24 544
Voorstel van wet van het lid Verhagen tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)

nr. 13
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 september 1997

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

a. Na het eerste lid van artikel 16a wordt onder vernummering van de leden twee tot en met zes een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Een aanvraag om toelating wordt in bijzondere gevallen in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf welke hij heeft aangevraagd bij dan wel welke hem is verstrekt door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in een ander land dan zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Onze Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt een dergelijke machtiging slechts, na overleg met Onze Minister, indien dit uit het oogpunt van het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen noodzakelijk is.

b. In artikel 16a, derde lid, onder a, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

c. Aan artikel 16a, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

f. gemeenschapsonderdanen.

ca. In artikel 16a, vierde lid, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

cb. In artikel 16a, vijfde lid, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

d. Artikel 16a, zesde lid, wordt vervangen door:

6. Buiten de gevallen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, kan Onze Minister in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om toelating afzien van het eisen van het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

e. In artikel 16a, zevende lid, wordt «Onze Minister van Buitenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister. Tevens wordt «vijfde lid» vervangen door «zesde lid». Tenslotte wordt «hardheidsclausule» vervangen door: bevoegdheid.

f. Aan artikel 16a wordt een nieuw achtste lid toegevoegd, luidende:

8. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet jaarlijks opgave aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het aantal malen dat en de gronden waarop van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik is gemaakt.

II

Aan artikel II wordt een zin toegevoegd, luidende: Vreemdelingen die een verzoek om toelating hebben ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt het vereiste van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf niet tegengeworpen.

Toelichting

a en f

Het bij deze nota van wijziging ingevoerde tweede lid van artikel 16a bevestigt de reeds bestaande mogelijkheid voor de minister van Buitenlandse Zaken om een machtiging tot voorlopig verblijf te verstrekken op een ambassade of consulaire post in een ander land dan het land van herkomst of bestendig verblijf.

De minister van Buitenlandse Zaken maakt slechts gebruik van deze bevoegdheid in het geval dat dit noodzakelijk wordt geacht voor het goede verloop van het diplomatieke verkeer.

Om te bewerkstelligen dat de minister van Justitie ook in dit soort gevallen, vooruitlopend op de aanvraag om toelating, op de hoogte is van het feit dat een vreemdeling zich in Nederland voor langere tijd wil vestigen, is in het derde lid voorzien in overleg tussen de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken voorafgaand aan het verstrekken van de machtiging door de minister van Buitenlandse Zaken.

Teneinde de Tweede Kamer inzicht te geven in de wijze waarop de minister van Buitenlandse Zaken gebruik maakt van deze bevoegdheid is onder f, een jaarlijkse informatieplicht opgenomen.

b

Het is bestaande praktijk dat de minister van Buitenlandse Zaken bevoegd is om onderdanen van bepaalde landen vrij te stellen van de visumplicht. Het is niet de bedoeling bestaande bevoegdheden te wijzigen.

c

Bij nadere overweging lijkt het juist om de gezinsleden van EER-onderdanen die niet onderdaan zijn van een van de EER-landen uitdrukkelijk vrij te stellen van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.

Alhoewel op grond van het gemeenschapsrecht aan deze gezinsleden wel visa-vereisten mogen worden gesteld is het niet met het gemeenschapsrecht te verenigen dat een aanvraag om toelating niet in behandeling zou worden genomen indien een geldige machtiging zou ontbreken.

In het koppelingswetsvoorstel is in artikel 1 van de Vreemdelingenwet het begrip gemeenschapsonderdaan gedefinieerd. Daarom kan in onderhavig wetsvoorstel worden volstaan met toevoegen van een nieuw onderdeel aan artikel 16a derde lid houdende een verwijzing naar gemeenschapsonderdanen waaronder op grond van genoemde definitie mede leden van de gezinnen van EER-onderdanen zijn begrepen.

ca en cb

Deze wijziging betreft het aanpassen van een verwijzing.

d en e

Wijziging van het zesde en zevende lid van artikel 16a betreft een redactionele verbetering.

Op deze wijze komt beter tot uitdrukking dat het in zeer uitzonderlijke omstandigheden, al dan niet afzien van het eisen van een geldige machtiging van voorlopig verblijf voor het in behandeling nemen van een aanvraag de bevoegdheid is van de minister van Justitie en dat deze derhalve ook de Kamer informeert. Tevens is een verwijzing aangepast.

II

In het wetsvoorstel is een overgangsbepaling opgenomen die zeker stelt dat vreemdelingen die een verzoek om toelating hebben ingediend voor inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel, het MVV-vereiste niet wordt tegengeworpen.

Verhagen

Naar boven