nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 19 september 1997
Met het oog op de voorgenomen mondelinge behandeling van bovengenoemd
initiatief wetsvoorstel van het lid van de Tweede Kamer Verhagen (voorheen:
de leden De Hoop Scheffer en Verhagen) in uw Kamer wil ik hierbij graag de
instemming van het kabinet met dit voorstel tot uitdrukking brengen.
Ook van de kant van het kabinet wordt onderkend dat het met het oog op
het in juiste banen leiden van de immigratie van groot belang is dat voor
de komst van de vreemdeling naar Nederland wordt vastgesteld dat de betrokken
vreemdeling voor het door hem beoogde doel voor een verblijf voor langer dan
drie maanden kan worden toegelaten. Dit moge blijken uit de poging van het
kabinet een en ander vast te leggen in het op artikel 16 van de Vreemdelingenwet
gebaseerde artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit en artikel 28 van het
Vreemdelingenvoorschrift.
Het kabinet waardeert het door de leden De Hoop Scheffer en Verhagen genomen
initiatief om het reeds lang bestaande systeem van de mvv-eis thans in de
Vreemdelingenwet zelf vast te leggen waarmee wordt voorzien in de leemte die
is ontstaan door de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 16 maart 1995.
Voor de inhoud van deze uitspraak verwijs ik naar de memorie van toelichting,
blz. 1. Het kabinet kan met inachtneming van het navolgende instemmen met
het initiatiefvoorstel.
Met betrekking tot de in artikel 16a, vijfde lid, voorgestelde hardheidsclausule
wordt van de kant van het kabinet uitdrukkelijk aangetekend dat een beroep
op deze clausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen kan worden
gehonoreerd.
Het is van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen de in het
vijfde lid opgenomen hardheidsclausule voor individuele gevallen en de in
het derde lid opgenomen mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur
categorieën vreemdelingen vrij te stellen van het bezit van een machtiging
tot voorlopig verblijf.
Het kabinet staat overigens op dit moment geen concrete situatie voor
ogen waarin de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast.
In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 3) wordt erop gewezen dat
het wetsvoorstel niet voorziet in een wettelijke vrijstelling van het mvv-vereiste
voor vreemdelingen die tijdig om verlenging van de geldigheidsduur van een
vergunning tot verblijf hebben gevraagd. Het kabinet steunt het voorstel van
de initiatiefnemers in de nota naar aanleiding van het verslag om deze uitzondering
op te nemen in de nog op te stellen AMvB op basis van het derde lid van artikel
16a Vw.
Daarbij wil het kabinet er wel reeds nu op wijzen dat de regeling in de
Vreemdelingencirculaire (A4/6.7.2) dat er ook nog sprake is van een tijdige
verlenging indien de aanvraag binnen zes maanden na verstrijken van de geldigheidsduur
van de vergunning tot verblijf is ingediend, met inwerkingtreding van het
koppelingswetsvoorstel zal komen te vervallen. Dit zal betekenen dat ook voor
de vrijstelling van het mvv-vereiste het noodzakelijk wordt dat de aanvraag
om verlenging uiterlijk vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur
wordt ingediend. Het kabinet zal te gelegener tijd voorzien in een bijzondere
regeling ten aanzien van tijdige verlenging voor vreemdelingen wier verblijfsrecht
voor onbepaalde duur ex artikel 10, tweede lid, Vw van rechtswege is komen
te vervallen en die een aanvraag indienen voor voortgezet verblijf.
Met belangstelling zie ik de behandeling van het onderhavige initiatiefvoorstel
in uw Kamer tegemoet.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz