A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 december
1995 en het nader rapport d.d. 20 december 1995, aangeboden aan de Koningin
door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Het advies van de Raad van
State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 21 november 1995, no. 95.008135, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, A. G. M. van
de Vondervoort, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet met memorie van toelichting tot gemeentelijke herindeling
van Lemelerveld.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 november
1995, nr. 95.008135, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 5 december 1995, nr. W04.95.0615, bied ik U hierbij
aan.
Het niet toegelichte artikel 3 van het wetsvoorstel bepaalt dat de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op de wijze als aangegeven in de artikelen
56, tweede lid, en 107a van de Wet op het basisonderwijs de stichtings- en
opheffingsnormen voor scholen voor basisonderwijs (WBO) vaststelt voor de
bij het wetsvoorstel betrokken gemeenten.
Op grond van de artikelen 56, vierde lid, en 107c, eerste lid, WBO worden,
bij een herindeling als de nu aan de orde zijnde, de stichtings- en opheffingsnormen
aangegeven bij de wet waarbij de wijziging van de gemeentelijke indeling onderscheidenlijk
de grenscorrectie tot stand komt.
Ingevolge de artikelen 56, vijfde lid, en 107c, tweede lid, WBO kan de
vaststelling van de stichtings- en opheffingsnormen achteraf bij ministeriële
regeling plaatsvinden. Dit is echter alleen mogelijk indien grenscorrecties
tot stand komen.
Artikel 3 van het voorstel van wet wijkt af van het in de WBO neergelegde
stelsel. Niet de wet, maar de minister stelt volgens het voorstel de stichtings-
en opheffingsnormen vast, en wel aan de hand van de algemene normen voor stichting
en opheffing, vervat in de artikelen 56, tweede lid, en 107a WBO. De Raad
van State onderkent dat daarmee wordt voorkomen, dat bij wijzigingen van de
beoogde gemeentegrenzen gedurende het wetgevingstraject nieuwe normen moeten
worden berekend.
De Raad is evenwel van oordeel dat deze moeilijkheid niet opweegt tegen
het belang van het uitgangspunt, dat de inhoud van de stichtings- en opheffingsnormen
bij herindeling per geval wordt beoordeeld door de formele wetgever.
De Raad adviseert het voorstel van wet en de toelichting overeenkomstig
het voorgaande aan te passen.
In artikel 3 van het wetsvoorstel wordt bepaald dat de stichtings- en
opheffingsnormen voor scholen voor basisonderwijs door Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen zullen worden vastgesteld. Deze stichtings- en opheffingsnormen
treden in de plaats van de voor de betrokken gemeenten in de bijlage bij de
Wet op het basisonderwijs (WBO) opgenomen normen. De Raad van State adviseert
de stichtings- en opheffingsnormen op te nemen in de herindelingswet, zoals
aangegeven wordt in de artikelen 56, vierde lid, en 107c, eerste lid, WBO.
In artikel 3 van deze herindelingswet is echter bewust gekozen voor een lex
specialis ten opzichte van bovengenoemde artikelen. De afwijkende regeling
wordt voorgesteld om te voorkomen dat bij wijzigingen van de beoogde gemeentegrenzen
gedurende het wetgevingstraject telkens nieuwe normen moeten worden berekend.
Voor de gemeenten is het namelijk een zeer grote belasting om steeds de hiervoor
benodigde gegevens met betrekking tot de oppervlakte en het van belang zijnde
aantal 4- tot 11-jarigen volledig nauwkeurig te leveren. Daarom is besloten
om de vaststelling van de stichtings- en opheffingsnormen van alle betrokken
gemeenten achteraf bij ministeriële regeling te laten plaatsvinden. Dit
komt overeen met de systematiek van de WBO ingeval van een grenscorrectie
(artikel 56, vijfde lid, en 107c, tweede lid, van de WBO).
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bereidt op dit
moment een wijziging van de WBO voor, die ertoe strekt dat deze systematiek
ook zal gelden in geval van een wijziging van de gemeentelijke indeling. De
artikelen 56 en 107c van de WBO zullen daartoe gewijzigd moeten worden. Als
bedoelde wijziging is gerealiseerd zal een herindelingswet geen voorziening
meer op dit punt behoeven te treffen.
Ik wijs erop dat de paragraaf «financiële aspecten» van
de memorie van toelichting is aangepast in verband met de voorstellen tot
herziening van het Gemeentefonds, die op 18 december 1995 bij de Tweede Kamer
zijn ingediend.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort