24 555
Decemberverslag 1995 van de Algemene Rekenkamer

nr. 8
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 maart 1996

De vaste commissie voor Financiën1 en de algemene commissie voor de Rijksuitgaven2 hebben bij brief van 21 februari 1996 een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over de privatisering van 's Rijks Munt.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 1996.

De betreffende brieven zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Ybema

De voorzitter van de algemene commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Rey

De griffier van de algemene commissie voor de Rijksuitgaven,

Hubert

Aan de minister van Financiën

Gravenhage, 21 februari 1996

In het Decemberverslag 1995 heeft de Rekenkamer verslag gedaan van een onderzoek naar de privatisering van 's Rijks Munt. De Rekenkamer oordeelt onder meer dat het bij de privatisering afgesproken produktieniveau van 110 miljoen circulatiemunten per jaar aan de hoge kant is geweest.

Naar aanleiding van Uw reaktie hierop willen de vaste commissie voor Financiën en de commissie voor de Rijksuitgaven nader geïnformeerd worden over de resultaten van de genoemde bezinning op de hoogte van de normproduktie, de lengte van de contractperiode en de capaciteitsreservering.

In het verlengde van het nawoord van de Rekenkamer zouden de commissies daarnaast graag van U vernemen op welke wijze met het oog op een nieuwe contractperiode de veranderingen in het gebruik van muntgeld en de invoering van de Euro in toekomstige contractafspraken betrokken zouden kunnen worden.

Naar aanleiding van de met de Rekenkamer gevoerde discussie over het begrip budgetneutraliteit willen de commissies U verzoeken nieuwe uitgangspunten voor het zo volledig en objectief mogelijk in kaart brengen van de financieel-economische gevolgen van toekomstige privatiseringen voor het rijk aan de Kamer voor te leggen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Ybema

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Rey

Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën en van de Commissie voor de Rijksuitgaven van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar aanleiding van het Decemberverslag 1995 van de Algemene Rekenkamer (TK, vergaderjaar 1995–1996, 24 555, nrs. 1–2) heeft U enkele vragen gesteld met betrekking tot en naar aanleiding van de privatisering van 's Rijks Munt. In deze brief zal ik ingaan op deze vragen.

Zoals door u gesteld, oordeelt de Rekenkamer dat de in het financieel model bij het leveringscontract opgenomen normproduktie van 110 miljoen stuks aan de hoge kant is. Naar aanleiding hiervan vraagt u om nadere informatie over de resultaten van de in het decemberverslag van de Rekenkamer genoemde bezinning van de Minister op de hoogte van de normproduktie, de lengte van de contractperiode en de capaciteitsreservering.

Tevens vraagt u op welke wijze de veranderingen in het gebruik van muntgeld en de invoering van de euro in toekomstige contractafspraken betrokken kunnen worden.

Achterliggend vindt u een overzicht van de geproduceerde hoeveelheden sinds 1982. Ten tijde van de bezinning in 1992 en 1993 op de uiteindelijke vorm van de relatie tussen de staat als afnemer en de Nederlandse Munt als leverancier is, zoals de Algemene Rekenkamer vermeldt, gekeken naar de historische produktiegegevens om zo goed mogelijk de hoogte van de jaarlijkse afname (muntvraag) in te schatten. Tevens is daarbij in de beschouwing betrokken dat nieuwe betaalmethoden een temperende invloed op de muntvraag kunnen hebben. Hierbij werd geoordeeld dat de invloed van pin-betalingen op het gebruik van muntgeld klein is1. Tevens werd geoordeeld dat de introductie van chipkaartbetalingen, die in potentie een veel grotere invloed op het gebruik van muntgeld hebben dan pin-betalingen, niet op korte termijn (tot eind 1996) op grote schaal zou plaatsvinden2.

Naast het aldus in ogenschouw nemen van de invloed van betalingstechnieken op de muntvraag, heeft in de bepaling van de normproduktie van 110 miljoen zwaar meegewogen dat de muntvraag (zeker per denominatie) aan sterke fluctuaties onderhevig kan zijn, waardoor bij onvoldoende mogelijkheid tot produktie de kans op muntschaarste wordt vergroot. Met andere woorden: het contract diende afdoende zeker te stellen dat voldoende munten zouden kunnen worden geproduceerd.

De genoemde overwegingen hebben ertoe geleid dat in het leveringscontract met de Nederlandse Munt is gekozen voor3:

1. Het reserveren van een prioritaire capaciteit van 110 miljoen stuks. De Nederlandse Munt verbindt zich deze in stand te houden en te allen tijde aan de Staat dienstbaar te maken. Daartegenover vergoedt de Staat, bij een werkelijke produktie voor de Staat die lager is dan 99 miljoen stuks, een deel van de vaste kosten die de Nederlandse Munt maakt om deze capaciteit in stand te houden;

2. Een heroverwegingsmoment na 2,5 jaar op het financieel model en de normproduktie van 110 miljoen stuks. Dit biedt de mogelijkheid de normproduktie en het financieel model voor de laatste 2,5 jaren van de looptijd van het contract aan te passen.

Met betrekking tot dit laatste punt en uw verzoek te vernemen op welke wijze de veranderingen in het muntgebruik en de invoering van de euro in toekomstige contractafspraken betrokken kunnen worden, deel ik u mee dat in de loop van dit jaar hierover besprekingen met de Nederlandse Munt zijn voorzien nadat binnen het ministerie bestudering van mogelijke gevolgen heeft plaatsgevonden. De eerste resultaten met de voor de tweede helft van dit jaar door private partijen geplande invoering van de chipkaart en de invloed daarvan op het gebruik van muntgeld, zullen daarbij worden betrokken.

Over de hantering van het begrip budgetneutraliteit bij volgende privatiseringen kan ik het volgende opmerken. Op dit moment zijn er geen voornemens om nieuwe uitgangspunten te formuleren voor de financieel-economische gevolgen van privatiseringen: in beginsel blijft budgetneutraliteit het uitgangspunt. De concrete invulling hiervan wordt van geval tot geval bezien, waarbij het onder meer van belang is het te privatiseren onderdeel een «goede startpositie» te geven. In elk geval dienen de uitgaven binnen de gestelde uitgavenkaders te blijven. Indien er nieuwe uitgangspunten worden opgesteld, zult u hierover worden ingelicht.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

DENOMINATIES

Oplages muntproduktie vanaf 1982 (HM Koningin Beatrix)

(Mln stuks)0,050,10,2512,55Totaal
198247,110,318,3031,3014,30 121,3
198360,238,2018,205,203,80 125,6
198470,742,2019,204,205,20 141,5
198536,129,10,29,103,103,10 100,5
19867,723,1020,3012,105,80 69
198733,221,7036,1020,102,50 113,6
198822,62,2017,4013,606,2073,7062
198927,15,3030,501,104,1069,1068,1
199039,313,3023,101,101,1047,3077,9
199173,141,1025,100,500,5017,10140,3
199252,741,3041,6010,100,500,50146,2
199340,130,1015,1015,100,505,50100,9
19941425,701,7016,600,500,5058,5
19956,3535,0030,2412,500,150,4084,24

XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegent- hart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), vacature D66 en Van de Camp (CDA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), voorzitter, Terpstra (CDA), Smits (CDA), ondervoorzitter, Reitsma (CDA), Ter Veer (D66), Ybema (D66), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Leerkes (U55+), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Liemburg (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Bakker (D66), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Passtoors (VVD) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Hessing (VVD), Van de Camp (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Schimmel (D66), Roethof (D66), Van Zuijlen (PvdA), De Jong (CDA), Duivesteijn (PvdA), Van Dijke (RPF), Hendriks (HDRK), Rosenmöller (GroenLinks), Vliegenthart (PvdA), Adelmund (PvdA), Van Zijl (PvdA), Remkes (VVD), Marijnissen (SP), B. M. de Vries (VVD), Van Gelder (PvdA), Giskes (D66), Van Rooy (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD) en De Hoop Scheffer (CDA).

XNoot
1

Dit wordt ook bevestigd door een studie van De Nederlandsche Bank (WO&E nr 399, mei 1994). Indien 50% van alle betalingen boven f 35 met betaalautomaten wordt afgerekend, neemt de feitelijke omloop van muntgeld slechts 4% af.

XNoot
2

Ook de mogelijke invloed van chipkaart- betalingen op het gebruik van muntgeld wordt door DNB becijferd in het genoemde rapport. Indien 50% van alle betalingen tot f 35 met de chipkaart plaatsvindt, daalt de feitelijke muntcirculatie met 24%.

XNoot
3

Ik maak u erop attent dat een afschrift van het leveringscontract, ter vertrouwelijke kennisneming op 9 februari 1994 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is gestuurd.

Naar boven