeenstemming te zijn met de uitgangspunten van het streekplan zoals dat door provinciale staten is ingevuld. Of er nu reeds tussen de twee toekomstige buren wordt overlegd over de afstemming van de nadere invulling van het dit gebied is mij niet bekend.
Op het niveau van grenscorrecties vroegen de fracties van PvdA, VVD, SGP naar de meerwaarde van toevoeging van de kernen Nieuwenberg en het buurtschap Lage Zegge, alsmede naar een reactie op de opinie van de bewoners van dit gebied.
Met betrekking tot de voorstellen voor grenscorrecties rond Nieuwenberg en het buurtschap Lage Zegge wil ik allereerst verwijzen naar hetgeen over grenscorrecties is gezegd onder punt 2.2.2. Ik ben van mening dat de provincie de voorgestelde grenscorrecties voldoende onderbouwd heeft. Voorkomen dient te worden dat op al te korte termijn voor de gemeente Roosendaal opnieuw de noodzaak tot het treffen van een grenscorrectie ten behoeve van uitbreiding van het industrieterrein Majoppeveld ontstaat. De onderhavige grenscorrectie voorziet daarin. Ik kan instemmen met het standpunt van de provincie zoals dat op pagina 35 van de ontwerp-regeling is verwoord. Aan het belang van een centrumgemeente om voorzieningen mede ten behoeve van de regio op eigen grondgebied te kunnen verwezenlijken moet in deze meer gewicht worden toegekend dan aan het agrarisch en groene karakter van het gebied en de eventuele nadelige financiële belangen van de bewoners van dit gebied. Overigens hebben de raden van de betrokken gemeenten ingestemd met de grenscorrectie.
De leden van de fractie van D66 legden mij de kwestie voor van het oorlogsmonument bij de kern Moerstraten. Ten aanzien daarvan stel ik u voor de grens tussen de nieuw te vormen gemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom te wijzigen, zodat het oorlogsmonument van het kerkdorp Moerstraten in dezelfde gemeente komt te liggen als het kerkdorp zelf. Ik heb met de betrokken gemeenten contact gehad en hen meegedeeld dat ik voornemens was een nota van wijziging in te dienen overeenkomstig de wens van burgemeester en wethouders van de gemeente Wouw. De gemeente Bergen op Zoom heeft desgevraagd meegedeeld met een grenscorrectie ten behoeve van het oorlogsmonument te kunnen instemmen, zij het dat het gemeentebestuur van Bergen op Zoom een zo gering mogelijke grenscorrectie voorstelt. Ik stel voor het gehele bosperceel, waarin het monument ligt, in te delen bij de gemeente Roosendaal, teneinde dit gebied onder één gemeentelijk beheer te laten vallen. Ik zal deze nota vergezeld doen gaan van een nota van wijziging met die strekking.
2.2.3. De nieuwe gemeente Waalwijk
In mijn voorstel wordt de gemeente Waalwijk conform het provinciale voorstel samengevoegd met de gemeenten Waspik en Sprang-Capelle.
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, D66 en de SGP stelden verschillende vragen over de mogelijkheden tot woningbouw voor Waalwijk, met name in relatie tot de lokatie West en een eventuele lokatie Noord.
Waarom is Sprang-Capelle nodig, zo vroegen de leden van de VVD-fractie. Is overwogen een grenscorrectie tussen Sprang-Capelle en Waalwijk uit te voeren en een samenvoeging van Waspik, Sprang-Capelle en 's-Gravenmoer? Vormen de natuurgebieden in Sprang-Capelle een belemmering voor woningbouw? Dit laatste werd mede door de leden van de fractie van de SGP gevraagd.
Uitbreiding in westelijke richting ligt mede gezien de samenvoeging van Drunen, Vlijmen en Heusden voor de hand, zo concludeerden de leden van D66.
De leden van de fractie van het CDA beoordeelden dit voorstel vanuit sociaal-cultureel oogpunt niet als de meest voor de hand liggende oplossing, ondanks het feit dat deze leden zich realiseerden dat er ter oplossing van de ruimtelijke knelpunten van Waalwijk weinig alternatieven voorhanden zijn. De verschillen in cultuur en identiteit zouden daarbij aandacht verdienen. Deze leden waren van mening dat de onderwijsvoorzieningen zoveel mogelijk gehandhaafd zou moeten worden, ondanks het verschil in de leerlingendichtheid van de samenstellende gemeenten. Ziet de regering mogelijkheden afzonderlijke opheffingsnormen vast te stellen? De leden van de fractie van de SGP zijn bepaald niet gelukkig met dit voorstel. Zij stelden aan de orde dat het overwegend protestants-christelijke karakter en de geheel andere cultuur van Waspik zich niet goed verdraagt met die van Waalwijk. Ook het lid Hendriks pleitte met het oog op historische en levensbeschouwelijke gronden voor een samenvoeging van de gemeenten Sprang-Capelle, Waspik en 's-Gravenmoer.
De provincie heeft in eerste instantie in het herindelingsplan Midden-Brabant voorgesteld de gemeente Waalwijk in stand te laten en de ruimtelijke knelpunten op te lossen door middel van een aantal grenscorrecties. De mogelijkheden voor Waalwijk om nog op eigen grondgebied woningen te bouwen zijn beperkt tot enige inbreidingsmogelijkheden binnen de bestaande bebouwing. Deze kunnen echter geen substantiële bijdrage leveren aan de behoefte aan woningbouwlokaties. Daarnaast werd voorgesteld de gemeenten Sprang-Capelle, Waspik en 's-Gravenmoer samen te voegen tot een landelijke gemeente. Bij het herziene herindelingsplan, dat is opgesteld na de aanvaarding van motie 2A, heeft de provincie voorgesteld de gemeente Waalwijk, gelet op de regionale centrumfunctie die deze gemeente in de Langstraat heeft, samen te voegen met de gemeenten Sprang-Capelle en Waspik. De belangrijkste reden hiervoor was het genoemde ruimtegebrek, dat in eerdere instantie te krap was berekend om voor de komende 25 jaar te kunnen volstaan. Uitbreiding in oostelijke richting is niet mogelijk, gelet op het natuurkerngebied dat tussen de gemeenten Waalwijk en Drunen inligt. Deze woningbouwbehoefte is mede bestemd voor de regionale woningbehoefte. De gemeente Sprang-Capelle heeft zich verzet tegen deze voorgestelde samenvoeging met als belangrijkste argumenten dat de gemeente Waalwijk niet in westelijke richting dient uit te breiden maar naar het noorden en tevens dat de samen te voegen gemeenten niet bij elkaar passen qua karakter en cultuur. Dit gemeentebestuur heeft een studie laten doen naar de realiseerbaarheid van een mogelijke lokatie Noord. De gemeente Sprang-Capelle stelde dat de bouwlokatie West omstreden is vanwege de effecten voor het natuurgebied «Labbengat». In antwoord daarop gaf de provincie in de ontwerp-regeling aan dat de zoekruimte voor de benodigde woningbouw ten zuiden van de aanvankelijk geplande lokatie gezocht dient te worden, omdat het gebied ten noorden van de spoorlijn als natuurkerngebied is aangemerkt in het streekplan. De Provinciale Planologische Commissie heeft uiteindelijk, alles overwegende, ten faveure van de bouwlokatie West gekozen. Gelet op dit advies en het feit dat hierdoor een aaneengroeien van Waalwijk en Sprang-Capelle wordt gematerialiseerd, hebben provinciale staten voor een samenvoeging van genoemde drie gemeenten gekozen. Deze keuze van de provincie past binnen het Beleidskader gemeentelijke herindeling en ik heb het voorstel dan ook overeenkomstig in het wetsvoorstel opgenomen.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA of het mogelijk is afzonderlijke opheffingsnormen vast te stellen voor delen van de nieuw te vormen gemeente, verwijs ik naar de reactie die eerder in deze nota is gegeven ten aanzien van de opmerkingen over de mogelijke sluiting van de openbare school in Prinsenbeek. Op grond van de in die reactie genoemde bijgevoegde nota van wijziging worden ook voor delen van de nieuwe gemeente Waalwijk afzonderlijke opheffingsnormen mogelijk gemaakt indien deze gemeente binnen drie maanden na de datum van herindeling een splitsingsbesluit neemt en dit binnen 1 maand aan de Minister van OC en W zendt.
Ik ben het wat betreft het verschil in identiteit geheel eens met de opmerkingen daarover van de leden van de fractie van D66, dat de vanuit het gebied aangevoerde identiteitsargumenten op zichzelf geen beslissende vingerwijzing voor de bestuurlijke indeling opleveren. Inderdaad moet het ook binnen de nieuw te vormen gemeente mogelijk zijn om bestuurlijke afspraken te maken over de bewaking van essentiële kwesties als de zondagsrust en dergelijke.
2.3.1. Samenvoegingen in overeenstemming met de voorstellen van de provincies
De vragen die over de voorgestelde gemeenten Bergeyk en Eersel door de leden van verschillende fracties werden gesteld, worden behandeld in par. 2.3.2 onder e, waarin de te vormen gemeenten in de Kempen worden besproken.
De leden van de fracties van het CDA en de Groep Nijpels konden niet instemmen met de voorgestelde samenvoeging omdat niet is aangetoond dat de gemeente Bakel c.a. een zodanig evident knelpunt op bestuurlijk-juridisch vlak heeft dat een zelfstandig voortbestaan niet mogelijk is. Ook de oriëntatie van de bevolking op Gemert is niet optimaal, mede gelet op de historische achtergrond, aldus deze leden. Daarbij vulden de leden van de fractie van de SGP nog aan dat de gemeente Bakel c.a. een sterk eigen aard heeft en dat de relatie met Gemert beperkt is.
Ook een landelijke gemeente die op dit moment goed functioneert krijgt als gevolg van het decentralisatiestreven te maken met een toenemend pakket van taken. Zoals ik in het beleidskader heb aangegeven is het dan ook met het oog op die toekomstige taakstelling noodzakelijk om los van huidige knelpunten een samenvoeging voor te stellen voor dergelijke kleine gemeenten. Ik heb hierbij het provinciale voorstel overgenomen.
De leden van de fracties van de VVD en de Groep Nijpels vroegen waarom niet is overwogen Bakel c.a. samen te voegen met Deurne. Deze gemeente heeft immers ervaring met het besturen van een meerkernige gemeente.
De samenvoeging van Deurne en Bakel c.a. is niet overwogen omdat het provinciebestuur op grond van goede argumenten heeft voorgesteld Bakel c.a. met Gemert samen te voegen. Ook Gemert heeft ervaring met het besturen van een meerkernige gemeente. Daarnaast heeft de gemeente Bakel c.a. niet voor een dergelijke optie gekozen. In zijn reactie op het herindelingsvoorstel van de provincie heeft de raad van Bakel c.a. indertijd uitdrukkelijk een samenvoeging met Deurne als te grootschalig bestempeld.
De leden van de fractie van de VVD vroegen of de regering bereid is de suggestie van de gemeente Gemert te volgen om de werknaam van de nieuwe gemeente te wijzigen in «Gemert-Bakel».
De gemeenteraden van Bakel c.a. en van Gemert hebben inmiddels bij gelijkluidende raadsbesluit vastgesteld de nieuwe gemeente de naam Gemert-Bakel te geven. Hoewel bij naamgeving van nieuwe gemeenten in beginsel de voorkeur wordt gegeven aan een naam die enkelvoudig van samenstelling is, zal ik het voorstel overnemen. Ik ben overigens van mening dat het een goed teken is dat er nu over de naamgeving van de toekomstige gemeente overleg is gevoerd en overeenstemming is bereikt.
De geopperde samenvoeging met Gemert leek de leden van de fractie van D66 en het lid Hendriks de relatief beste optie. Ze waren van mening dat een samenvoeging van Bakel c.a. en Deurne zou leiden tot een wel zeer grote gemeente qua omvang. Ze vroegen hoe het gemeentebestuur van Deurne staat tegenover een samenvoeging van die gemeente met Bakel c.a.
De gemeenteraad van Deurne heeft ingestemd met het herindelingsplan Zuidoost-Brabant en daarmee impliciet met het voorstel van gedeputeerde staten tot samenvoeging van Bakel c.a. met Gemert. Gelet op de mening van de raad van Bakel c.a. was er voor Deurne ook geen aanleiding om een eventuele samenvoeging te overwegen.
De leden van de fractie van het GPV hadden begrepen dat in de provincie Noord-Brabant plannen worden ontwikkeld om de gemeenten Boekel, Veghel en Uden samen te voegen. Deze leden vroegen of dit juist is en zo ja, of dit een ontwikkeling is die tot heroverweging zou moeten leiden van de beslissing Huize Padua niet met de gemeente Gemert samen te voegen. Zij vroegen of er een grenscorrectie dienaangaande wordt overwogen.
De gemeenten Boekel, Uden en Veghel zullen naar verwachting samengevoegd worden. Deze gemeentelijke herindeling zal gerealiseerd worden via een afzonderlijke procedure. De gemeenteraden van Boekel, Uden en Veghel hebben inmiddels gelijkluidende raadsbesluiten genomen tot samenvoeging van die gemeenten. Bij de beoordeling van de ontwerp-regeling van die samenvoeging zal ik tevens de indeling van Huize Padua meewegen. Voor een dergelijke grenscorrectie zouden overigens dwingende redenen moeten zijn.
De leden van de fractie van de PvdA zouden graag wat informatie ontvangen over de keuze die ten aanzien van de kern Sterksel is gemaakt. Is de gemeente Budel als indirect belanghebbende geraadpleegd zo vroegen deze leden.
In het herindelingsplan voor de regio Zuidoost-Brabant is voorgesteld de gemeente Heeze samen te voegen met de gemeente Leende. De gemeente Budel zou worden samengevoegd met de gemeente Maarheeze, inclusief de kern Sterksel. Het college van burgemeester en wethouders van Maarheeze heeft als standpunt aangehouden dat afsplitsing van Sterksel onbespreekbaar was. Na een gehouden volksraadpleging in Sterksel hebben de gemeenteraden van Maarheeze en Heeze zich echter toch uitgesproken voor indeling van Sterksel bij de nieuwe gemeente Heeze. De gemeenteraad van Budel heeft toen geen inhoudelijk standpunt kenbaar gemaakt. Gedeputeerde staten concludeerden dat er ook zonder de kern Sterksel een financieel levensvatbare nieuwe gemeente Budel gevormd kon worden. Er is geen nader overleg geweest tussen de betrokken gemeenten en gedeputeerde staten, omdat de standpunten duidelijk waren. De gemeente Budel heeft haar bezwaren kenbaar gemaakt in de vergadering van de statencommissie voor bestuurlijke organisatie. Provinciale staten hebben het aangepaste voorstel van gedeputeerde staten, waarin de kern Sterksel overgaat naar Heeze, aanvaard. Ik heb geen reden gezien om een ander voorstel te doen.
Wat betreft de kern Bruggenhuizen vroegen de leden van de fracties van de VVD en D66 waarom die overgaat naar de gemeente Valkenswaard. Ook hier heb ik mij geconformeerd aan de argumentatie van de provincie. De kern is volkomen georiënteerd op en slechts goed bereikbaar vanuit de gemeente Valkenswaard. Bruggenhuizen ligt geïsoleerd van de kern Leende en is er door het Leenderbos van gescheiden. Dit bosgebied blijft overigens geheel ingedeeld bij de gemeente Heeze-Leende.
d. Hoeven, Oud en Nieuw Gastel en Oudenbosch
De leden van de fracties van PvdA, CDA (vragen mede gesteld onder punt i. Dinteloord en Prinsenland, Nieuw-Vossemeer en Steenbergen), D66, Groen Links, Groep Nijpels, RPF en GPV, alsmede het lid Hendriks vroegen een nadere toelichting op het voorstel waar het betreft de grens met de nieuwe gemeente Steenbergen bij het buurtschap Stampersgat. Mede naar aanleiding van de wens van de bewoners van Stampersgat, vroegen de leden van deze fracties zich af of het niet logisch zou zijn de suikerfabriek en de kern Stampersgat samen bij de gemeente Halderberge in te delen. Sommige fracties stelden voor in dat geval ook de vloeivelden aan de overzijde van het Mark-Vlietkanaal bij die gemeente in te delen. Andere fracties zouden de grens door het Mark-Vlietkanaal willen leggen. Gevraagd werd naar een reactie van de regering, waarbij ook ingegaan wordt op de bestuurlijke bemoeienis van de gemeenten, op financiële aspecten en op de mening van de directie van de fabriek.
Al eerder is opgemerkt dat op het niveau van grenscorrecties beoordeling van de provinciale voorstellen is gegeven. Het kabinet is van mening dat grenscorrecties in principe een provinciale aangelegenheid zijn. Met betrekking tot de suikerfabriek is het provinciale voorstel dan ook gevolgd, inclusief de grenscorrectie waardoor het fabriekscomplex in zijn geheel bij de nieuwe gemeente Steenbergen wordt ingedeeld. De onderbouwing van dit voorstel is terug te vinden op de pagina's 39 tot en met 41 van de ontwerp-regeling en pagina 5 van het gedeputeerde-statenvoorstel aan provinciale staten tot vaststelling van de ontwerp-regeling (deel II van de ontwerp-regeling), alsmede in de paragrafen 4.3.3 en 4.3.6. van het herindelingsplan (bijlage A bij de ontwerp-regeling). Samengevat wordt hierin een beoordeling gegeven van de vraag of de relatie tussen de kern Stampersgat en de suikerfabriek zodanig is, dat zowel de kern als de fabriek bij één gemeente moeten worden ingedeeld. De provincie heeft uiteindelijk gemeend dat aan die relatie niet een zodanig gewicht moet worden toegekend dat het tot een gezamenlijke indeling bij een van beide gemeenten moet leiden. De kern van het probleem is dat aan een indeling van zowel fabriek als Stampersgat bij Steenbergen of Halderberge te veel nadelen kleven. Indeling van de kern Stampersgat bij Steenbergen verbreekt de bestaande samenhang met Oud Gastel. Bij indeling van de fabriek bij Halderberge moet verlegging van de grens naar het Mark-Vlietkanaal als zeer ongewenst worden beschouwd. De vloeivelden aan de overzijde van het kanaal vormen een functionele eenheid met de fabriek en het verdient, ook vanuit milieu-technisch oogpunt, de sterke voorkeur vloeivelden en gebouwen in één gemeente onder te brengen. Indeling van de vloeivelden bij Halderberge zou echter tot een zeer onevenwichtig grensbeloop leiden. Gezien het bovenstaande heeft het kabinet de provincie op dit punt gevolgd en aan de relatie tussen kern en fabriek niet een zodanig gewicht toegekend dat de historische scheiding van suikerfabriek en kern opgeheven wordt.
e. Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout
De leden van de fracties van de PvdA en D66 vroegen waarom in het geval van de nieuw te vormen gemeente Laarbeek (Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Lieshout) zo zwaar is gewogen dat de gemeenten al in een vergevorderd stadium van samenwerking zijn. Is dit niet een schoolvoorbeeld van het creëren van een voldongen feit, waardoor een zelfstandige afweging van de wetgever bijna onmogelijk wordt? Zij legden in dit verband de opties Gemert/ Beek en Donk/Lieshout, Helmond/Aarle-Rixtel en Bakel c.a./Deurne voor. Los van het principiële punt van de rol van de wetgever, waarop ik al in par. 1.2. ben ingegaan, heb ik me gerealiseerd dat genoemde samenvoeging een aantal andere mogelijkheden zou uitsluiten. Echter, in dat geval zou ik van verschillende onderdelen van het provinciaal plan hebben moeten afwijken. Ik had onvoldoende inhoudelijke argumentatie om dat te doen.
De leden van de fractie van D66 vroegen wat mijn standpunt is over de toevoeging van Geeneind en Kruisschot aan de nieuwe gemeente Laarbeek.
De omgeving Kruisschot en de omgeving Geeneind vormen een sociaal-geografische eenheid met de kern Stiphout van de gemeente Helmond. Daarom verdient het de voorkeur dat deze buurtschappen worden ingedeeld bij Helmond. Hiermee wordt ook de nieuwe gemeentegrens logisch en landschappelijk herkenbaar gelegd.
f. Oirschot en Oost-, West- en Middelbeers
Wat wordt ten aanzien van de nieuw te vormen gemeente Oirschot/ Oost-, West- en Middelbeers bedoeld met de beperkte taakstelling, vroegen de leden van de PvdA-fractie. In welke opzichten is deze taakstelling beperkt te noemen en welke andere gemeenten in het landelijke gebied verkeren op dit punt in een min of meer vergelijkbare positie?
Bij een gemeente met beperkte taakstelling kan worden gedacht aan een gemeente die in de regio geen centrumfunctie vervult mede ten behoeve van omliggende gemeenten of geen specifieke functie vervult op terreinen als bijvoorbeeld recreatie en toerisme. Een gemeente kortom die zich alleen of in hoofdzaak richt op de uitvoering van de lokale basistaken.
g. Geertruidenberg en Raamsdonk
De leden van de fractie van de SGP zagen niet zozeer de noodzaak van een samenvoeging van Geertruidenberg met een andere gemeente. Indien een samenvoeging toch onontkoombaar is, vroegen deze leden, alsmede de leden van de fractie van de VVD de regering de werknaam voor de samenvoeging van de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk te wijzigen in Geertruidenberg.
Ik ben van mening dat deze samenvoeging nauwelijks problemen of vragen oproept. Ik ben bereid de gemeentenaam in het wetsvoorstel te wijzigen, als ik van de beide betrokken gemeenten daartoe tijdig een gelijkluidend besluit ontvang. Na de datum van herindeling kan de nieuwe gemeenteraad dit besluit eveneens nemen: het duurt dan echter nog een jaar voordat de nieuwe naam gebruikt kan worden.
Ik stel ten aanzien van de nieuw te vormen gemeente Raamsdonk overigens een nota van wijziging voor teneinde een beoogde grenscorrectie alsnog op te nemen. In hun gezamenlijke brief van 6 februari jl. meldden de gemeentebesturen van Raamsdonk en Oosterhout mij een omissie in de kaart bij bovengenoemd wetsvoorstel. De grenscorrectie die tussen beide gemeenten is overeengekomen en door provinciale staten is goedgekeurd, is klaarblijkelijk abusievelijk niet verwerkt op de desbetreffende kaart, die behoort bij de ontwerp-regeling van het samenwerkingsgebied Breda. Dat is de reden geweest dat de grenscorrectie niet is opgenomen op de kaart die behoort bij mijn wetsvoorstel.
h. Dinteloord en Prinsenland, Nieuw-Vossemeer en Steenbergen
Op de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen is onder punt d. (Hoeven, Oud en Nieuw Gastel en Oudenbosch) reeds ingegaan. Op deze plaats volsta ik met te herhalen dat naar mijn mening een grensbeloop langs het Mark-Vlietkanaal ongewenst zou zijn. Gezamenlijke indeling van vloeivelden en fabrieksterrein is zeer gewenst.
Dussen en Werkendam wordt besproken in par. 2.3.2 onder b, bij het land van Heusden en Altena, de nieuwe gemeente Woudrichem.
2.3.2. Samenvoegingen die afwijken van de voorstellen van de provincie
a. De nieuwe gemeenten Zevenbergen en Made
Het voorstel om de twee gemeenten Zevenbergen en Made te vormen, in plaats van de drie gemeenten die de provincie had voorgesteld, heb ik mede gedaan omdat vanuit het gebied mij vele signalen bereikten ten gunste van een dergelijke samenvoeging. Dit voorstel is met instemming ontvangen bij de leden van de fracties van de PvdA en D66. De leden van de fractie van de VVD ontvingen graag een nadere argumentatie van deze keuze; met name over de in dat gebied te verwachten economische ontwikkelingen. Zij waren daarbij speciaal geïnteresseerd in de ontwikkelingszone aan weerszijden van de A16, zoals vermeld in de nota «Regionaal Ontwikkelingsperspectief West-Brabant».
In februari 1996 heeft het college van gedeputeerde staten de nota: «Onderzoek naar de mogelijkheden in West-Brabant voor grootschalige terreinen voor bedrijven met specifieke vestigingsvoorwaarden» uitgebracht. Deze studie moet gezien worden als een bijdrage aan de discussie in de regio ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen in het kader van het project Regionaal Ontwikkelingsperspectief West-Brabant (ROP). De nota beschrijft verschillende ruimtelijke mogelijkheden om specifieke bedrijven in West-Brabant te accommoderen op basis van een in 1993 uitgevoerd behoefte-onderzoek dat in opdracht van de stuurgroep West-Brabant is uitgevoerd. De studienota houdt geen keuze in maar dient uitdrukkelijk te worden gezien als bijdrage aan genoemde discussie. In de nota worden 9 mogelijke terreinen nader omschreven, waaronder de genoemde zone ten oosten en ten westen van de A16 ter hoogte van de kern Zevenbergschen Hoek. Met name de zone westelijk van de A16 (oksel A16/A17) aansluitend aan het industrieterrein Moerdijk scoort hoog. De discussie in de regio ten aanzien van dit onderwerp is momenteel in volle gang. Standpunten zijn er echter nog niet ingenomen. Het college van gedeputeerde staten heeft eerder de bereidheid uitgesproken eventuele uitkomsten van projecten in het kader mee te zullen nemen bij een nadere bezinning op het streekplan, die mogelijk kan leiden tot aanpassing of herziening van het streekplan.
Op het grondgebied van de huidige gemeente Klundert ligt 80% van het industrieterrein Moerdijk. De verwachting is dat dit industrieterrein binnen nu en ongeveer 5 jaar vol zal zijn. Uit dien hoofde lopen er op dit moment allerlei studies om tot een uitbreiding in deze regio van het areaal aan industrieterrein te komen. Bij de discussie over deze uitbreiding wordt zowel gesproken over uitbreiding van het industrieterrein Dintelmond (gemeente Fijnaart en Heijningen), over uitbreiding van het industrieterrein Moerdijk (gemeenten Klundert en Zevenbergen) als over industrialisatie langs de A16. Uitbreiding van het industrieterrein Moerdijk is onmogelijk gezien het feit, dat dit terrein al helemaal ingeklemd ligt tussen het Hollands Diep, wegen en bebouwing.
In relatie tot de industriële ontwikkeling speelt de factor openbare veiligheid op de vaarwegen. Het industrieterrein Moerdijk ligt aan het Hollands Diep en het industrieterrein Dintelmond aan het Volkerak; daar tussen in ligt het Volkeraksluizencomplex. Beide rivieren, gelegen tussen Rotterdam en Antwerpen, worden zeer druk bevaren, ondermeer met gevaarlijke stoffen. Deze zeer specifieke problematiek dient integraal te worden aangepakt, hetgeen met dit voorstel wordt bereikt.
Bij het provinciale voorstel werd slechts het industrieterrein Moerdijk onder één lokaal bestuur gebracht. In dit voorstel wordt het beheer van de twee industrieterreinen en de problematiek van de openbare veiligheid van de vaarwegen onder de verantwoordelijkheid van één lokaal bestuur gebracht. Dit mede in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het GPV waarin zij vroegen om een verbijzondering van toekomstige ontwikkelingen, die de nieuwe gemeente met een groot oppervlakte zouden rechtvaardigen.
De leden van verschillende fracties vroegen aandacht voor de uitgestrektheid van de nieuwe gemeente, zowel qua omvang als aantal betrokken gemeenten. De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af of er ooit eerder vergelijkbare samenvoegingen zijn geweest en hoe de interne samenhang kan worden bewaard. Welke voorzieningen zijn of zullen worden getroffen tussen bestuur en kernen? Hoe verhoudt deze samenvoeging zich met het feit dat de gemeenten Asten en Someren, in Zuidoost-Brabant juist vanwege hun oppervlakte niet worden samengevoegd, maar zelfstandig blijven? Welke gemeente zal het bestuurscentrum gaan vormen, zo vroegen deze leden.
Er zijn ook andere voorbeelden te noemen van gemeenten gevormd uit vele gemeenten, bijvoorbeeld Oostburg uit zes gemeenten en delen van vijf gemeenten, Borsele uit twaalf gemeenten, en delen van twee gemeenten, beide in Zeeland, en Zaanstad uit zeven gemeenten. Qua oppervlakte is de nieuwe gemeente Zevenbergen ondermeer vergelijkbaar met de gemeenten als Apeldoorn, Noordoostpolder en Haarlemmermeer. Dat de gemeenten Someren en Asten zelfstandig blijven heeft alles te maken met de taken en de functies van beide gemeenten. Deze zijn beperkt van karakter, dit in tegenstelling tot de huidige en de verwachte taken in het gebied van de nieuw te vormen gemeente Zevenbergen. Waar het bestuurscentrum komt te liggen is mij niet bekend en is overigens een zaak van de betrokken gemeenten oftewel de nieuwe gemeenteraad. Ik verwacht dat de binnengemeentelijke decentralisatie of deconcentratie in de nieuwe gemeente ongetwijfeld veel aandacht zal krijgen, wat de leden van de fractie van D66 reeds opmerkten. De samenhang in het gebied vloeit voornamelijk voort uit de gezamenlijke industriële bemoeienis en voor het overige uit de agrarische en recreatieve taakstelling in dat gebied.
Hoewel de leden van de fractie van het CDA ook wel inzagen dat vruchtbare alternatieven niet voor het oprapen liggen, hebben zij bedenkingen tegen de zeer grote oppervlakte en het aantal betrokken gemeenten. Voor de leden van de fracties van het GPV en de SGP, is de voorgestelde grootte van de gemeente eveneens een punt van twijfel. Hun voorkeur bleef gaan naar het provinciale voorstel. Daarbij was de SGP-fractie van mening dat een samenvoeging van Dinteloord met Fijnaart en Willemstad de voorkeur zou verdienen boven een met Steenbergen. Volgens deze leden verschillen Dinteloord en Steenbergen nogal van karakter.
Voor de inhoudelijke overwegingen van de provincie om dit voorstel te doen verwijs ik naar pagina 37 ev. van de ontwerp-regeling voor Westelijk Noord-Brabant. Over de samenvoeging van de laatste twee gemeenten heb ik geen aanleiding gezien om mij niet achter het provincievoorstel te stellen.
De leden van vrijwel alle fracties stelden vragen over het grensbeloop tussen Zevenbergen en Made. Ze vroegen of het klopt dat een 100-tal woningen ten westen van de spoorlijn onder Zevenbergen valt en de overige 450 overgaan naar Made. Ontstaat er daardoor geen sociaal-geografisch knelpunt? Wat is de oriëntatie van de bewoners van deze kern en waarom zou de toevoeging aan Made niet onoverkomelijk zijn? Moet een knip in een gemeente in het algemeen niet vermeden worden? En als er voor snelwegen wordt gekozen als logische begrenzing van de gemeenten, doorsnijden de A29 en A59 dan nog deze gemeente?
Welke knelpunten van sociaal-geografische aard worden ten aanzien van Helkant, Lage Zwaluwe en Wagenberg opgelost, vroegen de leden van de fractie van D66.
In reactie op de vragen over Zevenbergschen Hoek wil ik graag het volgende opmerken. In mijn voorstel wordt de grens getrokken aan de oostzijde van de spoorlijn Rotterdam-Breda. Ik ben van mening dat dit een logische begrenzing is van de nieuwe gemeenten en ik heb dit argument in dit geval zwaarder laten wegen dan de huidige oriëntatie van de bevolking van Zevenbergschen Hoek op Zevenbergen. Wat betreft de genoemde splitsing van de kern Zevenbergschen Hoek door de voorgestelde grens merk ik het volgende op. Het overgrote deel van de bebouwing van de kern van Zevenbergschen Hoek, namelijk 450 huizen, gaat over naar Made; de ongeveer 100 huizen, die verspreid in het landschap liggen aan de westkant van de spoorlijn blijven bij Zevenbergen. De voorgestelde grens kan in mijn visie niet worden aangemerkt als een grens die de bebouwing van een kern doorsnijdt.
Nu de kern Zevenbergschen Hoek tot nu toe in staat is gebleken, ondanks de huidige bestaande fysieke barrières van de A16 en de spoorlijn om de gemeenschap in stand te houden, verwacht ik niet dat met het vaststellen van de voorgestelde gemeentegrens de gemeenschap van de kern Zevenbergschen Hoek verloren zal gaan. Gemeenschappen in het algemeen worden gekenschetst door de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Hoe de gemeentelijke herindeling ook verloopt: in het verleden is meermalen gebleken dat gemeenschappen, voorzover die aanwezig zijn, blijven bestaan. Dat er in dit specifieke geval voor is gekozen een grens ten oosten van de spoorlijn ten oosten van de A16 te leggen, wil niet zeggen dat alleen nog rijkswegen of spoorlijnen toekomstige grenzen zullen vormen.
Met betrekking tot de door de leden van de fractie van D66 gevraagde sociaal-geografische knelpunten kan ik meedelen dat door het nieuwe grensbeloop de huidige grenzen vervallen die ondermeer dwars door bebouwing van de kernen Noordhoek, Moerdijk, Langeweg, Blauwe Sluis en Wagenberg lopen. Daarmee worden deze, ook door de commissie-Schampers genoemde geografische knelpunten opgelost. Zo zal bijvoorbeeld een verdeling van de lasten voor de kern Langeweg vervallen, waarbij Zevenbergen voor 70% en Terheijden voor 30% bijdragen in de lokale lasten.
Welk type inpassing wordt overwogen met betrekking tot de Hoge Snelheids Lijn (HSL), zo vroegen de leden van de fractie van de PvdA. De leden van de fractie van D66 vroegen hoeveel huizen er ten behoeve van de aanleg van de HSL gesloopt worden. Zal een radicale doorsnijding van de kern door de HSL misschien ook de oriëntatie van de kern beïnvloeden?
Volgens informatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt er nog onderhandeld over het type inpassing van de HSL ter plekke van Zevenbergschen Hoek. Het aantal mogelijk te slopen woningen staat daarbij niet vast. In hoeverre de aanleg van de HSL (en de verbreding van de A16) de huidige reeds aanwezige fysieke barrières versterkt kan ik niet beoordelen, juist ook omdat nog onbekend is hoe het een en ander er definitief uit komt te zien.
De leden van de VVD-fractie vroegen het kabinet nader in te gaan op het feit dat de gemeente Zevenbergen op het vlak van de veiligheid, openbare orde en rampenbestrijding niet het bevoegd gezag is over de kern Zevenbergschen Hoek, die zo dicht bij de A-16 ligt.
Het kabinet heeft geen reden aan te nemen dat het feit dat het gezag over de politie en de brandweer bij de uitvoering van hun taken op het vlak van de openbare orde, veiligheid en rampenbestrijding in Zevenbergschen Hoek voortaan door de burgemeester van Made wordt uitgeoefend en niet meer door die van Zevenbergen, nadelige gevolgen zal hebben voor een goede uitvoering van die taken. Ook de nabijheid van de A-16, die tot het grondgebied van Zevenbergen blijft behoren, staat een goede taakuitvoering door de politie en brandweer niet in de weg. De handhaving van de openbare orde op het onderdeel van de A-16 westelijk van Zevenbergschen Hoek zal plaatsvinden door het territoriale onderdeel van de politie dat onder het gezag van de burgemeester van Zevenbergen staat. De politiële verkeerstaak op de A-16 wordt uitgevoerd door de divisie mobiliteit van het Korps landelijke politiediensten. De uitvoering van de brandweertaak op de autosnelwegen in Nederland is regionaal gecoördineerd. Ten aanzien van ieder baanvak tussen een op- en afrit van een autosnelweg is van te voren afgesproken welk brandweerkorps de zogenaamde eerste uitruk verzorgt. Indien vervolgacties moeten plaatsvinden op dat deel van de autosnelweg wordt via regionale coördinatie vastgesteld welk brandweerkorps op dat moment daarvoor het eerst in aanmerking komt.
De leden van de VVD-fractie vroegen tevens of het waar is dat de A-16 precies de grens zal gaan vormen tussen twee politieteams.
Navraag bij de politieregio West- en Midden-Brabant gaf het beeld dat daarover nog niets bekend is.
Overigens ligt het voor de hand dat, gelet op de vele wijzigingen in de gemeentelijke indeling die dit wetsvoorstel met zich brengt, het regionaal college van die politieregio, waarin zowel Zevenbergen als Made (blijven) liggen, op grond van artikel 35, tweede lid, van de Politiewet 1993 een nieuwe organisatorische indeling in territoriale onderdelen van het regionale politiekorps zal vaststellen. Kortom, het is op dat punt een zaak van het regionaal college welk territoriaal onderdeel de politiezorg in Zevenbergschen Hoek zal uitvoeren. Op grond van datzelfde artikellid uit de Politiewet 1993 kan bij de indeling in territoriale politieonderdelen worden afgeweken van de gemeentegrenzen. Dat betekent dat het regionaal college zelfs zou kunnen besluiten dat, indien de politiezorg in Zevenbergen en in Made door twee verschillende territoriale onderdelen wordt verzorgd, de kern van Zevenbergschen Hoek, behorend tot de gemeente Made, toch deel blijft uitmaken van het territoriaal onderdeel waar Zevenbergen toe behoort. De Politiewet 1993 schrijft in dat geval echter voor dat de burgemeesters van de betrokken gemeenten (i.c. Made en Zevenbergen) met dat besluit van het regionaal college moeten instemmen.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen mij of inzicht is te geven in de mate waarin de gemeenten die de nieuwe gemeente Made zullen vormen al actief samenwerken. Volgens mijn informatie bereiden de gemeenten samen de herindeling voor. Er vindt geregeld bestuurlijk overleg plaats, er is een stuurgroep en een projectteam ingesteld en er zijn plannen voor de instelling van een gemeenschappelijke milieudienst.
Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA waarom geen aanpassing is voorzien van de grens van de gemeente Made in de Biesbosch, ga ik in de volgende paragraaf waarin de Biesbosch in relatie tot het land van Heusden en Altena wordt besproken.
b. Het land van Heusden en Altena
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, de RPF en de SGP hadden vragen gesteld over de gemeentelijke indeling van de Biesbosch. Deze leden vroegen of de regering nader kan beargumenteren waarom er voor is gekozen om de Biesbosch in de twee nieuw te vormen gemeenten Made en Werkendam onder te brengen. Zij vroegen of integraal beheer en het in één bestuurlijke hand houden van dit nationaal park niet doorslaggevend zou moeten zijn. De grens zou dan moeten liggen op de Amer.
Hoewel het vanuit het oogpunt van integraal beheer van een samenhangend gebied voor de hand ligt om dit gebied met een dergelijke herkenbare landschappelijke eenheid samen te voegen, heeft het kabinet in dit geval gemeend dat er geen dringende redenen zijn om af te wijken van het provinciale voorstel voor de Biesbosch om de beheersstructuur van de Biesbosch te wijzigen. Allereerst omdat de huidige gemeente Made en Drimmelen van oudsher nauw betrokken is geweest bij het beheer van de Biesbosch. Een belangrijk deel van de toeristische ontwikkeling heeft zich geconcentreerd binnen deze gemeente. Drimmelen is sinds de jaren zeventig uitgegroeid tot een groot watersportcentrum. Ook binnen het Recreatieschap Nationaal Park de Biesbosch speelt deze gemeente een actieve rol. Indien het gehele natuurgebied de Biesbosch onder één gemeentelijk beheer zou dienen te worden gebracht, kan daarbij niet voorbijgegaan worden aan het Zuidhollandse deel van de Biesbosch. Nu een provinciegrens-overschrijdende herindeling niet aan de orde is, zijn er, naar mijn mening evenmin overwegende bezwaren tegen het handhaven van de gemeente Made als beheersgemeente van de Biesbosch.
De leden van de fracties van het CDA en D66 konden akkoord gaan met de voorgestelde gemeentelijke indeling, behoudens een mogelijke grenscorrectie bij het waterwinbedrijf, waar in het huidige voorstel de bewoners van de bedrijfswoningen voor de gemeentelijke voorzieningen zijn aangewezen op het vergelegen Made terwijl men is georiënteerd op het dichterbij gelegen Werkendam.
Ik wil nog graag van gedachten wisselen met de leden van uw Kamer over deze grenscorrectie bij het waterwinningsbedrijf De Brabantse Biesbosch. Hoewel het me als een logisch verzoek voorkomt vraag ik me af waarom er niet eerder een aanpassing van de grens heeft plaatsgevonden als deze situatie werkelijk zo onpraktisch is. Vooralsnog heb ik derhalve geen argumenten gehad om van het provinciale voorstel af te wijken.
– De nieuwe gemeente Woudrichem
In afwijking van het voorstel van de provincie tot vaststelling van de ontwerp-regeling van Breda heb ik voorgesteld de gemeenten Woudrichem en Aalburg samen te voegen.
Ik heb uit de vragen van de leden van de verschillende fracties kritiek gelezen.
De leden van alle fracties betwijfelden of vorming van twee gemeenten in het land van Heusden en Altena een goede keuze is. Naast de voorgestelde samenvoeging van de gemeenten Werkendam en Dussen, die in het algemeen weinig kritiek ondervond, werden er veel bezwaren geuit door deze leden. Zo vroegen zij zich af het argument dat nu een evenwichtige indeling van het Land van Heusden en Altena werd bereikt wel een valide argument was. Wat was nu eigenlijk de toegevoegde waarde van deze samenvoeging?
Ik heb dit voorstel gedaan met als voornaamste motivering dat ook voor landelijke gemeenten voor de toekomst een bepaalde schaalvergroting nodig is. Gelet op de geringe schaal van deze twee gemeenten heb ik gemeend dit voorstel te moeten doen en heb ik niet zondermeer de wens van provincie en gemeentebesturen gevolgd.
Ik heb met mijn voorstel niet eventuele bestaande knelpunten willen oplossen, zoals de leden van de fracties van het CDA, het GPV en de Groep Nijpels mij vroegen. De leden van het GPV vroegen mij in dit verband of er in dit gebied sprake was van ontwikkelingen die opschaling zonder meer noodzakelijk maken. Dat is niet het geval. Wel heb ik met dit voorstel willen voorkomen dat die knelpunten zullen ontstaan, gelet op de verwachting dat er in de toekomst vele taken op de gemeenten, ook op landelijke gemeenten als de gemeenten in dit gebied afkomen. Ik bedoelde dit soort gemeenten toen ik sprak over gemeenten met een dergelijk karakter, waarover de leden van de fractie van de PvdA een vraag stelden. Landelijke gemeenten als deze zullen in de toekomst, naast de te voorziene decentralisatie waarmee alle gemeenten te maken krijgen, worden geconfronteerd met een toename van taken op het gebied van het beheer van het gebied met betrekking tot de landbouw en het milieu.
De leden van de fractie van de VVD vroegen me daarbij of een samenvoeging van Aalburg met Drunen overwogen is en wat mijn standpunt terzake is.
Waarom na een eerdere herindeling in de jaren zeventig toch weer opnieuw is gekozen om een dergelijke ingreep te plegen, zoals de leden van de fracties van de PvdA en de SP aan de orde stelden, heeft alles met bovengenoemde verwachting voor de toekomstige taken van gemeenten te maken.
Ik ben in de toelichting op het voorstel ingegaan op het feit dat een verschil in oriëntatie en leefpatroon na samenvoeging absoluut niet hoeft te verdwijnen. De oriëntatie van Woudrichem is op Breda en Gorinchem gericht en die van Aalburg is op 's-Hertogenbosch en Waalwijk gericht, zoals de leden van de PvdA opmerkten. Gegevenheden als een diverse oriëntatie en een verschillende identiteit zijn in mijn opvatting op zich geen zelfstandige factoren waarop een voorstel voor herindeling kan zijn gebaseerd, maar spelen mee als onderdelen van de totale afweging. Evenmin hebben factoren als de tegenstand van beide gemeenten een zelfstandige betekenis in de afweging. De samenvoeging van Aalburg en Drunen is niet door mij overwogen, gelet op de inhoud van de ontwerp-regeling en het standpunt van de gemeente Drunen ten aanzien van de samenvoeging met Vlijmen en Heusden.
Vele leden vroegen mij of de uitgestrektheid en de meerkernigheid van dit gebied, zonder dat er een herkenbaar centrum aanwezig is, in dit geval niet een specifiek probleem oplevert. Naar mijn mening is ook deze meerkernigheid niet van een andere orde dan die in sommige andere landelijke gemeenten.
Naast de inhoudelijke bezwaren die werden opgevoerd stelden de leden van de fracties van de PvdA en het GPV de procedure aan de orde. Is voldoende recht gedaan aan de procedureregels zoals die zijn vastgelegd in de Wet arhi zo vragen de leden van de GPV- en SGP-fracties. Is er in het overleg duidelijk gemaakt dat er een voornemen bestond tot samenvoeging? Zijn er uitspraken over gedaan, zo vroegen de leden van de fractie van de PvdA.
Het antwoord op de vraag van de leden van de fracties van het GPV en de SGP is al uitgebreid in par. 1.1 gegeven: de wetgever, kabinet in overleg met het parlement, heeft de grondwettelijke bevoegdheid om de grenzen van gemeenten vast te stellen. Toen ik bij mijn voorbereiding van het voorstel voor de gemeentelijke indeling ten aanzien van Aalburg en Woudrichem overwoog af te wijken van het provinciale voorstel, heb ik met beide gemeenten overleg gepleegd. Alle hier aan de orde gestelde onderwerpen zijn ook toen aan de orde geweest en de gemeenten waren op de hoogte dat er een voornemen tot samenvoeging was. Een definitieve uitspraak heb ik in dat gesprek echter nog niet gedaan, daar ik mijn uiteindelijke afweging nog niet had gemaakt.
In dat verband stelden de leden van de fracties van de PvdA, de VVD en D66 de vraag wat mijn mening is over een mogelijke samenvoeging van alle gemeenten in het gehele Land van Heusden en Altena. Indien de regering dit niet heeft overwogen, vroegen zij naar de redenen hiervoor. De leden van de fractie van D66 voegden daaraan toe dat het logischer en principieel consistenter is om een grote gemeente te vormen. De pijn van een samenvoeging van Aalburg met Woudrichem zou aanmerkelijk verzacht worden.
Ik heb een voorstel tot samenvoeging van vier gemeenten niet gedaan, omdat ik van mening ben dat met de door mij voorgestelde samenvoegingen van twee keer twee gemeenten, een evenwichtige en voldoende basis wordt gelegd voor de bestuurlijke indeling van het gebied. De vorming van één gemeente (ruim 50 000 inwoners) lijkt me een te grootschalige optie. De meeste bezwaren die van de kant van uw Kamer tegen de samenvoeging van Aalburg en Woudrichem zijn ingebracht, gelden trouwens ook voor de vorming van één gemeente in het land van Heusden en Altena.
De leden van de fracties van de VVD en D66 vroegen of het juist is dat bij samenvoeging van Aalburg en Woudrichem de basisschool in Babyloniënbroek dreigt te verdwijnen en informeren naar de opheffingsnorm van deze school. Voor de openbare school in Babyloniënbroek, die op 1 oktober 1995 werd bezocht door 39 leerlingen, geldt thans een gesplitste opheffingsnorm van 33. De nieuw berekende opheffingsnorm voor de samengevoegde gemeenten Aalburg en Woudrichem bedraagt 77, waarbij ervan wordt uitgegaan dat alleen sprake is van samenvoeging van gemeenten en geen grenscorrecties optreden. Als voor de nieuwe gemeente Woudrichem geen splitsingsbesluit wordt genomen als bedoeld in bijgaande nota van wijziging, dreigt voornoemde basisschool dus inderdaad te verdwijnen.
Geldt de dreiging ook voor basisscholen in andere kernen, vroegen de leden van de fracties van D66 en de RPF. Dit is inderdaad niet uit te sluiten. Alle nieuw te vormen gemeenten hebben evenwel op basis van de bijgevoegde nota van wijziging de mogelijkheid om binnen drie maanden na de datum van herindeling een splitsingsbesluit te nemen en dit binnen 1 maand aan de Minster van OC en W te zenden. Dit leidt tot een lagere opheffingsnorm voor het dunst bevolkte deel van de gemeente, waardoor de daarin gelegen scholen mogelijk kunnen worden gered.
c. De nieuwe gemeente Baarle-Nassau
De nieuwe gemeente Baarle-Nassau zal bestaan uit de gemeenten Alphen en Riel, Baarle-Nassau en Chaam. Ik constateer dat dit voorstel vele vragen heeft opgeroepen, hetgeen ook wel in de verwachting lag, gezien de gecompliceerde situatie in Baarle-Nassau.
De vragen over dit voorstel vallen uiteen in twee categorieën.
De eerste categorie bestaat uit de vragen over een eventuele zelfstandige gemeente Baarle-Nassau en de tweede categorie vragen heeft betrekking op de grootte en het draagvlak van een grote groene gemeente.
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de Groep Nijpels vroegen zich af of er gelet op de bijzondere positie van Baarle-Nassau niet gedacht moet worden aan een zelfstandig voortbestaan van deze gemeente. De leden van de fractie van het CDA doen zelfs expliciet dit verzoek en de leden van de fractie van de PvdA refereren in dit verband aan de gemeenten Thorn en Lith die zelfstandig zijn gebleven.
De leden van de fracties van de PvdA en het CDA vroegen mij of de oplossing voor de bestuurlijke problemen niet veeleer gezocht kan worden in opclassificatie of een financiële regeling met Baarle-Nassau en een verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking met Baarle-Hertog. Is er ooit een financiële regeling voor Baarle-Nassau in de nFVW overwogen, vroegen de leden van de fractie van het GPV.
Ik heb in de memorie van toelichting drie mogelijkheden voorgesteld die kunnen bijdragen aan de oplossing van de gecompliceerde situatie in Baarle-Nassau. Naast de twee remedies die ook door de leden van bovengenoemde fracties worden genoemd, namelijk de verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen Baarle-Nassau en Baarle-Hertog en de opclassificatie, stel ik voor de professionalisering van het bestuur en de ambtelijke organisatie die bereikt kan worden door schaalvergroting en dus herindeling. Ik heb daarbij uitdrukkelijk geen uitzonderingspositie voor Baarle-Nassau willen creëren, zoals dat indertijd voor de gemeenten Thorn en Lith is gebeurd.
Het samenvoegen van deze gemeenten brengt volgens de leden van de fractie van het CDA een aanzienlijk risico op bestuurlijk-juridische knelpunten met zich mee. De leden van de fractie van de VVD denken daarbij aan afstemmingsproblemen en verwaarlozing van de enclaveproblematiek.
Als alleen gekozen zou worden voor opclassificatie en verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking, blijft de gemeente Baarle-Nassau een kleine gemeente met ook door haarzelf erkende bestuurlijke problemen. Ik ben van mening dat de voorgestelde schaalvergroting vanwege de toegenomen professionalisering van ambtelijk apparaat en bestuur, juist een creatieve aanpak van allerlei problemen zal kunnen opleveren. Daarbij zal de enclaveproblematiek zondermeer een belangrijke rol blijven spelen. Omdat ik het risico zoveel mogelijk heb willen beperken, dat een samenvoeging zal leiden tot een afstemmingsprobleem, zoals de leden van de fractie van de VVD vreesden, heb ik dan ook een qua schaal beperkte herindeling voorgesteld namelijk samenvoeging van drie gemeenten, waarbij het bestuurscentrum in Baarle-Nassau kan blijven. Het gemeentebestuur van Alphen en Riel heeft schriftelijk ingestemd met deze locatie binnen de nieuwe gemeente. Zou daarbij ook Nieuw-Ginneken of een deel daarvan worden gevoegd dan is er op beide punten een probleem bij gekomen: namelijk een herindeling met een groter aantal gemeenten en mogelijk ook met een splitsing van een van de betrokken gemeenten. In dat geval is een claim van Nieuw-Ginneken, gelet op het inwonertal van die gemeente, voor het bestuurscentrum niet ondenkbaar.
Hoewel nieuwgevormde gemeenten de bevoegdheid hebben om de plaats van het bestuurscentrum te kiezen, een bevoegdheid waaraan ik niet graag torn, kan in dit geval worden overwogen of het bij wijze van uitzondering niet wenselijk is de vestigingsplaats van het bestuurscentrum in de herindelingswet vast te leggen, zoals de leden van de fractie van D66 suggereerden. Ik wil daarover graag met u van gedachten wisselen.
De leden van de fractie van het CDA vroegen mij of de regering opclassificatie voor deze bijzondere gemeente kan bevorderen. Zoals al in de memorie van toelichting is beschreven beslist het provinciaal bestuur over een dergelijk verzoek tot opclassificatie van een gemeente. De leden van de fractie van de PvdA dringen aan op een spoedige beslissing van het provinciebestuur over dit verzoek van de gemeente Baarle-Nassau. Uit navraag bij het provinciebestuur van Noord-Brabant is evenwel gebleken dat het gemeentebestuur van Baarle-Nassau daartoe nog geen verzoek heeft ingediend.
Een specifieke verfijning voor de enclave-gemeente Baarle-Nassau is in de nFvw niet overwogen, dit in antwoord op de vraag van de leden van het GPV.
Ik deel overigens niet de opvatting, dat de gevolgen voor de samenwerking met Baarle-Hertog niet zullen uitblijven. Ik ga er vanuit dat indien de nieuwe situatie een feit zal zijn, de relatie tussen beide gemeentebesturen evengoed zal kunnen zijn als in de huidige situatie. Evenmin deel ik de opmerking dat alleen mensen uit de enclave enige affiniteit met de enclave-problematiek zouden kunnen opbrengen.
Ik heb kennisgenomen van de bezorgdheid van de Antwerpse Gouverneur over de voorgenomen herindeling van Baarle-Nassau. Niet op de hoogte ben ik echter van de budgettaire suggesties van genoemde gouverneur: ik kan de leden van de fractie van D66 dan ook geen reactie daarop geven. Ik heb van vele Belgische kanten reacties gehad op het voorstel waaruit grote belangstelling voor deze binnenlandse aangelegenheid blijkt. Binnenkort zal ik een overleg hebben met de Belgische minister van Binnenlandse Zaken, de Vlaamse minister voor Binnenlandse aangelegenheden en de gouverneur van Antwerpen waarbij van gedachten gewisseld zal worden over de voorgenomen herindeling van Baarle-Nassau. De Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant zal voor dit overleg onze gastheer zijn. Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of de Commissaris van de Koningin nog steeds achter het provinciaal voorstel staat of dat hij inmiddels informeel pleitbezorger is voor een zelfstandig Baarle-Nassau, kan ik meedelen dat het standpunt van het provinciebestuur bekend en onveranderd is.
In antwoord op de vragen van de leden van de fracties van het CDA en de Groep Nijpels naar de actuele stand van zaken met betrekking tot het instellen van het openbaar lichaam en de grensoverschrijdende samenwerking kan worden gemeld dat de gemeenten Baarle-Nassau en Baarle-Hertog nog geen grensoverschrijdend openbaar lichaam hebben ingesteld.
Wat is het perspectief van een Europese gemeente, zoals professor Tops die heeft gesuggereerd, zo vroegen de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de Groep Nijpels. Hoe en wanneer zou een dergelijke gemeente gerealiseerd kunnen worden? Waarom heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar het behoud van zelfstandigheid, vroegen de leden van de fracties van de PvdA en D66. Moet de Grondwet voor een dergelijke gemeente worden gewijzigd, vroegen de fractieleden van de VVD. Kan een herindeling nu een Europese gemeente op termijn blokkeren, zo vroegen dezelfde leden. In welke mate wijkt een Europese gemeente af van de Benelux-Overeenkomst voor grensoverschrijdende samenwerking, vroegen de leden van de fractie van de VVD. Het was dezelfde leden daarbij niet duidelijk in welke mate een openbaar lichaam een oplossing kan bieden voor de samenwerking tussen de twee gemeenten. Is zo'n lichaam niet veel meer gericht op het uitvoeren van aan weerszijden van de grens genomen besluiten?
Prof. dr P.W. Tops suggereert als een duurzame oplossing van de problematiek van de beide Baarles de instelling van een Europese gemeente. De term «Europese gemeente» wordt gehanteerd in het rapport «Besturen in Baarle» van professor Tops. Een definitie ontbreekt. In staatsrechtelijk opzicht bestaan er geen Europese, doch slechts nationale gemeenten. Via de notie van een «Europese gemeente» zou volgens professor Tops een structurele oplossing voor de grensoverschrijdende situatie moeten worden geboden. Hij vraagt zich daarbij in zijn rapport af of de Benelux-Overeenkomst voldoende mogelijkheden biedt of dat er gestreefd dient te worden naar een soort «status aparte». Het antwoord op deze vraag laat hij in het midden. Hij geeft wel aan dat een dergelijk scenario alleen op lange termijn een oplossing kan bieden, juist omdat het uiteindelijke perspectief niet geheel duidelijk is. Het kabinet acht een oplossing voor de bestuurlijke problematiek van Baarle-Nassau echter op korte termijn noodzakelijk. De enige mogelijkheid daartoe biedt het middel van gemeentelijke herindeling. Het kabinet heeft daartoe, in navolging van het provinciaal bestuur, gekozen.
De Benelux-Overeenkomst regelt samenwerking tussen twee of meer gemeenten. Een openbaar lichaam ingesteld op grond van de overeenkomst is een samenwerkingsverband tussen twee besturen dat sterk lijkt op een openbaar lichaam op grond van de Wgr. Bij de instelling van een openbaar lichaam blijven de afzonderlijke nationale gemeenten dus bestaan. Materieel kunnen veel van de grensoverschrijdende problemen ook via een openbaar lichaam aangepakt worden. Deelnemers aan een openbaar lichaam kunnen zowel uitvoerende als regelgevende taken aan dat openbaar lichaam overdragen. Het openbaar lichaam kan dan besluiten nemen ten aanzien van die taken, voor zover het interne recht van de nationale staten dat toelaat. Het staat beide gemeenten vrij gebruik te maken van de mogelijkheden die de Benelux-Overeenkomst biedt.
De vorming van een «Europese gemeente» met een status aparte gaat aanzienlijk verder dan samenwerking op basis van de Benelux-Overeenkomst. «Status aparte» betekent dat voor deze gemeente een geheel afzonderlijk internationaal rechtsregime zou moeten worden ontworpen. Of de Grondwet daarvoor moet worden gewijzigd, kan nu niet worden overzien. In elk geval zal een verdrag noodzakelijk zijn tussen de betrokken landen om die status aparte rechtsbasis te geven en daarin desgewenst van bestaande grondwettelijke voorschriften af te wijken.
Professor Tops adviseert ten behoeve van de ontwikkeling van de Europese gemeente de huidige situatie te continueren. Dat is echter in strijd met mijn wens om op korte termijn een evenwichtige gemeentelijke indeling in de regio tot stand te brengen. Ook professor Tops erkent dat dit een concept is dat voorlopig nog veel nadere studie en overleg vereist. Ik stel voor ter oplossing van de bestuurlijke problemen in Baarle-Nassau te streven naar schaalvergroting met het doel de verbetering van de bestuurskracht. Dat is dan ook de reden dat ik geen opdracht heb gegeven de zelfstandigheid van Baarle-Nassau te onderzoeken; dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66. Tegelijkertijd kunnen voorbereidingen worden getroffen tot het instellen van een openbaar lichaam om de grensoverschrijdende samenwerking tussen de gemeenten Baarle-Nassau en Baarle-Hertog te structureren en te institutionaliseren.
Overigens zal de gemeentelijke herindeling een Europese gemeente, mocht die in de toekomst verder gestalte krijgen, naar mijn mening niet in de weg staan. Het bepalende element is immers de samenlevende en samenwerkende gemeentebesturen, ieder met een eigen nationaliteit en identiteit en met de bereidheid zich beide te binden aan grensoverschrijdende afspraken. Juist voor de verbetering van die samenwerking zal een bestuurskrachtige, goed toegeruste gemeente essentieel zijn.
In dit verband reageer ik tevens op de samenwerking tussen Baarle-Nassau en Baarle-Hertog die alleen op basis van gelijkwaardigheid zou kunnen plaatshebben. Kennelijk zijn beide gemeenten ook nu in staat geweest een vorm te vinden voor de bestaande ongelijke getalsmatige verhouding tussen Baarle-Nassau en Baarle-Hertog. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat een dergelijke bereidheid tot samenwerking na herindeling zou verdwijnen. Overigens ben ik van oordeel dat de gelijkwaardigheid van de gemeenten niet samenhangt met het inwonertal, maar dat dit wordt bepaald door erkenning en onderkenning van elkaars positie.
De vorming van een groene gemeente tussen Breda en Tilburg
De leden van de fracties van het CDA en het GPV vroegen mij of versterking van plattelandsgemeenten niet sterker moet wegen dan de versterking van de centrumgemeente Breda. Deze leden stelden daarbij voor om te overwegen Nieuw-Ginneken alleen bij Breda te voegen, voorzover dat noodzakelijk is voor de ruimtelijke ontwikkeling van Breda. De leden van de fractie van de PvdA en D66 stelden de relatie tussen het eventueel zelfstandig blijven en de omvang van Chaam en Alphen en Riel aan de orde. Eventueel zelfstandig blijven van Baarle leidt tot een heroverweging met betrekking tot Nieuw-Ginneken, zo stellen dezelfde leden. De leden van beide fracties vroegen mij in dit verband de noordgrens op de A58, dus inclusief de kern Rijen, in de overwegingen te betrekken. Rijen zou de groene gemeente versterken als Baarle-Nassau zelfstandig blijft. De leden van de fractie van de VVD vroegen mij daarbij in te gaan op de financiële positie van de voorgestelde groene gemeente eventueel zonder Baarle-Nassau. Ook de leden van de Groep Nijpels vroegen de vorming van een groene gemeente te overwegen tussen Breda en België, die bestaat uit Nieuw-Ginneken Alphen en Riel en Chaam. De leden van de fractie van het GPV spraken daarbij de wenselijkheid uit het landschappelijk gebied ten zuiden van Breda en Tilburg bij een sterke plattelandsgemeente te voegen en vroegen mij in dit verband te reageren op het rapport van prof. Verkuylen en de KUB. Heeft het alternatief van de groene gemeente een serieuze kans gemaakt? Waarom is het niet in het wetsvoorstel opgenomen, zo vroegen dezelfde leden.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen mij daarbij in te gaan op de omvang van het buitengebied van Alphen en Riel, Chaam, Baarle-Nassau en Nieuw-Ginneken. Hoe loopt de Ecologische hoofdstructuur en welke programma's worden uitgevoerd om die veilig te stellen? Wat is het voordeel om die maatregelen onder een bestuur te laten uitvoeren? Welke complicaties doen zich voor als drie of vier gemeenten erbij zijn betrokken.
De leden van de fracties van het CDA en het GPV vroegen mij of de versterking plattelandsgemeente niet sterker moet wegen dan de versterking van de centrumgemeente Breda. Deze leden stelden daarbij voor om te overwegen Nieuw-Ginneken alleen bij Breda te voegen, voorzover dat noodzakelijk is voor de ruimtelijke ontwikkeling van Breda. De leden van de fractie van de PvdA en D66 stelden de relatie tussen het eventueel zelfstandig blijven en de omvang van Chaam en Alphen en Riel aan de orde. Leidt een eventueel zelfstandig blijven van Baarle tot een heroverweging van Nieuw-Ginneken, zo vroegen dezelfde leden. De leden van beide fracties vroegen mij in dit verband de noordgrens van een groene gemeente op de A58, dus inclusief Gilze in de overwegingen te betrekken. Gilze zou de groene gemeente versterken als Baarle-Nassau zelfstandig blijft. De leden van de fractie van de VVD vroegen mij daarbij in te gaan op financiële positie van de voorgestelde groene gemeente eventueel zonder Baarle-Nassau. Ook de leden van de fractie Groep Nijpels vroegen de vorming groene gemeente te overwegen tussen Breda en België, die bestaat uit Nieuw-Ginneken Alphen en Riel en Chaam. De leden van de fractie van het GPV spreken daarbij de wenselijkheid uit het landschappelijk gebied ten zuiden van Breda en Tilburg bij een sterke plattelandsgemeente te voegen en vroegen mij dit verband te reageren op het rapporten van ir. Verkuylen en de KUB. Heeft het alternatief van de groene gemeente een serieuze kans gemaakt? Waarom is het niet in wetsvoorstel opgenomen, zo vroegen dezelfde leden?
De leden van de fractie van de PvdA vroegen mij daarbij in te gaan op de omvang van het buitengebied van Alphen en Riel, Chaam, Baarle-Nassau en Nieuw-Ginneken. Hoe loopt de ecologische hoofdstructuur en welke programma's worden uitgevoerd om die veilig te stellen? Wat is het voordeel om die maatregelen onder een bestuur te laten uitvoeren? Welke complicaties doen zich voor als drie of vier gemeenten erbij zijn betrokken.
Ik ben in mijn voorstel uitgegaan van de prioriteit voor de centrumgemeenten, waarop ik hiervoor al uitgebreid ben ingegaan. Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de door de leden van de fractie van het GPV genoemde studies, die in opdracht van de betrokken gemeenten naar de haalbaarheid en het draagvlak van een groene gemeente zijn uitgevoerd. In de studie van de KUB heeft prof. dr. P.H.A. Frissen c.s., in 1991 onderzocht in hoeverre samenwerking of samenvoeging van de gemeenten Alphen en Riel, Baarle-Nassau, Chaam en Nieuw-Ginneken een of meer bestuurskrachtige gemeenten zou kunnen opleveren. Nodig was niet alleen de sociaal-geografische samenhang maar ook voldoende bestuurskracht. Een indicator voor bestuurskracht is kwetsbaarheid van de ambtelijke organisatie. In de gemeenten Chaam en Baarle-Nassau komt de adequate uitvoering van de lokale basistaken onder druk te staan, als die wordt gerelateerd aan de omvang van het ambtelijk apparaat. De kernen Bavel en Ulvenhout zouden volgens de onderzoekers in aanmerking komen voor samenvoeging met Breda. Echter volgens de onderzoekers worden de argumenten daarvoor geneutraliseerd ondermeer door het provinciaal ruimtelijk beleid dat zich uitspreekt tegen de verdere verstedelijking van Bavel. Hieraan is duidelijk te zien dat dit onderzoek gedateerd is: het huidige planologisch beleid spreekt zich immers uit voor een verdere ruimtelijke uitbreiding bij Bavel.
De eindconclusie is dat een groene gemeente met alle vier genoemde gemeenten op bestuurlijk-juridisch, financieel-economisch en maatschappelijk terrein beter scoort dan de varianten waarbij de gemeente Nieuw-Ginneken zelfstandig blijft en de variant waarbij Nieuw-Ginneken met Chaam wordt samengevoegd.
Het rapport Verkuylen is een planologisch onderzoek naar de samenhang van de groene gemeente, die nodig is voor het behoud en herstel van de natuurlijke waarden, de agrarische ontwikkeling en de openluchtrecreatie.
Mijn reactie op beide rapporten is de volgende. Hoewel beide rapporten zijn geschreven ten behoeve van de betrokken gemeenten, geven ze mij interessante informatie. De conclusies, echter, zijn gebaseerd op de toen geldende uitgangspunten van provincie en rijk. Inmiddels is bijvoorbeeld het ruimtelijk beleid van de provincie gewijzigd en op rijksniveau is relevant de prioriteit die in het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid wordt gelegd ten aanzien van centrumgemeenten, als er sprake is van een afweging tussen versterking van een centrumgemeente en een landelijke gemeente. Ik heb de groene gemeente in alle varianten serieus genomen, mede vanwege het vroege eigen initiatief tot samenvoeging. Toch heb ik uiteindelijk dit voorstel gedaan omdat het naar mijn mening verantwoord en uitgebalanceerd is en het meest aansluit bij de door mij gehanteerde uitgangspunten voor herindelingsbeleid.
In relatie tot Baarle-Nassau is van belang dat de samenvoeging met Chaam en Alphen en Riel tot de groene gemeente voldoende samenhang heeft en draagvlak biedt, maar niet te groot is. De samen te voegen gemeenten komen qua karakter zeer wel overeen: de landelijk-agrarische danwel de toeristische functie is in alledrie de gemeenten dominant. Tevens is van belang dat het bestuurscentrum in Baarle-Nassau kan blijven en dat de samenvoeging relatief ongecompliceerd is, dus zonder splitsing van gemeenten. Zonder Baarle-Nassau wordt het draagvlak van deze gemeente te smal en dienen er andere opties te worden overwogen.
De leden van de fractie van de PvdA waren verbaasd dat in dit verband niet gerept is van een eventuele splitsing van de gemeente Gilze en Rijen, omdat zo gekomen zou kunnen worden tot een overtuigende bundeling van krachten in het landelijke gebied. Ze vroegen de reactie van de regering en vroegen in te gaan op de voor- en nadelen van splitsing van Gilze en Rijen. De optie naar het noorden toe, al dan niet met een eventuele splitsing van Gilze en Rijen, maakt daarbij weliswaar het minst inbreuk op de andere voorstellen en de achterliggende uitgangspunten. Maar de provincie heeft indertijd geen aanleiding gezien om Gilze en Rijen bij het proces van gemeentelijke herindeling te betrekken, omdat er naar haar mening voldoende versterking van de gemeenten mogelijk was ten noorden en ten zuiden van deze gemeente. Ik deel die mening. Nu de gemeente Gilze en Rijen niet eerder bij de procedure van de herindeling betrokken is geweest, ligt een dergelijke herindeling niet erg in de rede, los nog van alle bezwaren van een eventuele splitsing van deze gemeente. Ik acht derhalve thans het ingaan op eventuele voor- of nadelen van splitsing van Gilze en Rijen niet opportuun.
De gemeenten Drunen, Heusden en Vlijmen hebben een gelijkluidend besluit genomen om de nieuwe gemeente Heusden te noemen. Zij hebben mij het verzoek gedaan om deze nieuwe gemeentenaam in het wetsvoorstel op te nemen. Ik zal daartoe bij deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging indienen.
In het algemeen kan het voorstel tot samenvoeging van Drunen, Vlijmen en Heusden rekenen op de steun van de leden van de fracties van de verschillende partijen. Wel wordt nog een toelichting gevraagd op de financiële vooruitzichten van de nieuwe gemeente. Zo vroegen de leden van de fractie van de PvdA welk bedrag aan aanvullende steun aan de gemeente Heusden voor 1995 is verstrekt. Wat is de geactualiseerde raming van de achterstallige en toekomstige werkzaamheden aan de vesting? Is er overleg gaande over een eenmalige bijdrage van het rijk? Ook de leden van de fractie van het CDA geven het kabinet in overweging nadere financiële voorstellen te doen voor deze gemeente. Wanneer is het artikel-12 onderzoek voor 1996 beschikbaar en kan dat nog voor de plenaire behandeling ter kennis van de Kamer gebracht worden, zo vroegen de leden van de PvdA-fractie. Kan worden bevestigd dat de gemeentelijke herindeling niet overwegend is ingegeven om aan de artikel-12 steun een eind te maken? De leden van de fractie van het CDA vroegen waarom is afgezien van de financiële steun ten aanzien van Heusden. De leden van de fractie van de VVD vroegen daarbij een uiteenzetting in hoeverre de nieuwe gemeente wegvallende artikel-12 steun kan opvangen. Overweegt de regering een afkoopsom van f 15 miljoen en een uitkering voor achterstallig onderhoud van f 7 miljoen, zo vroegen de leden van de fractie van D66. Zij hadden twijfels over de financiële levensvatbaarheid van de nieuwe gemeente. Op welke extra inspanningen ter compensatie van het wegvallen van de artikel-12 steun (voor Heusden) wordt gedoeld, zo vroegen de leden van de fractie van het GPV. Is dit een extra benutting van lokale belastingcapaciteit? Met welk percentage zullen gemeentelijke heffingen stijgen om de financiële situatie van de nieuwe gemeente Heusden op orde te brengen na wegvallen van artikel 12-steun zo vroegen dezelfde leden. De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen zich af of er een financieel draagvlak bestaat om de problemen van de vesting op te lossen. De leden van de fractie van de SP vroegen zich af in welke mate financiële problemen bij het voorstel een rol hebben gespeeld. Waarom speelt de mening van de gemeenten hier wel een doorslaggevende rol en bij andere samenvoegingen niet? Het lid Hendriks is tot slot van mening dat het wetsvoorstel grote financiële problemen geeft voor Heusden; deze vragen om een oplossing.
De wijze waarop en de vorm waarin het toekomstig beheer en onderhoud van de vesting wordt gevoerd is een bevoegdheid van de raad van de nieuwe gemeente Heusden. In die bevoegdheid wil ik niet treden.
Voor wat betreft de artikel 12-situatie van de gemeente Heusden het volgende. Indien een artikel 12-gemeente is betrokken bij een gemeentelijke herindeling kan er sprake zijn van een zgn. schone oplevering. Schone oplevering heeft als doel de nieuwe gemeente niet te belasten met lasten van eventuele (geactiveerde) oude tekorten over vroegere dienstjaren van de her in te delen artikel 12-gemeente. Schone oplevering heeft uitsluitend betrekking op oude tekorten, zijnde gedane uitgaven. Niet-gedane, al dan niet voorzienbare, toekomstige uitgaven worden daarbij niet betrokken.
Buiten de mogelijkheid van schone oplevering bestaan er geen andere financiële regelingen waarvoor een gemeente in het kader van herindeling in aanmerking kan komen.
Terzijde merk ik op dat de middelen die worden aangewend voor de schone oplevering evenals artikel 12-uitkeringen ten laste worden gebracht van het Gemeentefonds vóór het vaststellen van het uitkeringspercentage. Zij hebben daardoor een neerwaarts effect op het beschikbare bedrag voor de collectiviteit van de gemeenten.
Op grond van het rapport van de Inspectie Financiën Lagere Overheden en het advies van de Raad voor de gemeentefinanciën hebben de fondsbeheerders besloten de gemeente Heusden over 1995 een aanvullende bijdrage uit het Gemeentefonds toe te kennen van f 1,85 miljoen hetgeen overeenkwam met het relevante begrotingstekort over 1995. Over 1995 was sprake van een viertal erkende verstorende factoren te weten: wegen f 837 000, vesting f 748 800, sociale structuur f 521 900 en leerlingenvervoer f 88 500. Het feitelijk begrotingstekort 1995 ad f 1,85 miljoen is overigens lager dan de som van erkende verstorende factoren ad f 2,196 miljoen. Dit betekent dat de gemeente van de erkende verstoringen f 346 000 zelf al betaalt.
Op basis van bovengenoemde cijfers constateer ik dat het begrotingstekort 1995 ad f 1,85 miljoen slechts voor een bedrag van f 0,7488 miljoen wordt veroorzaakt door de kosten van beheer en instandhouding van de vesting.
Voor 1996 heeft de gemeente wederom een beroep gedaan op de toepassing van artikel 12. Het begrotingstekort bedraagt f 1,4 miljoen. In het rapport over 1996 zal de inspecteur financiën lagere overheden naast de berekening van het begrotingstekort ook de zogenaamde schone oplevering aan de orde stellen. Het rapport zal naar verwachting in het najaar verschijnen.
Op basis van een eerste indicatie zal de gemeente Heusden in aanmerking komen voor «schone oplevering» waarbij in ieder geval het aanwezige oude tekort (per 1 januari 1997 berekend op ca. f 4 miljoen) wordt betrokken. Door dit oude tekort te betrekken bij de schone oplevering ontstaat bij de nieuwe gemeente een structurele budgettaire ruimte van circa f 560 000.
Ten aanzien van het door de gemeente eveneens genoemde bedrag van f 15 miljoen merk ik het volgende op. Dit bedrag is het gekapitaliseerde tekort van f 1,5 miljoen van de door de gemeente ingestelde kostenplaats Vesting. Genoemd tekort maakt onderdeel uit van het huidige begrotingstekort van Heusden.
Aangezien het hier gaat om toekomstige uitgaven zal dit bedrag niet betrokken worden bij de schone oplevering. Voor wat betreft eveneens genoemde bedrag ad f 7,4 miljoen als gevolg van calamiteiten kan ik u het volgende meedelen.
In het kader van het lopende artikel 12-onderzoek zal worden onderzocht of en in hoeverre de door de gemeente genoemde onvermijdbare en onuitstelbare werken in verband met het instandhouden van de Vesting bij de steun kunnen worden betrokken.
Tot slot resteren dan nog de naar het oordeel van de gemeente onvermijdbare en onuitstelbare werken in verband met het instandhouden van de Vesting. Het gaat om een netto-bedrag van f 7,4 miljoen. Op basis van de laatste uitkomsten in het kader van de herziening van het Gemeentefonds ontvangen de drie gemeenten een substantieel voordeel van ca. f 729 000.
Als ik het verwachte voordeel afzet tegen het met de structurele besparing gecorrigeerde begrotingstekort van Heusden concludeer ik dat er sprake is van een financieel levensvatbare gemeente. Voor een eventueel overblijvend deficiet dient de gemeente door middel van een extra inspanning een oplossing te generen waarbij ik niet in eerste instantie denk aan verhoging van de gemeentelijk inkomsten maar eerder aan een beperking van de gemeentelijke lasten.
Wat is de ratio van de indeling van de nieuwe gemeente Heusden bij de politieregio Midden- en West-Brabant en het Kantongerecht Tilburg, zo vroegen de leden van de fracties van het CDA en de VVD. Is het niet veel logischer om deze gemeente onder te brengen in het Kantongerecht 's-Hertogenbosch en de politieregio Brabant-Noord?
De gemeentebesturen van Drunen, Heusden en Vlijmen en het Stadsgewest hebben mij het gezamenlijke verzoek gedaan het wetsvoorstel in die richting te wijzigen. Als belangrijkste reden voor deze voorkeur wordt de grote maatschappelijke oriëntatie op en de afstand tot 's-Hertogenbosch aangegeven. Ik heb de mening hierover gevraagd van de provincie Noord-Brabant, de betrokken korpsbeheerders en het ministerie van Justitie. Tevens is op mijn ministerie onderzocht in hoeverre de afstemming met andere hulpverleningsregio's bij een eventuele verandering in de regionale indeling gewaarborgd blijft.
Wat betreft de schaal van de politieregio's zullen door de voorgestelde aanpassing vanuit de grote politieregio Midden- en West-Brabant twee gemeenten overgaan naar de kleinere politieregio Brabant-Noord. Het schaalargument verzet zich dus niet tegen een wijziging van de regionale indeling. Wat betreft de afstemming op de andere hulpverleningsregio's blijkt uit de reactie van de provincie Noord-Brabant dat deze zelf bezig is met een heroverweging, waarbij de wens van de gemeenten nadrukkelijk zal worden betrokken.
De korpsbeheerder van de politieregio Midden- en West-Brabant wijst het verzoek van de drie gemeenten af. De korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord ondersteunt het verzoek, mede gelet op de negatieve gevolgen op de criminaliteitsbestrijding, die de voorgestelde overgang naar de regio Midden- en West Brabant kan hebben. Nu de eerste politieregio voldoende groot blijft, ben ik van mening dat in dit geval in de overweging het verzoek van de gemeenten zwaarder moet wegen.
Het ministerie van Justitie deelt desgevraagd mee, dat de overgang van de drie gemeenten naar het arrondissement 's-Hertogenbosch past in beleidsuitgangspunten van de Minister van Justitie. Daarin wordt bij de beoordeling van de gerechtelijke indeling onder andere als belangrijk criterium gegeven een goede geografische bereikbaarheid van de rechtspraak: de reistijd van justitiabelen dient aanvaardbaar te zijn. Het verzoek is aan de betrokkenen in de arrondissementen, te weten de presidenten van de arrondissementsrechtbanken te Breda en 's-Hertogenbosch, het Openbaar Ministerie, de plaatselijke orden van advocaten, de kring van notarissen en de vereniging van deurwaarders voorgelegd. Het is de verwachting dat gelet op genoemd beleidsuitgangspunt, er van de zijde van Justitie geen bezwaar zal zijn tegen de voorgestelde wijziging.
Alles overwegende ben ik voorlopig bereid het verzoek van de gemeenten te honoreren. Indien ook van de zijde van het ministerie van Justitie blijkt dat er geen overwegende bezwaren zijn tegen dit voorstel, zal ik u nog voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel een nota van wijziging, houdende wijziging van de politieregio en het kantongerecht, doen toekomen.
– Bergeyk, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven
De leden van de fractie Groep Nijpels vroegen of het mogelijk is een grenscorrectie toe te passen met betrekking tot het recreatieterrein De Kempervennen.
Deze grenscorrectie is uitgebreid onderwerp van discussie geweest in de inspraakfase bij de provincie. De provincie heeft een grenscorrectie uiteindelijk onwenselijk geacht. De onderbouwing van die conclusie is te vinden op de pagina's 44 en verder van de ontwerp-regeling Zuidoost-Brabant, alsmede op de pagina's 58 en 59 van het herindelingsplan (Bijlage A bij de ontwerp-regeling).
Zoals al eerder is vermeld heeft het kabinet op het niveau van grenscorrecties onvoldoende aanleiding gezien van het provinciaal voorstel af te wijken, temeer waar dit naar de mening van het kabinet in de eerste plaats het best op provinciaal niveau beoordeeld kon worden.
– Eersel en Vessem, Wintelre en Knegsel
De leden van de fracties van CDA, D66 en Groep Nijpels vroegen of aan de zuidwestkant van Eindhoven niet tot een meer evenwichtige en samenhangende indeling kan worden gekomen. Over de inhoud van dat evenwicht verschillen zij echter van mening. Waar de leden van de CDA-fractie een meer kleinschalige aanpak appreciëren (zoals voorgesteld door de provincie), zouden de leden van de fracties van D66 en Groep Nijpels zich een samenvoeging van de voorgestelde gemeenten Eersel en Bergeyk kunnen voorstellen.
De leden van de CDA-fractie, alsmede het lid Hendriks, vroegen een reactie op problemen die zouden kunnen ontstaan door het «wespetaille-model» van de voorgestelde gemeente Eersel. Ook de leden van de D66-fractie vroegen aandacht voor deze problematiek.
Een eventuele samenvoeging van de voorgestelde gemeenten Eersel en Bergeyk steun ik niet. Naar mijn mening zou bijvoorbeeld de excentrische ligging van het Vessemse deel van deze gemeente aan het goed functioneren van een dergelijke gemeente in de weg kunnen staan.
Een splitsing van Eersel in een deel boven en een deel onder de «wespetaille» is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel aan de orde geweest. Ik heb echter geen reden gezien van het provinciale voorstel af te wijken. Verschillende leden vroegen zich af of een meer evenwichtige indeling in dit gebied mogelijk is. Gaande het proces is mij duidelijk geworden dat een andere stapeling van gemeenten dan momenteel wordt voorgesteld, minder wenselijk is. Het huidige voorstel past goed binnen het beleidskader. De regionale centrumgemeente Bladel is daarbij versterkt.
De provincie heeft in haar herindelingsplan destijds voorgesteld om door een grenscorrectie met de gemeente Hoogeloon, Hapert en Casteren het «wespetaille-model» van de voorgestelde gemeente Eersel aan te passen. Dit stuitte echter op grote bezwaren bij gemeenten en inwoners. Uiteindelijk is daarom van deze grenscorrectie afgezien. Dit grensbeloop van de gemeente Vessem is al erg oud en door deze gemeente niet als een knelpunt aangemerkt. Mede daarom is er voor het kabinet onvoldoende aanleiding geweest de door de provincie voorgestelde indeling aan te passen.
De leden van de CDA-fractie vonden het voorstel voor de Kempen onevenwichtig. Zij zagen meer heil in het provinciale voorstel, waarin de gemeenten Reusel en Hooge en Lage Mierde en de gemeenten Bladel c.a. en Hoogeloon c.a. ieder getweeën een gemeente vormen. Ook de leden van de fracties van VVD en SGP wilden graag een nadere argumentatie van het voorstel voor de nieuwe gemeente Bladel zien. De leden van de VVD-fractie vroegen voorts waarom de provinciale voorstellen te kleinschalig zijn, in welke mate de vergaande samenwerking van Reusel en Hooge en Lage Mierde wordt gewaardeerd en wat de voorkeuren van de betrokken gemeenten zijn.
De leden van deze fractie en het lid Hendriks vroegen of een samenvoeging van Hoogeloon c.a., Eersel en Vessem c.a. ook overwogen was en wat het standpunt van het kabinet ten aanzien van deze combinatie is.
De leden van de fractie van D66 stemden in met de redenering van de regering dat de provinciale voorstellen voor de Mierdes/Reusel en Bladel/Hoogeloon c.a. te kleinschalig zijn. Deze leden vroegen zich wel af of een andere configuratie rond de gemeente Hilvarenbeek niet mogelijk was. Daarbij werd gewezen op een eventuele samenvoeging van Hilvarenbeek en Diessen met Hooge en Lage Mierde, met het landelijk gebied van de gemeente Goirle of een samenvoeging met de huidige gemeente Oost-, West- en Middelbeers. De leden van deze fractie zouden ook een splitsing van de voorgestelde gemeente Eersel mogelijk achten.
Uit de uiteenlopende voorstellen die door de leden van verschillende fracties met betrekking tot de vorming van gemeenten in de Kempen zijn gedaan blijkt dat er meerdere varianten voor wijziging van de gemeentelijke indeling in dit gebied denkbaar zijn. Ook in de memorie van toelichting is al gesteld dat verschillende andere opties zijn overwogen voordat tot het huidige voorstel is besloten. Met het voorstel zoals dat nu voorligt is gepoogd zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen uit het gebied, het advies van de provincie en het Beleidskader gemeentelijke herindeling.
Uitgangspunten zijn daarbij geweest dat de gemeente Reusel zoals die door de provincie werd voorgesteld door het kabinet te kleinschalig werd geacht, terwijl tegelijkertijd de regionale centrumfunctie van Bladel voldoende ruimte diende te worden gegeven. Behalve het feit dat de omliggende kernen in hoge mate op Bladel georiënteerd zijn, vervult Bladel ook een belangrijke werkgelegenheidsfunctie voor de regio.
Daarnaast was een gegeven dat zowel de gemeenten Hooge en Lage Mierde en Reusel als de gemeenten Bladel c.a. en Hoogeloon c.a. om verschillende redenen een duidelijke samenhang vertoonden. Hooge en Lage Mierde en Reusel hadden reeds een intensieve samenwerking opgebouwd, terwijl Bladel en Hoogeloon een duidelijke fysieke en maatschappelijke vervlechting vertonen. Bovendien is de gemeente Hooge en Lage Mierde nog pas onlangs uit het samenwerkingsgebied Midden-Brabant getreden, hetgeen de nodige financiële gevolgen had. Verder was het een wens van verschillende gemeenten in de regio om tot de vorming van minder gemeenten in het gebied te komen.
Op grond van het bovenstaande, alsmede van de wens zo min mogelijk van het provinciale voorstel af te wijken, is alleen gekozen voor een stapeling van de door de provincie voorgestelde gemeenten Bladel en Reusel.
Met de gemeenten in de regio is overleg gevoerd ter voorbereiding van dit voorstel. De verschillende door uw fracties ingebrachte voorstellen zijn daarbij aan de orde geweest. Om bovenstaande redenen is er echter van afgezien om op een zo ingrijpende wijze van het provinciaal voorstel af te wijken.
De vragen van de leden van de D66-fractie naar een mogelijke versterking van de voorgestelde gemeente Hilvarenbeek met Hooge en Lage Mierde is met het bovenstaande beantwoord. Mede met het oog op het uitgangspunt gemeenten zo veel mogelijk in hun geheel samen te voegen is splitsing van de gemeente Goirle ten behoeve van de gemeente Hilvarenbeek niet aan de orde geweest. Overigens ben ik van mening dat een dergelijke verkleining van Tilburgs grondgebied geen meerwaarde biedt voor de nieuwe gemeente Hilvarenbeek. Het samengaan van de gemeente Oost-, West en Middelbeers met de combinatie Hilvarenbeek/Diessen is door de provincie voorgesteld in haar herindelingsplan. Dit voorstel is uiteindelijk niet in de ontwerp-regeling opgenomen. Hoewel de samenvoeging van Hilvarenbeek en Diessen wat aan de bescheiden kant is, heb ik toch gemeend, gelet op de functie van de gemeente in het gebied, deze samenvoeging te moeten volgen.
Zoals ik al eerder heb gesteld deel ik de constatering niet, die door enkele leden is gemaakt, dat het huidige voorstel onevenwichtig zou zijn. Het voorstel past naar mijn mening binnen de uitgangspunten voor gemeentelijke herindeling. Er zijn krachtige plattelandsgemeenten voorgesteld, er is voorrang gegeven aan de behoefte aan draagkracht van de regionale centrumgemeente en er is zo veel als mogelijk aangesloten bij de inspraak en het advies van de provincie.
2.4. Gemeenten die niet worden samengevoegd
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of er op enig moment een samenvoeging tussen Rucphen en Etten-Leur is overwogen.
Bij mijn weten is dit niet gebeurd: in de relevante adviezen van de Commissie-Schampers noch in de herindelingsplannen, evenmin als in de ontwerp-regelingen is een dergelijke samenvoeging voorgesteld. Nu ik evenmin een samenvoeging heb overwogen tussen beide gemeenten lijkt het me dan ook niet opportuun om een gedachtenexperiment in die richting te gaan uitwerken.
De leden van de fractie van het CDA vroegen mij de samenvoeging van Loon op Zand en Udenhout in overweging te nemen. Ik ben op dit onderwerp uitgebreid ingegaan in de paragraaf over Tilburg en volsta hier daarnaar te verwijzen.
De leden van de fractie van de VVD verzochten mij in te gaan op de financiële positie van een grote groene gemeente, bestaande uit Nieuw-Ginneken, Chaam, Alphen en Riel en Baarle-Nassau. Zij vroegen hetzelfde te doen voor een combinatie Nieuw-Ginneken, Chaam en Alphen en Riel.
Ik ben er van uitgegaan dat deze leden daarbij doelden op een integrale toevoeging van Nieuw-Ginneken en Alphen en Riel aan deze combinatie.
Uit informatie die de provincie mij desgevraagd heeft verstrekt, is mij gebleken dat de financiële positie van zowel de grote groene gemeente met Baarle-Nassau als de groene gemeente zonder Baarle-Nassau, uitgaande van de financiële positie van de samenstellende delen van de nieuwe gemeente, naar verwachting goed zal zijn. De nFvw geeft voor de gemeente met Baarle-Nassau een negatief herverdeeleffect van afgerond f 2,1 miljoen. Voor de gemeente zonder Baarle-Nassau bedraagt het negatieve herverdeeleffect afgerond f 2,3 miljoen.
Het herindelingseffect wordt door mij voor de gemeente met Baarle-Nassau geraamd op f 0,9 miljoen negatief en voor de gemeente zonder Baarle-Nassau op f 0,6 miljoen negatief. Hier staat een besparing tegenover op de bestuurskosten van f 0,4 miljoen voor de gemeente mét en van f 0,2 miljoen voor de gemeente zonder Baarle-Nassau. Ook moet het mogelijk zijn het geringe verlies aan algemene uitkering vanwege het herindelingseffect te compenseren door uitgavenvermindering doordat het grotere verband efficiencyverbetering mogelijk maakt. Hoewel een nieuw te vormen groene gemeente, net als zo vele andere nadeelgemeenten, een forse inspanning zal moeten leveren om het evenwicht in de begroting te bewaren, zie ik geen aanleiding voor zorg omtrent de toekomstige financiële positie van een dergelijke gemeente. Ook hier geldt weer dat keuzen gemaakt moeten worden op de meer bestuurlijke gronden; de financiële argumenten bieden voor de keuzen geen houvast.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of kan worden aangegeven welke financiële belangen (qua kosten en opbrengsten) voor de betrokken gemeenten gemoeid zijn met de ene of de andere indeling van het bedrijventerrein Hazeldonk (bij Rijsbergen/Zundert of bij Breda).
Het overgaan van het industrieterrein Hazeldonk zal voor Rijsbergen/Zundert op jaarbasis een nadeel betekenen van circa f 175 000. Deze raming berust op een door de gemeente Rijsbergen opgestelde inventarisatie van kosten en opbrengsten. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben in de ontwerpregeling opgemerkt dat de financiële levensvatbaarheid van de nieuwe gemeente Zundert door de overgang van het bedrijventerrein naar Breda niet in gevaar komt. Ik deel die opvatting.
De leden van de VVD-fractie vroegen of het buurtschap Diunt nodig is voor het financiële en bestuurlijke draagvlak van Breda. Diunt is een zeer kleine kern van de huidige gemeente Rijsbergen. Gezien de omvang, leidt de toevoeging van Diunt aan Breda niet tot een noemenswaardige versterking van het draagvlak van deze gemeente.
De leden van de fractie van het CDA zagen graag een reactie tegemoet op berekeningen dat Tilburg – ten gevolge van een gewijzigde samenstelling van de bevolking, indien Tilburg met Goirle zou worden uitgebreid – ca f 1,6 miljoen minder extra zou ontvangen bij de komende herverdeling van gelden uit het gemeentefonds dan wanneer Goirle niet bij Tilburg zou worden gevoegd.
Mij ontbreekt informatie over de opbouw van dit bedrag. Ik kan het bedrag daardoor niet goed beoordelen. Wel wil ik een aantal algemene opmerkingen maken bij de financiële gevolgen van de samenvoeging. Doordat Goirle een «nadeelgemeente» in het kader van de nFvw is en Tilburg een «voordeelgemeente», zal het voordeel van Tilburg (nieuw, met Goirle) geringer zijn dan het voordeel van Tilburg (zonder Goirle). Een belangrijke reden van het nadeel voor Goirle vloeit voort uit de relatief hoge belastingcapaciteit aldaar. Het is inherent aan het nieuwe verdeelsysteem en ook nadrukkelijk beoogd dat daarmee rekening wordt gehouden. Het nieuwe verdeelstelsel is grotendeels reorganisatiebestendig. Dat betekent dat bij samenvoeging van een «voordeelgemeente» met een «nadeelgemeente» het effect voor de nieuwe gemeente vrijwel een saldo is van het effect voor de op te heffen gemeenten. Op twee kleine onderdelen is het stelsel niet reorganisatiebestendig. Bij samenvoeging van Tilburg en Goirle valt eenmaal het vaste bedrag weg. Tevens zal er een neerwaarts effect zijn vanwege de maatstaf «schaalfactor sociale dienst». Tegenover die betrekkelijk geringe teruggang staat een besparing op bestuurskosten en de mogelijkheid in het grotere verband tot efficiencyvergroting te komen. Een gewijzigde samenstelling van de bevolking ten slotte, bijvoorbeeld voor wat betreft het aantal jongeren, ouderen of bijstandsgerechtigden, kan niet de oorzaak zijn van het in de vraag genoemde verschil van f 1,6 miljoen.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen in te gaan op het argument van de initiatiefgroep «Lepelstraat/Kladde» dat de gemeente Steenbergen onder meer uit financieel oogpunt wel behoefte heeft aan Lepelstraat/Kladde, terwijl dat niet geldt voor Bergen op Zoom.
De leden van de fractie van de VVD vroegen wat de financiële gevolgen voor Steenbergen zijn van het missen van de kernen Kladde, Klutsdorp en Lepelstraat. Ook de leden van de D66-fractie stellen de vraag welk financieel voordeel of nadeel Steenbergen en Bergen op Zoom hebben van de overgang van deze kernen naar Bergen op Zoom.
Gelet op de geringe omvang van de drie kernen kunnen de financiële gevolgen van de overgang onder het regime van de nFvw niet anders dan gering zijn. De keuze om de kernen over te laten gaan naar Bergen op Zoom dan wel Steenbergen is dus niet afhankelijk van financiële overwegingen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen welke financiële belangen (zoals de ozb-heffing) zijn gemoeid met de gemeentelijke indeling van de suikerfabriek. De leden van de fractie van D66 vroegen of er, bijvoorbeeld op financieel terrein bezwaren zijn in te brengen tegen een overgang van de kern Stampersgat, de suikerfabriek en de vloeivelden naar Halderberge.
De nadelige gevolgen voor Steenbergen (nieuw) als de suikerfabriek naar Halderberge gaat, bedragen voor de onroerende zaakbelasting ongeveer f 350 000 (feitelijk opbrengst). Omdat de genormeerde ozb-waarde wordt betrokken bij de vaststelling van de algemene uitkering volgens de nieuwe Financiële-verhoudingswet, staat daar voor Steenbergen een voordelig effect tegenover in de algemene uitkering. Voor Halderberge is het financiële effect spiegelbeeldig. Er zijn overigens ook andere maatstaven die een rol spelen, zoals de oppervlakte/het aantal inwoners/het aantal woonruimten van het overgaande gebied van de kern Stampersgat en de suikerfabriek.
De leden van de VVD-fractie vroegen aandacht voor de financiële positie van een zelfstandig Baarle-Nassau. Zij vroegen in hoeverre de gemeente, financieel gezien, in staat is op eigen benen te staan. Zij refereren daarbij tevens aan het voorstel van Baarle-Nassau om tot «opclassificatie» van de gemeente over te gaan en het pleidooi van de gemeente voor een bijzonder financieel statuut. Ook de leden van de SGP-fractie vroegen het oordeel van de regering over een speciale financiële regeling voor Baarle-Nassau. De leden van de fractie van het GPV vroegen of een aparte financiële regeling voor deze gemeente in de nFvw is overwogen. De leden van de fractie van D66 vroegen de regering eveneens om haar oordeel over de financiële levensvatbaarheid van een zelfstandig Baarle-Nassau. Zij wijzen daarbij op de (budgettaire) suggesties van de Belgische provinciale autoriteiten dan wel van Baarle-Hertog.
De financiële positie van Baarle-Nassau is goed te noemen. De overgang naar de nFvw zou een zelfstandig Baarle-Nassau naar de huidige inzichten een structureel voordeel opleveren van circa f 0,2 miljoen. Er is dus geen aanleiding te veronderstellen dat Baarle-Nassau, strikt financieel gezien, niet op eigen benen zou kunnen staan. Dit laat uiteraard de eerder genoemde overwegingen voor de samenvoeging met Alphen en Riel en Chaam onverlet.
Ik zie geen reden de regeling ten aanzien van «opclassificatie» te wijzigen. De situatie die bij Baarle-Nassau speelt, brengt mij niet tot de conclusie dat van rijkswege noch ten laste van de collectiviteit van de gemeenten extra middelen beschikbaar dienen te worden gesteld. Anders gezegd, ik zie in financiële zin geen reden voor een bijzonder statuut.
De leden van de VVD-fractie vroegen of er bijzondere kosten zijn die verband houden met de enclave-situatie van Baarle-Hertog. Zij informeren naar de financiële situatie van Baarle-Hertog. Ook willen zij weten of deze gemeente financiële steun heeft aangevraagd.
Het is zeker denkbaar dat er zijn bijzondere kosten zijn die verband houden met de enclave-situatie. Deze zijn echter niet of nauwelijks te kwantificeren. Ik beschik voor wat betreft de financiële situatie van Baarle-Hertog niet over rechtstreekse gegevens. De provincie Noord-Brabant heeft bij de gemeente informatie ingewonnen. Daarbij bleek dat Baarle-Hertog al jaren een sluitende begroting heeft. De financiële positie kan in vergelijking met andere Vlaamse gemeenten als relatief goed worden gekwalificeerd. Wel heeft de gemeente als gevolg van de enclave-problematiek extra financiële middelen gevraagd. Het desbetreffend voorstel wordt door de provincie Antwerpen en het Vlaamse gewest ondersteund. De minister van Binnenlandse Zaken in Brussel moet over de «klasse-verheffing» (zoals dit in België heet) nog beslissen. Indien deze eveneens een positief standpunt inneemt, dienen de Vlaamse minister en de provincie Antwerpen aan te geven waar de hiermee verbonden extra middelen vandaan komen (van het gewest en/of de provincie dan wel via het «gemeentefonds»).
De bekostiging van een «klasse-verheffing» is in België dus anders geregeld dan in Nederland. In Nederland komt een «opclassificatie» ten laste van de opgeschaalde gemeente; daar staan geen extra uitkeringen van andere overheden, als het Rijk, tegenover.
De leden van de PvdA-fractie willen weten of tabel 2 in de memorie van toelichting nog steeds actueel is of dat zij inmiddels aanpassing behoeft.
Een herberekening met de gegevens die ook zijn gehanteerd in het kader van de Nota's naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor de nFvw en de Invoeringswet Fvw, leert dat de uitkomsten weinig afwijken van de uitkomsten die in tabel 2 zijn opgenomen. Tabel 2 is dus nog steeds actueel.
De leden van de fractie van het CDA vroegen, naar aanleiding van een opmerking op blz. 20 van de memorie van toelichting, naar de ervaringen met de (reken)systematiek die is gebruikt bij eerdere herindelingen in Brabant.
De (reken) systematiek werkt ten behoeve van tal van herindelingen al jaren naar tevredenheid. Ik heb vanuit de betrokken provincies en gemeenten geen signalen ontvangen die op het tegendeel wijzen.
De leden van de fractie van het CDA wezen erop dat de berekeningen op grond van de FVW'84 geen waarde meer hebben, nu vanaf 1 januari 1997 de nFvw zal gelden. De berekeningen die zijn gebaseerd op de nFvw zijn volgens deze leden nog met veel onzekerheden omgeven; zij zouden daarmee aan waarde verliezen.
In de Nota's naar aanleiding van het verslag bij de nFvw en de Invoeringswet Fvw zijn de staatssecretaris van Financiën, de minister van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en ik uitgebreid ingegaan op de mening die bij sommige fracties leeft dat de beide voorstellen nog onvoldragen zouden zijn. Ook is ingegaan op de inpassing in verband met de «wegen» en de «bodemgesteldheid» (zie kamerstukken II, 1995/1996, 24 552, nr.7). Onze conclusie was dat de wetsvoorstellen ruim voldoende voldragen zijn om de afrondende plenaire behandeling in de Tweede Kamer te rechtvaardigen. Die behandeling zal naar verwachting in mei 1996 plaatsvinden.
Op dit moment is nog steeds de FVW'84 van kracht. Ik heb tot nu toe steeds gemeend er goed aan te doen de situaties te schetsen die behoren bij de FVW'84 en bij de nFvw. De leden van de CDA-fractie hebben gelijk als zij stellen dat de berekeningen op grond van de FVW'84 hun waarde verliezen als de nFvw een feit is. Ik heb er, gezien de binnenkort te verwachten afrondende behandeling van het voorstel voor de nFvw in de Tweede Kamer, vanaf gezien om ook in deze Nota nog in te gaan op de effecten die resulteren onder het regime van de FVW'84.
Deze leden merkten terecht op dat de schaaleffecten die onder de FVW'84 zouden optreden, onder de nFvw niet meer optreden. Dat leidt qua uitkomst tot aanmerkelijke verschillen. Die verschillen zijn inherent aan het nieuwe goeddeels reorganisatiebestendige verdeelsysteem en beoogd.
De leden van de fractie van het CDA vonden het opvallend dat de gemeenten die er onder de FVW'84 op achteruitgaan (de «min-gemeenten») er onder de nFvw niet verder op achteruitgaan. Dit terwijl de gemeenten die er onder het regime van de FVW'84 op vooruit gaan (de «plus-gemeenten) er bijna zonder uitzondering aanmerkelijk op achteruit gaan.
De «mingemeenten» zijn alle gemeenten die door grenscorrecties inwoners/ woonruimten/ oppervlakte etc. kwijtraken. Voor die situatie geldt dat de mutatie algemene uitkering wordt uitgerekend door het verschil te nemen tussen de algemene uitkering vóór grenscorrectie en de algemene uitkering na grenscorrectie. De grenscorrecties zijn naar hun aard klein.
Het verschil is dat bij de «plusgemeenten» schaaleffecten een belangrijke rol spelen. Dat is bij de «mingemeenten» niet of nauwelijks het geval. Dezelfde berekeningswijze als bij de FVW'84 wordt ook toegepast onder het overgangsregime van de nFvw. De bedragen per inwoner/woonruimte/oppervlakte wijken onder de nFvw niet zoveel af van die bij de FVW'84 dat bij (kleine) grenscorrecties een andere uitkomst resulteert. Dat komt mede omdat op f 100 000 is afgerond.
De leden van de CDA-fractie vroegen aan te geven welke gevolgen de invoering van de nFvw en de herindeling gezamenlijk hebben op de lokale lastendruk.
De lokale lastendruk vloeit deels voort uit lokale beleidsbeslissingen. Ik treed niet in de lokale bevoegdheden terzake. Ik kan dan ook niet aangeven welke effecten uit de nFvw en de herindeling gezamenlijk zullen resulteren. Wel mag worden aangenomen dat de wijze waarop de ozb-waarde wordt betrokken in de vaststelling van de algemene uitkering ertoe leidt dat een zekere egalisatie van lokale belastingdruk zal plaatsvinden. Dat proces staat los van de herindeling. Ik wijs erop dat een aantal nieuw te vormen gemeenten naar huidig inzicht voordeel zal hebben van de invoering van de nFvw. Te denken valt aan de nieuwe gemeenten Bergen op Zoom, Dongen, Heusden, Gemert, Halderberge, Roosendaal en Tilburg. Deze gemeenten kunnen hun verhoogde inkomsten uit de algemene uitkering inzetten om de onroerende zaak-belasting te laten dalen.
Met betrekking tot de overgangsregeling merkten de leden van de CDA-fractie op dat het overgangsregime, zoals dat onder de nFvw zal gelden, gebaseerd zou zijn op andere bedragen (FVW'84) dan de bedragen die men ontvangt (nFvw). Zij wezen als voorbeeld naar Etten-Leur (blz. 28 van de memorie van toelichting).
Ik meen dat hier sprake is van een misverstand. De overgangsregeling houdt in dat geen verandering optreedt voor wat betreft de bedragen die worden verstrekt voor de onderdelen startbijdrage en wachtgelden van de verfijning wijziging gemeentelijke indeling. De overgangsregeling houdt ook in dat de berekeningswijze van het onderdeel «aflopende uitkering» van overeenkomstige toepassing blijft. Dat laatste betekent voor de nieuwe gemeenten dat wordt berekend wat het verschil is tussen de algemene uitkering van de nieuwe gemeente en de som van de (toegerekende) algemene uitkeringen van de samenstellende delen van de nieuwe gemeente. De algemene uitkering wordt daarbij berekend voor het uitkeringsjaar 1997 – het jaar van de herindeling – en met behulp van de bedragen per eenheid die voor 1997 onder de nFvw worden vastgesteld. Het gaat dus wel degelijk om de bedragen die men op grond van de nFvw ontvangt dan wel zou hebben ontvangen, als de gemeente nog had bestaan. Dat Etten-Leur onder de nFvw niet in aanmerking komt voor het onderdeel «aflopende uitkering» komt omdat de mutatie algemene uitkering onder de nFvw de drempel van 0,5% van de nieuwe algemene uitkering naar verwachting niet zal overschrijden, terwijl dat op grond van de FVW'84 wel het geval zou zijn.
De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de overgangsregeling voor de verfijning wijziging gemeentelijke indeling zich verhoudt tot de overgangsregeling voor de invoering van de nFvw. Ik ben op dat onderwerp eerder ingegaan in de Nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van wet tot gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren (zie kamerstukken II, 1995/1996, 24 461, nr. 5, blz. 13 en 14). Ik volsta hier met een verwijzing naar de desbetreffende passages.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar de mate waarin het nadeel als gevolg van een overgang van de «oude» FVW naar de nieuwe zal worden opgevangen.
In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel heb ik een duidelijk onderscheid gemaakt in effecten die samenhangen met de algemene uitkering. Er zijn effecten die zijn toe te schrijven aan de herverdeling van het Gemeentefonds (herverdeeleffecten) en effecten die samenhangen met de gemeentelijke herindeling (herindelingseffecten). Deze effecten lopen in het onderhavige geval in de tijd samen. Voor de herverdeeleffecten is er een overgangsregime waarbij de «voordeelgemeenten» geleidelijk hun voordeel incasseren en de «nadeelgemeenten» geleidelijk hun nadeel moeten opvangen. Dit is, zoals bekend, geregeld in de Invoeringswet nFvw. Bij nota van wijziging bij het voorstel voor de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet is een regeling opgenomen die specifiek betrekking heeft op het overgangsregime nFvw voor per 1 januari 1997, 1998 of 1999 nieuw te vormen gemeenten. Zie kamerstukken II, 1995/1996, 24 553, nr. 6. Het gaat daarbij om het nieuwe tweede lid van artikel 2 en de bijbehorende toelichting op blz. 22.
Een raming van het herindelingseffect is opgenomen in kolom II van tabel 2 in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. Het herindelingseffect is steeds negatief, maar gering van omvang. Tegenover dit effect staat een besparing op bestuurskosten en de mogelijkheid voor een nieuwe gemeente om door efficiencyvergroting tot uitgavenvermindering te komen. Voor de gemeenten die zijn opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel geldt het overgangsregime voor de verfijning wijziging gemeentelijke indeling.
Deze leden vroegen voorts of werkelijk alle nieuwe gemeenten zullen profiteren en of alleen Etten-Leur van de te handhaven gemeenten geen «aflopende» uitkering zal ontvangen. Naar huidig inzicht is dat nog steeds het geval. Zij vroegen ook naar de verwachte uitkering voor Tilburg (nieuw). De algemene uitkering van Tilburg (nieuw) bedraagt volgens een ruwe schatting bijna f 240 miljoen. De mutatie algemene uitkering bedraagt naar huidig inzicht f 1,2 miljoen negatief. Dat bedrag ligt slechts een fractie boven de drempel van 0,5% van de algemene uitkering. Het is, gelet op het feit dat het hier ramingen betreft, mogelijk dat de berekening op grond van definitieve cijfers, leert dat Tilburg net onder de drempel blijft. Bij de andere nieuw te vormen gemeenten bestaat een grotere buffer ten opzichte van de drempel.
De leden van de fractie van D66 verzochten mij aan te geven hoe de jongste versie van de nFVW op grond van de onlangs ingediende nota van wijziging voor de herindeling Brabant uitpakt.
Ik heb een overzicht opgesteld waarin voor de nieuw te vormen gemeenten is opgenomen het structurele herverdeeleffect van de nFvw volgens de jongste versie van het wetsvoorstel nFvw. Dit overzicht is als bijlage 2 bij deze nota gevoegd.
De leden van de GPV-fractie vroegen of de provincie voldoende toezicht heeft gehouden op eventueel potverteren in de samen te voegen gemeenten. Zij vroegen of er aanwijzingen bestaan dat potverteren in een aantal gemeenten heeft plaatsgevonden en zo ja, welke bestuurlijke dan wel financiële maatregelen de provincie ter zake heeft getroffen.
Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben de gemeentebesturen in de gehele provincie in een vroegtijdig stadium gewezen op de noodzaak om bij het te voeren beleid, gelet op de naderbij komende gemeentelijke herindeling, meer nadrukkelijk rekening te houden met de mogelijke consequenties daarvan. Dat is reeds gebeurd bij circulaire van 19 november 1991. In deze circulaire hebben gedeputeerde staten vooral gewezen op het belang van intergemeentelijke afstemming. Bij circulaire van 30 maart 1994 hebben gedeputeerde staten het financieel toezichtsbeleid bij gemeentelijke herindeling nog eens uitvoerig uiteengezet. In deze circulaire zijn naast de onderlinge afstemming aspecten als aanwending van opbrengsten van verkoop van gemeente-eigendommen en wijziging van het gemeentelijk beleid ten aanzien van reserveringen en afschrijvingen aan de orde gesteld.
In verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Gemeentewet, waarbij het financieel toezicht in principe repressief is, is in de Wet algemene regels herindeling voor gedeputeerde staten een bijzonder toezichtsinstrumentarium opgenomen. De wetgever, wil, zo blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet arhi, het risico van potverteren niet uitsluitend aan een systeem van repressief toezicht overlaten. Bedoeld bijzonder instrumentarium geeft het college van gedeputeerde staten de mogelijkheid om in het belang van de nieuwe gemeenten preventief toezicht in te stellen ten aanzien van de op te heffen gemeenten. Gedeputeerde staten hebben in het belang van de nieuw te vormen gemeenten van dit instrumentarium een ruim gebruik gemaakt. Vrij kort nadat provinciale staten voor de desbetreffende herindelingsgebieden de ontwerp-regeling hebben vastgesteld, hebben gedeputeerde staten ten aanzien van de op te heffen gemeenten besluiten aangewezen die goedkeuring behoeven. De aanwijzing betreft besluiten tot het vaststellen van de begroting en begrotingswijzigingen alsmede tot het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldelijke verplichtingen door anderen aan te gaan. Ook zijn aangewezen besluiten tot het kopen, ruilen, vervreemden en bezwaren van onroerend goed, besluiten betreffende PPP-overeenkomsten en besluiten met betrekking tot personeelsaangelegenheden. Met name het laatste soort besluiten heeft de laatste tijd veel aandacht gevergd van de provincie. Mede door gebruik te maken van de mogelijkheden die in de Wet arhi zijn opgenomen, waakt de provincie zo goed mogelijk voor het financieel belang van de nieuw te vormen gemeenten.
Hierna volgt een overzicht van herverdeeleffecten voor de nieuw te vormen gemeenten op grond van de jongste versie van de nFvw.
Het betreft het herverdeeleffect op basis van gegevens 1995. Het herverdeeleffect van de nieuwe gemeente is berekend door optelling van de herverdeeleffecten van de samen te voegen gemeenten. De herverdeeleffecten zijn ontleend aan bijlage A bij de Nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor de nFvw (kamerstukken II, 1995/1996, 22 552, nr. 7). Het herverdeeleffect is uitgedrukt in miljoenen guldens, waarbij is afgerond op één cijfer achter de komma.
De leden van de CDA-fractie waren ontstemd over de afwijking van artikel 107c, lid 1, van de Wet op het basisonderwijs (WBO), waarin is vastgelegd dat de nieuwe opheffingsnormen bij gemeentelijke herindeling in de betreffende wet moet worden vastgelegd. Zij vonden dat de Kamer in staat moet worden gesteld om een integrale afweging te maken waarbij ook de gevolgen voor maatschappelijke verbanden zoals scholen betrokken worden. Het argument van de zware belasting van gemeenten tijdens het wetgevingstraject woog naar hun oordeel niet op tegen het belang dat is gemoeid met de instandhouding van scholen. Daarbij komt dat verdere schaalvergroting bij scholen naar de mening van de CDA-fractie ongewenst is. Deze leden verzochten het kabinet ervoor te zorgen dat de nieuwe opheffingsnormen worden vastgesteld in het onderhavige wetsvoorstel en wel zodanig dat geen verdere schaalvergroting optreedt.
Anders dan de leden van de CDA-fractie denken, kan de instandhouding van scholen niet gewaarborgd worden door de vaststelling van de opheffingsnormen bij wet. De WBO schrijft precies voor hoe de nieuwe opheffingsnormen moeten worden berekend. Op grond van de in bijgaande nota van wijziging opgenomen regeling kan de Minister van OC en W na een gemeentelijke herindeling voor gebiedsdelen met een verschillende leerlingdichtheid afzonderlijke opheffingsnormen vaststellen. Naar mijn oordeel wordt hiermee een adequate oplossing mogelijk gemaakt voor scholen in landelijke gebieden die samenvoeging van gemeenten met opheffing worden bedreigd. Bij toepassing hiervan treedt geen verdere schaalvergroting op. Overigens is het vaststellen van opheffingsnormen voor delen van gemeenten in de herindelingswet niet mogelijk, omdat een splitsingsbesluit pas kan worden genomen nadat de nieuwe gemeente tot stand is gekomen.
Voorts wensen de leden van de CDA-fractie dat de normen op een zodanig tijdstip ingaan dat de bevoegde gezagsorganen voldoende gelegenheid hebben om samenwerkingsovereenkomsten of fusies aan te gaan.
Uit de WBO vloeit voort dat de normen ingaan op de datum van de herindeling. Dit is altijd 1 januari van een jaar. De eerste teldatum die van belang is voor de instandhouding van een school is 1 oktober daaropvolgend. Daar komt nog bij dat de plaatsing in het Staatsblad van een herindelingswet aan de datum van herindeling voorafgaat, zodat scholen nog eerder op de hoogte kunnen zijn van de herindeling. Scholen hebben derhalve voldoende tijd om samenwerkingsovereenkomsten of fusies aan te gaan.
Tenslotte informeerden deze leden naar een oplossing voor de gevolgen van herindeling voor het vigerende splitsingsbesluit in een aantal gemeenten. In dit verband vroegen zij, welke mogelijkheden het kabinet ziet om bestaande splitsingsbesluiten te respecteren ook nu herindeling aan de orde is.
Op grond van de in bijgevoegde nota van wijziging opgenomen regeling kunnen gemeenten binnen 3 maanden na de datum van herindeling een splitsingsbesluit nemen. Indien de gemeente en de betrokken scholen dit wensen, kunnen daarbij de voorheen geldende splitsingsbesluiten zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
5. Toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz)
De leden van de CDA-fractie vroegen of het – ter voorkoming van een zekere ongelijkheid binnen de gemeente – niet wenselijker zou zijn de keuzemogelijkheid van de overgangsregeling opgenomen in artikel 18, tweede lid, voor gemeenten verplicht te stellen, zodat voor de toepassing van de Wet woz één uniforme peildatum voor het gehele nieuwe grondgebied dient te worden gekozen.
Ik ben geen voorstander van een verplichte regeling in dit kader. Ik vind dat gemeenten de keuze moeten hebben om een voor hen passend overgangsrecht te creëren. Het verplicht stellen van uniformering van waarden naar één waardepeildatum binnen de gemeente zou onder omstandigheden kunnen leiden tot een omvangrijk herwaarderingsproces, dat ook binnen korte tijd afgerond zou moeten worden. Dit brengt onnodige, hoge kosten met zich en kan er bovendien toe leiden dat gemeenten onlangs tot stand gebrachte herwaarderingen zullen moeten terugdraaien. Dat acht ik ongewenst. Mijns inziens zijn gemeenten goed in staat af te wegen welke ongelijkheid binnen de gemeente voor de duur van het eerste tijdvak van de Wet woz (tot en met 2000) aanvaardbaar is en tegen welke kosten deze ongelijkheid zonodig kan worden voorkomen.
Overigens heb ik in de bijgevoegde nota van wijziging een tweetal wijzigingen aangebracht in artikel 18. Deze hebben beide betrekking op eenzelfde situatie.
Indien een nieuwe gemeente wordt gevormd door meerdere opgeheven gemeenten en een overgaand gebied van een bestaande, niet opgeheven, gemeente, zou de oorspronkelijke tekst van artikel 18, eerste en tweede lid, niet bewerkstelligen dat de nieuwe gemeente rekening kan houden met de waardegegevens van de onroerende zaken in dat overgaande gebied. Dat overgaand gebied is immers niet een «oude gemeente», doch een bestaande, niet opgeheven gemeente. Door wijziging van de terminologie «oude gemeente» in «overgaand gebied» wordt bereikt dat de in dit gebied gelegen onroerende zaken ook in het overgangsrecht worden betrokken. Onder overgaand gebied wordt op grond van artikel 1 van de Wet arhi immers verstaan zowel gebied dat door opheffing van een gemeente bij een andere of een nieuwe gemeente wordt gevoegd als gebied dat door grenswijziging (d.w.z. zonder opheffing van de gemeente) bij een andere of een nieuwe gemeente wordt gevoegd.
Door in de nieuwe tekst van artikel 18, eerste lid, uit te gaan van overgaand gebied zal een nieuwe gemeente die kiest voor het gebruiken van de bestaande waardegegevens in plaats van uniformering van de peildatum voor de onroerende-zaakbelastingen (ozb) door herwaardering van een gedeelte van het objectenbestand van de nieuwe gemeente, dit zowel kunnen doen voor het gebied dat afkomstig is van een opgeheven gemeente als voor het gebied dat door grenswijziging is verkregen van een (nog) bestaande, niet opgeheven, gemeente.
Voor de keuzemogelijkheid opgenomen in artikel 18, tweede lid, (uniformering van peildata in de nieuwe gemeente gepaard gaand met herwaardering) betekent de wijziging van terminologie dat een nieuwe gemeente desgewenst ofwel de oude ozb-peildatum die wordt gehanteerd van één van de opgeheven gemeenten of de ozb-peildatum die gold in gebied dat overkomt van een bestaande gemeente kan hanteren als nieuwe uniforme peildatum. Hoewel het over het algemeen niet in de rede zal liggen om een peildatum over te nemen van een gebied dat meestal qua gebiedsgrootte ondergeschikt zal zijn aan de nieuw gevormde gemeente, zou het onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als het een omvangrijk industrie-terrein betreft) toch doelmatig kunnen zijn om de ozb-peildatum van dit gebied over te nemen in de nieuwe gemeente. Ik wil de betreffende gemeenten die mogelijkheid niet onthouden.
De gemeenten die te maken kregen met een mogelijke afwijking van de ontwerp-regeling zijn alle door mij geconsulteerd. Zij hebben na afloop van het overleg, waarvan een verslag is gemaakt en waarop men aanvullende opmerkingen kon maken, de gelegenheid gekregen om, indien zij dat wensten nogmaals hun standpunt aan mij voor te leggen. Daarmee is tevens, dit in antwoord op een vraag van de leden van het CDA, voldaan aan hetgeen op basis van het Europees Handvest inzake lokale autonomie wenselijk wordt geacht. Zoals bekend dienen volgens artikel 5 van dit Handvest grenswijzigingen van gemeenten niet plaats te vinden zonder dat betrokken gemeenschappen zijn geraadpleegd, zo mogelijk via een referendum waar dit wettelijk is toegestaan. Op het referendum ben ik elders in deze Nota naar aanleiding van het verslag reeds ingegaan. Het raadplegen van de gemeenschappen kan blijkens het verklarend rapport behorende bij het Handvest zowel direct als indirect plaatsvinden. In Nederland vindt dit raadplegen indirect plaats door middel van overleg.
7. Tijdstip van inwerkingtreding en de tussentijdse raadsverkiezingen
De leden van de CDA-fractie gaven aan er aan te hechten dat een algemene discussie wordt gevoerd over het overslaan van reguliere verkiezingen in geval van herindelingsverkiezingen. Zij vroegen de regering daartoe om een aanvullende brief terzake in het dossier over kiesrechtaangelegenheden. Deze vraag is vaker gesteld bij de behandeling van herindelingswetten. Onlangs nog bij het wetsvoorstel betreffende de gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren. (Kamerstukken II 1995/96, 24 461, nr. 3) Namens staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken zeg ik u toe dat de Kamer een brief zal worden gezonden over dit onderwerp waarin zal worden ingegaan op de vraag of een algemene regeling voor herindelingsverkiezingen wenselijk en mogelijk is.
Voorts gaven de leden van de CDA-fractie, onder verwijzing naar de discussie over spreiding van raadsverkiezingen, aan het een interessante gedachte te vinden om een experiment met gespreide raadsverkiezingen te houden in de provincie Noord-Brabant. De discussie over spreiding van gemeenteraadsverkiezingen en een eventueel experiment daarmee dient in mijn ogen niet te worden gehouden in het kader van onderhavig wetsvoorstel maar afzonderlijk. Ik verwijs daarbij naar de brief van staatssecretaris Kohnstamm over spreiding van gemeenteraadsverkiezingen van 22 maart jl. Terzijde merk ik op dat een experiment zoals het CDA dat nu voorstelt te beperkt lijkt, met name in territoriale zin, om een goed beeld te kunnen geven van de effecten van spreiding van raadsverkiezingen.
Op dit moment denk ik niet aan een toegepast politicologisch verkiezingsonderzoek, waarnaar de leden van de fractie van D66 vroegen, omdat ik van mening ben dat het reguliere verkiezingsonderzoek dat bij alle verkiezingen wordt gedaan voldoende is.
De leden van de fracties van de PvdA, de VVD en D66 hadden tot slot aandacht gevraagd voor een evaluatie van de herindeling in Noord-Brabant. Zij vroegen zich daarbij af of de provincie Noord-Brabant een evaluatie van de eerder uitgevoerde gemeentelijke herindelingen heeft gemaakt. Voor de huidige herindeling vroegen deze leden of kan worden nagegaan hoe deze burgers en de betrokken gemeenten is ervaren. Is de staatssecretaris bereid om een systematische evaluatie te laten verrichten? Is het kabinet bereid een dergelijke evaluatiebepaling op te nemen in de wet, zo vroegen deze leden.
In Noord-Brabant is door de provincie geen evaluatieonderzoek gestart naar de effecten van de eerder uitgevoerde gemeentelijke herindelingen.
Een evaluatie-onderzoek naar de effecten van een gemeentelijke herindeling is methodologisch zeer gecompliceerd en tijdrovend, is gebleken uit het onderzoek naar de effecten van gemeentelijke herindeling in de provincie Groningen. De situatie vóór herindeling met een situatie erna vereist uitgebreide metingen van beide situaties. Ook is het essentieel dat de vervolg-meting niet al te snel na een herindeling komt, gelet op het fusie-proces en de mogelijke overgangs- of fusie-effecten die het beeld onduidelijk maken. Daarom lijkt het me in ieder geval niet wenselijk en praktisch onuitvoerbaar een dergelijk onderzoek voor een totale provincie uit te voeren.
Op dit moment participeert het ministerie in een onderzoek op Schouwen-Duiveland naar de relatie van burgers met bestuur. Tevens wil het kabinet zoals al is aangegeven in par. 1.1 de beschikbare ervaringskennis van herindelingsprocessen bijeenbrengen. Daarnaast worden er incidenteel inventarisaties van bepaalde regelingen op het ministerie uitgevoerd. Naar verwachting zal de herindeling in Noord-Brabant door verschillende derden op deelaspecten worden onderzocht en geanalyseerd. Voorlopig wil ik daar zoveel mogelijk van kennisnemen. Wellicht later kan overwogen worden of er aspecten onderbelicht zijn, waarvan toch belangrijk is dat die worden onderzocht. Ik kan op dit moment nog niet bepalen op welk vlak nader onderzoek gewenst is. Daarom en vanwege bovenstaande bezwaren en de kostenaspecten is het kabinet niet bereid een dergelijke evaluatiebepaling in de wet op te nemen.
In deze paragraaf geef ik een samenvatting van de toelichtingen op de onderdelen van de nota van wijziging die elders in de nota naar aanleiding van het verslag reeds zijn genoemd.
In het wetsvoorstel wordt de naam van de nieuwe gemeente Gemert vervangen door de nieuwe gemeente Gemert-Bakel.
In het wetsvoorstel wordt de naam van de nieuwe gemeente Drunen vervangen door de nieuwe gemeente Heusden.
In artikel 3 wordt tevens de naam van de gemeente Haaren opgenomen. Daarmee wordt de tekst van de wet in overeenstemming gebracht met de bij de wet behorende kaarten.
In de bijgevoegde nota van wijziging wordt artikel 17 zo gewijzigd dat is voorzien in de mogelijkheid voor de bij de herindeling betrokken gemeenten om binnen drie maanden na de datum van herindeling een splitsingsbesluit te nemen en dit binnen 1 maand aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC en W) te zenden. Dit splitsingsbesluit dient de instemming te hebben van alle scholen in de betrokken gemeente. De minister van OC en W stelt vervolgens opheffingsnormen vast voor de bij de herindeling betrokken gebiedsdelen. Op deze wijze gaat voor het gebiedsdeel met de kleinste leerlingendichtheid de opheffingsnorm omlaag, waardoor de scholen in het desbetreffende gebiedsdeel mogelijk kunnen worden gered.
Ik heb een tweetal wijzigingen aangebracht in artikel 18. Deze hebben beide betrekking op eenzelfde situatie.
Indien een nieuwe gemeente wordt gevormd door meerdere opgeheven gemeenten en een overgaand gebied van een bestaande, niet opgeheven, gemeente, zou de oorspronkelijke tekst van artikel 18, eerste en tweede lid, niet bewerkstelligen dat de nieuwe gemeente rekening kan houden met de waardegegevens van de onroerende zaken in dat overgaande gebied. Dat overgaand gebied is immers niet een «oude gemeente», doch een bestaande, niet opgeheven gemeente. Door wijziging van de terminologie «oude gemeente» in «overgaand gebied» wordt bereikt dat de in dit gebied gelegen onroerende zaken ook in het overgangsrecht worden betrokken. Onder overgaand gebied wordt op grond van artikel 1 van de Wet arhi immers verstaan zowel gebied dat door opheffing van een gemeente bij een andere of een nieuwe gemeente wordt gevoegd als gebied dat door grenswijziging (d.w.z. zonder opheffing van de gemeente) bij een andere of een nieuwe gemeente wordt gevoegd.
Door in de nieuwe tekst van artikel 18, eerste lid, uit te gaan van overgaand gebied zal een nieuwe gemeente die kiest voor het gebruiken van de bestaande waardegegevens in plaats van uniformering van de peildatum voor de onroerende-zaakbelastingen (ozb) door herwaardering van een gedeelte van het objectenbestand van de nieuwe gemeente, dit zowel kunnen doen voor het gebied dat afkomstig is van een opgeheven gemeente als voor het gebied dat door grenswijziging is verkregen van een (nog) bestaande, niet opgeheven, gemeente.
Voor de keuzemogelijkheid opgenomen in artikel 18, tweede lid, (uniformering van peildata in de nieuwe gemeente gepaard gaand met herwaardering) betekent de wijziging van terminologie dat een nieuwe gemeente desgewenst ofwel de oude ozb-peildatum die wordt gehanteerd van één van de opgeheven gemeenten of de ozb-peildatum die gold in gebied dat overkomt van een bestaande gemeente kan hanteren als nieuwe uniforme peildatum. Hoewel het over het algemeen niet in de rede zal liggen om een peildatum over te nemen van een gebied dat meestal qua gebiedsgrootte ondergeschikt zal zijn aan de nieuw gevormde gemeente, zou het onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als het een omvangrijk industrie-terrein betreft) toch doelmatig kunnen zijn om de ozb-peildatum van dit gebied over te nemen in de nieuwe gemeente. Ik wil de betreffende gemeenten die mogelijkheid niet onthouden.
Grenscorrectie Raamsdonk/Oosterhout
Ik stel ten aanzien van de nieuw te vormen gemeente Raamsdonk overigens een nota van wijziging voor teneinde een beoogde grenscorrectie alsnog op te nemen. In hun gezamenlijke brief van 6 februari jl. meldden de gemeentebesturen van Raamsdonk en Oosterhout mij een omissie in de kaart bij bovengenoemd wetsvoorstel. De grenscorrectie die tussen beide gemeenten is overeengekomen en door provinciale staten is goedgekeurd, is klaarblijkelijk abusievelijk niet verwerkt op de desbetreffende kaart, die behoort bij de ontwerp-regeling van het samenwerkingsgebied Breda. Dat is de reden geweest dat de grenscorrectie niet is opgenomen op de kaart die behoort bij mijn wetsvoorstel.
Grenscorrectie Oorlogsmonument Moerstraten
Ten aanzien van het oorlogsmonument bij de kern Moerstraten stel ik u voor de grens tussen de nieuw te vormen gemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom te wijzigen, zodat het oorlogsmonument van het kerkdorp Moerstraten in dezelfde gemeente komt te liggen als het kerkdorp zelf. Ik heb met de betrokken gemeenten contact gehad en hen meegedeeld dat ik voornemens was een nota van wijziging in te dienen overeenkomstig de wens van burgemeester en wethouders van de gemeente Wouw. De gemeente Bergen op Zoom heeft desgevraagd meegedeeld met een grenscorrectie ten behoeve van het oorlogsmonument te kunnen instemmen, zij het dat het gemeentebestuur van Bergen op Zoom een zo gering mogelijke grenscorrectie voorstelt. Ik stel voor het gehele bosperceel, waarin het monument ligt, in te delen bij de gemeente Roosendaal, teneinde dit gebied onder één gemeentelijk beheer te laten vallen. Ik zal deze nota vergezeld doen gaan van een nota van wijziging met die strekking.
Bij deze nota voeg ik tevens een nota van wijziging waarbij de kleine grenscorrectie tussen Son en Breugel en Best wordt geschrapt uit het voorstel. Op de kaart, behorende bij dit wetsvoorstel is abusievelijk de grenscorrectie tussen Best en Son en Breugel, zoals die in de ontwerp-regeling door provinciale staten was voorgesteld, blijven staan.
Dit terwijl ik in afwachting van de genoemde evaluatie van het Kaderwettraject, momenteel nog geen voorstel doe voor een aantal gemeenten in Zuidoost-Brabant. De gemeenten Best en Son en Breugel behoren tot die gemeenten.
Verhuisbewegingen vanuit Breda naar Prinsenbeek respectievelijk Nieuw-Ginneken en in de mate waarin Breda de werkgelegenheid verschaft voor de inwoners van deze gemeenten
Jaar | Totaal gevestigd | Waarvan uit Breda | Totaal vertrokken | Waarvan naar Breda |
---|---|---|---|---|
1990 | 358 | 130 | ||
1991 | 350 | 112 | ||
1992 | 407 | 130 | ||
1993 | 520 | 194 | ± 320 | ± 130 |
1994 | 512 | 180 | 333 | 126 |
1995 | 503 | 173 | 339 | 131 |
Jaar | Totaal gevestigd | Waarvan uit Breda | Totaal vertrokken | Waarvan naar Breda |
---|---|---|---|---|
1988 | 449 | 219 | 471 | 141 |
1989 | 526 | 228 | 550 | 185 |
1990 | 444 | 176 | 516 | 195 |
1991 | 478 | 203 | 479 | 179 |
1992 | 499 | 195 | 506 | 159 |
1993 | 525 | 239 | 497 | 200 |
1994 | 496 | } 471 | 527 | } 405 |
1995 | 617 | 525 |
Bovenstaande informatie is afkomstig van de betrokken gemeenten.
Nieuw te vormen gemeente | Herverdeeleffect |
---|---|
Baarle-Nassau | – 0,5 |
Bergen op Zoom | + 2,9 |
Bergeijk | – 0,2 |
Bladel | – 0,9 |
Breda | – 2,4 |
Budel | – 0,5 |
Dongen | + 0,4 |
Eersel | – 1,1 |
Gemert | + 0,7 |
Halderberge | + 0,9 |
Heeze-Leende | – 0,9 |
Heusden | + 0,7 |
Hilvarenbeek | – 0,3 |
Laarbeek | – 0,3 |
Made | – 1,3 |
Oirschot | – 0,7 |
Oisterwijk | – 0,7 |
Raamsdonk | – 2,5 |
Roosendaal | + 0,8 |
Steenbergen | – 0,2 |
Tilburg | + 13,3 |
Waalwijk | + 0 |
Werkendam | – 0,7 |
Woensdrecht | – 0,1 |
Woudrichem | – 0,6 |
Zevenbergen | – 2,8 |
Zundert | – 1,1 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24571-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.